Er is veel over dit boek te doen (geweest) als je alleen al enkele niet vakspecifieke bronnen zoals kranten en weekbladen openslaat of browst. Ik heb het nu eindelijk ook maar eens gelezen, na veel dralen, want ik houd niet zo van die door slecht lezen en geborneerd recenseren gehypte producten, en mijn belangstelling en waardering voor literatuur hoeft niet erg geprikkeld of aangemoedigd te worden, vind ik. Maar ja, een mens moet alleen met recht van spreken zijn mening ventileren. Ik had - voor mezelf en de aanscherping mijner gedachten - al een notitie van ruim zes bladzijden Moleskin-groot geschreven naar aanleiding van de mediaheisa, onder de titel: 'De euforie van het essay', die ik eigenlijk bedoeld had voor een logje, maar dat ging, zonder het boek gelezen te hebben, zelfs mij toch te ver. En nu dan deze, andere aantekening.
De schrijver zelf noemt zijn boek 'een academische studie' en: 'een analyse die het veelvuldig voorkomen van geëngageerde romans in de Nederlandse literatuur sinds de jaren tachtig probeert te verklaren', en nadrukkelijk geen 'literaire positiebepaling' en ook 'geen pleidooi voor geëngageerde literatuur' maar weer wel een pleidooi voor 'een (academische) literatuurkritiek die recht doet aan dat [gesignaleerde] engagement.' (bron: nrcboeken)
Dat is bijzonder leuk van dit boek: het doet inderdaad waar het voor pleit blijkens die laatste hier aangehaalde zinsnede. En dat met een Vaessens kenmerkend opgewekt enthousiasme en breeduitwaaierende, maar somwijlen helaas wel al te ad hoc bijeengezochte argumenten. En daarmee is het toch ook wel een (literaire) positiebepaling. En te weinig een studie, te weinig academisch, te weinig analytisch. Wat Vaessens niet doet (of: niet genoeg, of: niet voortdurend), is op een controleerbare manier gegevens verzamelen, ordenen, analyseren. Hij hink-stap-springt door zijn weinige feiten rechtstreeks naar zijn duiding. Heel vaak heb ik in de marge genoteerd: 'veel', en dan daaronder: '1', bedoelend dat Vaessens een betoogonderdeel start met iets als 'Veel literaire auteurs zullen de stelling onderschrijven dat [...]' maar dat hij vervolgens niet verder komt dan: 'Februari bijvoorbeeld.' (p. 207) Eén schrijver is wel heel wat anders dan veel schrijvers.
Om niet hetzelfde te doen als Vaessens, geef ik wat meer voorbeelden van deze meervoud-enkelvoudretoriek:
'Ook de [!] romanschrijvers zelf hebben enthousiast bijgedragen aan het idee dat romans en auteurs zich liefst afzijdig houden. Zelfs [?] Mulisch werkte dit misverstand in de hand.' (9)
'Ook andere schrijvers [...]. Zo werd Marcel Möring [...].' (10)
'De laatste jaren is nogal eens opgemerkt [...]. [...] schreef bijvoorbeeld Yra van Dijk [...].' (14)
'Steeds meer literaire intellectuelen (schrijvers, critici, lezers) vallen van hun geloof. Zij [...].' (44) (hier ontbreekt de invulling zelfs volledig).
'Postmoderne critici passen deze gedachte ook toe op [...]; ze proberen [...]. Ze lezen [...].' (45) (idem).
'De vertegenwoordigers van de relativistische positie slaagden erin [...].' (47) (hierbij noteerde ik niet 'veel 1' maar, zoals ook elders: 'wie dan?').
'de meeste vooraanstaande schrijvers (Hermans en Mulisch)' (51) (als zij met z'n tweeën al de meeste zijn, kunnen er in totaal maar drie zijn...).
'Toch heeft [...] het bredere debat over literatuur nauwelijks geprofiteerd van de terugkeer van politiek en engagement op de agenda van postmoderne literaire intellectuelen.' (61)
En in dezelfde alinea: 'Het relativistische denken van postmoderne literaire intellectuelen kreeg geen aansluiting bij een breder publiek [...].'(61) (geval van 'wie dan?').
'Het relativistisch postmodernisme in de literatuur(beschouwing) bleef uiteindelijk te veel steken in deconstructie. Men legde zich toe op [...].' (63) (welke men?).
'Naarmate [...] gaan schrijvers zich vaker [...] verzetten. Vooral schrijvers die sympathseerden met de deconstructie van het aristocratische cultuurideaal van het humanistisch modernisme, wat de aanvankelijke inzet van het postmodernisme was. Deze schrijvers willen niet [...], maar ze vechten wel [...]. En ze zien onder ogen [...].' (66) (wie dan, wie dan, vijfmaal: wie dan?).
Ook buiten het boek jongleert Vaessens met gegevens. Zo stelt hij in een interview met Elsbeth Etty, die vroeg: 'Literatuur klinkt toch al eeuwen door in de maatschappij?': 'Mijn boek behandelt een periode waarin dat helemaal niet gebeurde: de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw. In de statistieken kun je terugzien dat in romans, kritieken, maar vooral ook in de literatuurwetenschap de ideologische, moralistische of ethische dimensie uit de literatuur werd weggefilterd.' (nrcboeken) Nu is een interview geen academische studie, maar ook in het boek geeft Vaessens zelfs niet het begin van een statistiek, laat staan van 'de statistieken'.
De vrij-zwevende beschrijving van de 'Literaire autoriteit in naoorlogs Nederland' (Deel 1 van het boek), waaruit de bovenstaande verzameling citaten is gesprokkeld, vraagt me om al in de analyse te geloven, voordat ze is uitgevoerd. Hier wordt minder een werkelijkheid beschreven, dan een beeld opgeroepen. Daarom zie ik De revanche van de roman eerder als een essay dan als een academische studie. En er is helemaal niets tegen een essay waarin een beeld wordt opgeroepen van een verleden opdat daarmee een toestand in het heden zou kunnen worden 'verklaard', maar moge het dan ook een essay heten.
Er steekt ontegenzeglijk een thematische eenheid (hier en daar een writer's block maar vooral: engagement) in de besproken romans: Robert Vernooy, De dingen die er niet toe doen - 1989, Frans Kellendonk, Mystiek lichaam; een geschiedenis - 1986, Joost Zwagerman, Chaos en rumoer - 1997, Arnon Grunberg, De asielzoeker - 2003, Marjolijn Februari, De literaire kring - 2007 en Charlotte Mutsaers, Koetsier Herfst - 2008. Maar dat er geen andere schrijvers en titels zelfs maar worden genoemd, doet toch vrezen dat de besproken boeken kundig voor bespreking zijn geselecteerd. Mij fronsen de brauwen als Vaessens schrijft over een 'in fasen' verlopend 'afscheid van de literaire conventies van het relativistisch postmodernisme' (199) en als hij het heeft over 'Schrijvers als Kellendonk en Vernooy' (199), 'auteurs als Zwagerman en Grunberg' (200) en 'auteurs als Februari en Mutsaers' (200), daarmee het achtereenvolgens aanrollen suggererend van drie grote golven van auteursgroeperingen op Neêrlands smalle, geteisterde literaire ree. Zes romans, daar hebben we het over.
Maar ook op een andere manier is Vaessens' betoog niet stevig, althans: niet duidelijk. 'Kennelijk', zo schrijft hij bijvoorbeeld naar aanleiding van een verzameling uitspraken over de demobilisatie van de moderne schrijver met een in dit boek te vaak en niet geheel terecht gebruikt woord, 'Kennelijk was de dominantie van het humanistisch literair discours in de jaren vijftig zo totaal en vanzelfsprekend, dat de ondergraving ervan door het relativistisch literair discours en de postmoderne cultuur ervaren wordt als een dodelijke aanval op de literatuur zelf.' (50) Vervolgens vraagt hij (zich) neo-dialectisch relativerend (af): 'hoe hard kwamen de klappen van het relativisme eigenlijk aan bij mensen die in de literatuur de dienst uitmaakten (schrijvers, critici, leraren)?' En het antwoord is: 'het is beslist niet zo dat hun [d.i. van de leden van 'de literaire elite'] discours vervolgens door de meerderheid van de bevolking als besmet of veracht werd gezien. Zeker niet in Nederland, waar in de jaren zeventig en tachtig de meeste vooraanstaande schrijvers [...], critici [...] en neerlandici [...] er in hun poortwachtersretoriek geen blijk van gaven dat de postmoderne deconstructie van de ideologie van de cultuur erg veel indruk op hen had gemaakt. Hun [...] humanistische positie [bleef] de standaard' (50-51).
Kortom: de dodelijke aanval was niet dodelijk. Er was eigenlijk niet eens een aanval in Nederland. In andere woorden: 'Het postmoderne denken over literatuur werd vanuit de mainstream van de academische beschouwing van de Nederlandse literatuur niet werkelijk serieus genomen, laat staan gepropageerd.' (53) En: 'De discussie werd kennelijk niet urgent gevonden.' (54) Waar hebben we het dan nog over? Wat valt er nu eigenlijk precies te revancheren?
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten