Uit Marsmans Tempel en kruis:
De kamer waar hij werkt is als een cel.
geen schilderij, geen bloemen, geen portret.
niets dat verteedring of herinnering wekt
aan dood of liefde; de wanden naakt en licht,
de ruimte leeg, en in de ramen stijgt
het jong en blauw profiel der dageraad
waarin de sporen van den nacht vergaan.
een ijl vertrek, een absoluut wit nu,
door niets gevlekt dan door 't verweerd papier,
het palimpsest van het gemene leven,
dat hij ontraadslen moet en lezen als gedicht;
een stilte, vol van de insectenplaag
van zijn gedachten --
Uit Niels Bokhove's Awaters spoor (p. 15-16):
In het najaar van 1932 ging hij in Utrecht Nederlands, en dan vooral taalkunde, studeren bij professor De Vooys.En verderop (p. 58):
De eerste tijd bleef hij in Amsterdam wonen [...] Josine [van Dam van Isselt] had in de herfst van 1932 haar Amsterdamse woning verruild voor een huis aan de Van Asch van Wijckskade 1 bis [...]. Een jaar later al nam Nijhoff een tweede stap: ook hij verhuisde naar Utrecht, naar Oosterstraat 9 [...]
Later zou hij deze overgang in zijn leven als volgt beschrijven [in 'Over eigen werk']: 'Ik voor mij koos mijn weg. Ik koos taalstudie. Ik verhuisde naar een andere stad, waar ik geen sentimentele relaties had, waar niet op elke hoek een herinnering stond, die mij deed leven in de verloren tijd, en ik betrok een volkswoning, waarvan ik de muren wit liet schilderen en waar ik alleen het hoognodige huisraad had.'
een bovenwoning. Hij zou er blijven tot medio september 1934. Op dit adres schreef hij het grootste deel van 'Awater' [...]Conform Marsmans man, zou ik zeggen, die immers 'zijn intrek nam / boven het vredig makelaarskantoor' (en ook Achterberg woonde in die tijd op kamers in een bovenwoning, maar dat is ter zijde van de hoofdlijn van deze associatie).
Volgens Cola Debrot wilde Nijhoff in zijn lange gedicht 'uitdrukking geven aan de dichterlijke wedergeboorte, dus niet alleen de geestelijke bewustwording, van de moderne mens; hij wil mens zijn onder de mensen.' (idem, p. 88) Dat klinkt de Tempel en kruislezer bekend in de oren. Net als Nijhoffs gedachte dat hij een dichter in crisistijd was.
Dat er kennelijk toch een schilderijtje aan de muur hing op de Oosterstraat, een schilderijtje van Enrico Prampolini (idem, p. 59) laat ik hier pour besoin de la causerie eventjes buiten beschouwing, om te kunnen eindigen met de overweging: zou Marsman zijn man, over wien hij zijn verhaal vertelde, niet minstens voor een deel gemodelleerd hebben naar Martinus Nijhoff, de dichter van 'Awater'?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten