Mede door die kloof ben ik zo geïnteresseerd, nog steeds, in wat wel genoemd word epische of verhalende poëzie, en dan vooral dergelijke poëzie sinds eind negentiende eeuw. Toen immers, kan men met een gerust hart en slechts weinig overdrijving zeggen, ging de lyriek de poëzie overheersen. En uit veel uitspraken over poëzie sinds dien blijkt dat het onderliggend concept van poëzie is: formeel strak georganiseerd taalbouwsel met regels korter dan een bladzij breed is en met minder regels dan er op een 'gewone' bladzij passen (waarbij ik vrees dat proza de norm is); eventuele eisen met betrekking tot rijm en metrum zijn eenvoudig te pareren met praktische tegenvoorbeelden, zelfs waar het om sonnetten gaat. Blijft over iets als 'Marc groet 's morgens de dingen' als oerbeeld van een gedicht.
(ja, ik denk dat dit 'chargeren' heet, maar dat mag soms, pour besoin de la cause).
Lang geleden, op 17 januari 2003, kocht ik, om die kloof weer eens te verkennen, de Nederlandse vertaling, door Marijke Emeis, van Anne Carsons Autobiography of Red; het werk verscheen oorspronkelijk in 1998 bij Knopf, de vertaling in 2000 bij Meulenhoff. Carson is een Canadese dichteres. En op het achterplat van Autobiografie van rood staat: 'In haar eerste roman in verzen overbrugt Anne Carson de kloof tussen poëzie en proza door een meeslepende zielenreis te beschrijven van een gevleugeld monster dat Gerion heet.' (mij wondert tussen haakjes waarom Geryon in vertaling Gerion is geworden; Wikipedia en Van Dale doen dat ook niet). Jammer, ik zie niet hoe je die kloof kan overbruggen door een reis te beschrijven. Reizen verenigt, weet ik, maar niet dat het op proza en poëzie sloeg.
Al snel wordt duidelijk dat het geen eenvoudige, traditionele dichtbundel is. Op pagina [7] staat de inhoudsopgave. Daaruit blijkt al dat je niet bepaald direct die beschrijving van de zielenreis in wordt gesleept. Integendeel: eerst allerlei gedoe rondom Stesíchoros, van wie gezegd wordt: 'Hij kwam na Homeros en vóór Gertrude Stein, in een moeilijke tussentijd voor een dichter.' In geen van de drie perioden ben ik echt thuis. Vervolgens (quasi-?)vertalingen van diens overgeleverde fragmenten en appendices. Carson is classica en steekt dat onder stoel noch bank. Aan het eind een interview met Stesíchoros. Daarvoor dan, in 47 Romeins genummerde en van titel en korte scénebeschrijving voorziene hoofdstukken, 'Autobiografie van rood; een romance'. Daarin wordt van alles overhoop gehaald; niet alleen de mythische achtergrond van Geryon en Herakles, die tegelijkertijd wordt tegengesproken, doordat beiden als hedendaagse jongelieden worden neergezet, maar ook Emily Dickinson, fotografie, puberliefde, verlatenheid, verlangen, vulkanisme, Zuid-Amerika, Heidegger, Leibniz, noem maar op. En dat allemaal niet bepaald in een helder discursieve stijl.
Wat bijzonder opvalt, daarnaast, is de zet- en bladspiegel. Wat die betreft, hangt deze tekst inderdaad tussen proza en poëzie in. De versregels zijn doorgaans veel langer dan dat ze voluit op één zetregel passen, terwijl tegelijkertijd de rechtermarge alles behalve dwingend lijkt te zijn geweest; en als je alles optelt en aftrekt zou je kunnen calculeren dat ieder gedicht is opgebouwd uit eenheden van één heel lange versregel; stichische poëzie kan dat dan heten, geloof ik, met dien verstande dat hier de versregels niet van gelijke omvang zijn. Anders gezegd: ik heb de indruk, enerzijds, dat die regellengte opzettelijk vormgegeven is, maar, anderzijds, dat er geen enkele maatvoering voor was. Het is een soort poëzie die mij niet uitnodigt lettergrepen te tellen of accentverhoudingen te verkennen en te scanderen. Da's lastig, omdat ik van lekker lopende kunstteksten houd, of het nou om Verweys Demeter of Miltons Paradise Lost gaat. Zulke teksten kunnen iets te weeg brengen wat het meeste vertellende proza niet kan: dat ik lees en meemompel, of zelfs hardop lezen ga, en vergeet waar het over gaat.
Bij het lezen van Autobiografie van rood raakte ik de inhoudelijke draad ook steeds kwijt, maar dat kwam veeleer, vrees ik, doordat de tekst betrekkelijk onoverzichtelijk, althans associatief geconstrueerd is. Nou ja, zo'n kop tussen titel en tekst als op pagina 50 laat weinig aan de verbeelding over. En als je weet dat Geryon hier in Lima op het dak van een huis overnacht, waar vele gasten zijn, valt er wel een verhalende lijn in te ontdekken, maar hoe hier bijvoorbeeld de verhouding precies is tussen de realiteit/het bewustzijn van Geryon, Herakles en diens Oma, durf ik niet te zeggen. Geryon heeft stevig geslapen, zijn ex-geliefde Herakles zegt dat zijn wereld heel langzaam gaat, en diens oma praat over de dood, tot er twee vlinders langsvliegen, uitmondend in een uitnodiging tot een bezoek aan de vulkaan, die al voorkomt in het gedicht van Dickinson dat als motto voorafgaat aan deze romance. Dit is voor mij misschien poëzie zoals studenten poëzie ervaren: er moet toch enig systeem in te vinden zijn, maar ik zie het nog niet. En dan ga ik me afvragen: waarom toch deze 'vorm'?
Vreemd, al lezende kwam ik erachter dat ik Autobiografie in rood pas nog gelezen had. Ik wist dat niet meer; gaande weg kwamen scènes me bekend voor. Leuke leeservaring. En: het betrof herinneringen aan scènes, fragmenten van gebeurtenissen. Van poëzie beklijven doorgaans beelden en verwoordingen. Hoe dan ook, nu pas mag ik Red Doc> gaan lezen, het dit jaar verschenen, prachtig uitgevoerde vervolg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten