donderdag, november 24, 2016

De handschoen van Carlo Strijk

Vandaag schrijft Carlo Strijk in de NRC dat we, om de Zwarte Pieten-discussie op te lossen, terug moeten naar de Nederlandse taal, want: 'Alles wat zwart is, heeft een negatieve connotatie in de taal die wij - van klusjesman tot premier - gebruiken zonder erg in te hebben.'

Ik denk dat er inderdaad een indrukwekkende lijst is samen te stellen van het gebruik van het woord 'zwart' en samenstellingen met 'zwart' die een negatieve connotatie hebben. Strijk geeft enige voorbeelden, van 'iemand zwart maken' tot en met 'een zwarte bladzijde in het boek der geschiedenis'. Ik voeg er, uit Frankrijk geïmporteerd - 'zwarte zaterdag' aan toe, en verder 'op zwart zaad zitten'.

Maar ik zou zeggen: niet alles, wel veel van wat we zwart noemen, noemen we zo vanwege die specifieke negatieve connotatie, die we daarmee dan ook bedoelen over te brengen; dat is dan niet helemaal zonder dat we er erg in hebben. Je kunt een waardeloze klotedag nou eenmaal niet zonder misverstand een heldergele dag noemen. Dat ligt niet aan het woord 'zwart'. Dat kan er niks aan doen. Het ligt aan wat wij ermee doen, dacht ik.

Er is immers ook wel wat zwarts te noemen wat niets met negativiteit te maken heeft. Zoals mijn favoriete potlood, dat gitzwart is, en mijn agenda (iedereen weet nu van welk merk die is). Zoals ook het lampenzwart in mijn schilderskist, naast het loodwit en het Van Dijck-bruin. Of de ELO waarmee ik werk, Blackboard; dat is heel wat anders - niet slechter, en ook niet beter - dan het whiteboard dat ook in veel collegezalen aanwezig is.

Het lijkt me ook niet verstandig (en evenmin mogelijk) om 'rood' te herijken omdat het heel vaak met bloed, verwonding, verminking, slachting en dood in verband wordt gebracht. Ik heb althans die associaties nooit als ik voor het verkeerslicht sta te wachten tot het op groen springt (mijn vader, die kleurenblind was, ook niet; het zit in de familie, dat niet-associëren). Ook denk ik dan niet aan liefde. Althans niet door dat bovenste licht. Ook niet in de Hardebollenstraat (of op de Wallen, voor niet-Utrechters).

Wat me wel verstandig lijkt, is om - als je even niet zonder het onderscheid kunt en het dus wilt benoemen - iemand 'gekleurd' te noemen, in plaats van botweg 'zwart' nu eenmaal duidelijk is geworden dat erheen veel mensen zijn die niet 'zwart' genoemd wensen te worden. Het is trouwens maar zelden dat ik iemand zie die echt zwart is (serieus, de krantenman van de afgelopen maanden, die is echt bijna zwart, maar dat boeit niet: hij bezorgt de krant, met zijn brommer, niet met zijn huidskleur). Dus die aanduiding klopt niet, als het al van belang is om iemands huidskleur te vermelden. En noem iemand zoals ik dan ook niet wit, want dat ben ik niet, en ik ben ook niet blank, letterlijk noch figuurlijk, ik ben grotendeels vooral een soort van licht-rose, waarschijnlijk, maar niet ongekleurd. Ik zou me trouwens - denk ik - rot schrikken als ik opeens zou worden aangeduid als 'een blanke neerlandicus'. 

Het belastende van woorden ligt denk ik niet aan de woorden zelf, maar aan de manier waarop en de intentie waarmee ze gebruikt worden (ik, naïeve suikermuil, heb werkelijk nooit aan iets anders dan dunne chocolade en een mond vol onbenoembaar zoet, wit schuim gedacht bij het woord 'negerzoen'; inmiddels weet ik wel beter, maar nu snoep ik niet meer). Lang geleden, toen mijn kinderen klein waren en ze nog niet mochten vloeken en ook geen schuttingtaal of namen van ernstige kwalen mochten gebruiken als ze boos waren (nu mogen ze het wel, maar doen ze het niet), krulde het behang thuis van de muren als er weer eens eentje woedend op de ander  vanuit zijn of haar tenen riep: 'JIJ bent ZELF een SSSCHCHCHRROEVENDRAAIER!' 'Ach joh, DOPPENDOOS! ZADELRUIKER!! SLEEPDEKEN!!!' was dan de repliek. Wat een intonatie en modulatie kwam daar bij kijken, geweldig, en lichaamstaal ook.

Strijk stelt voor om aan de basis van de taal te schaven. Dat lijkt me net zo efficiënt als proberen het fileprobleem op te lossen door meer wegen aan te leggen: niet de wegen zijn het probleem, maar de weggebruikers. Het zou wel eens beter, en realistischer, kunnen zijn om aan de taalgebruikers te schaven. Ik noem dat: beschaven. En met een beetje goede wil gebeurt dat al, en nog wel met behulp van die oude, niet bijgeschaafde, rijke, gevariëerde Nederlandse taal, namelijk door middel van dialogen, zoals de huidige sinterklaas-z'n-mederwerkers-discussie; uitwisseling van - en respect voor - ideeën, gedachten, gevoelens, gevoeligheden, en inzichten, over elkaars blinde vlekken bijvoorbeeld (ik heb de mijne vast weer over het hoofd gezien).

Vreemde framing?

Achterop de nieuwe dichtbundel van Dichter der Nederlanden Joke van Leeuwen, Het moet nog ergens liggen (Querido 2016), staat als eerste alinea de volgende tekst, die ook op de webstek van de uitgever te vinden is en natuurlijk braaf door allerlei andere 'nieuws'pagina's over wordt genomen:
'Ik zit op een bank en de stad komt voorbij / en de drukte heeft doelen en tassen', zo begint de serie 'Visioenen', met gedichten die aan Hadewych doen denken en die een boven jezelf uitstijgende ervaring verbeelden.
Een voorbeeld van getrouwe navolging biedt deze bespreking op Klecks, een webstek met de wat ambigue ondertitel maakt plaats voor literaire kritiek: 'De vierde afdeling draagt [...] de titel ‘Visioenen’, in een (met behulp van de achterflap) expliciete verwijzing naar de visioenen van de dertiende-eeuwse mystica Hadewijch.

Ook Arie van den Berg, in de NRC op de valreep van het afgelopen jaar, schrijft, na een citaat uit een gedicht van van Leeuwen zonder al te veel reflectie: 'Zo had Hadewych het acht eeuwen eerder kunnen schrijven.'*

De afdeling 'Visioenen' bestaat uit twaalf niet getitelde gedichten van elk vierentwintig versregels die de indruk wekken ongeveer evenlang te zijn (maar dat niet zijn) en die de indruk wekken metrisch geordend te zijn, en dat inderdaad zijn, maar op een vreemde manier. Vooralsnog kom ik niet verder dan dat, als je het regeleinde volledig negeert, er een amfibrachische maat in te ontdekken is: thesis arsis thesis, oftewel: zonder met zonder klemtoon:
ik zit op / een bank en / de stad komt / voor bij en / de druk te / heeft doe len / en tas sen.
Maar als je het regeleinde respecteert, schiet de maat heen en weder tussen amfibrachi (en dactylus) en anapest:
ik zit op / een bank en / de stad komt / voor bij
en de druk / te heeft doe / len en tas / sen.
In het laatste geval let ik meer op de inhoud, in het eerste gaat die door de dreun aan me voorbij. Paradox.

Ieder gedicht begint met 'Ik' + handelingswerkwoord (zit, sta, loop, sta, loop, sta, zit, sta, loop, zit, sta, loop) + voorzetsel (op, in, door, voor, op, in, in, bij, door, in, tussen, op) + lidwoord (een, de, een, een, een, een, een, een, een, een, [ø], een) + zelfstandig naamwoord (bank, zee, bos, deur, helling, kamer, zaal, meer, landschap, wachtkamer, mensen, plein).

We hebben kortom te maken met weloverwogen gevormde gedichten, of meer nog: gedichten waarin de vorm de overhand heeft, als je erop gaat letten. Vorm en inhoud zitten elkaar in de weg, lijkt het, vechten om de aandacht. Anderzijds is het taalgebruik weinig opvallend, erg parlando, een beetje vlak zelfs met al die onbepaalde lidwoorden. Alsof het niet uitmaakt. Het enige bepaalde lidwoord in de beginregels staat voor 'zee'; dat komt vast doordat iets anders wat vreemd zou klinken: 'Ik sta in een zee'; kan alleen een reuzin zeggen die achteloos over de continenten banjert, en probeer daar maar eens boven uit te stijgen.

Ik ken de visioenen van Hadewijch niet goed (understatement), maar ik kom er in deze zogenaamde 'Visioenen' van Van Leeuwen vooralsnog geen sporen van tegen: niks extase, niks mystieks, laat staan een heilige bruidegom. En ik snap de uitgeverstekst ook niet. Ik weet niet wat bedoeld is met 'een boven jezelf uitstijgende ervaring' die deze gedichten zouden verbeelden. Misschien: deze gedichten verbeelden de ervaring dat je boven jezelf uitstijgt? Maar zou het dan niet moeten zijn: deze gedichten verbeelden de ervaringen van de ik-figuur waarbij zij boven zichzelf uitstijgt, haar extases? Maar dan snap ik weer niet dat deze gedichten aan Hadwijch doen denken en die ervaring verbeelden, alsof die twee gescheiden zijn. Ik dacht namelijk dat de verwoording van de mystieke eenheidservaring (extase) essentieel is in die teksten van Hadewijch.

Misschien ben ik te nuchter om van een overvloed aan metriek al uit mijn dak te gaan.


P.S.

*
Had Hadewijch dat gedaan, dan had ze Joke van Leeuwen geheten. Maar ze deed het niet zo, maar zo:
Het was in enen sondaghe Ter octauen van pentecosten dat men mi onsen here heymelike te minen bedde brochte, Om dat ic gheuoelde / soe grote treckinghe van binnen van minen geeste/, Dat ic mi van buten onder die menschen soe vele niet ghehebben en conste dat icker ghegaen ware/. Ende dat eyschen dat ic van binnen hadde / dat was om een te sine ghebrukelike met gode/. Daer wasic te kinsch toe ende te onghewassen/, ende ic en hadder niet ghenoech toe ghepijnt / noch gheleeft / int ghetal van soe hogher werdecheit / alse daer toe behoerde / Ende als mi daer wel vertoent wart doen / ende mi noch wel scijnt/.
Doen ic onsen here ontfaen hadde/, doen ontfinc hi mi te heme /, Soe dat hi mi op nam alle mine sinne buten alle ghedinckenisse van vremder saken / omme sijns te ghebrukene in enecheiden/. Ende ic wart geuoert als in enen beemt /, Jn een pleyn dat hiet die wijtheit der volcomenre doech- de/. Daer instonden boeme dar ic toe wart ghe- leidt/. Ende mi worden ghetoent haer namen / ende de nature van haren namen.
Ik zou zeggen: zoek de zeven verschillen.

Maar nu ben ik niet correct, want onvolledig, in mijn Van den Berg-citaat. Hij voegt aan zijn vergelijking van Hadewijch en Van Leeuwen immers dit toe: 'Maar anders dan de visioenen van de abdis van Acquiria zijn die van Joke van Leeuwen niet religieus of esoterisch. InHet moet nog ergens liggen is ook geen sprake van ‘minne’, laat staan goddelijke minne. Missiedrang is vreemd aan deze reeks.'


Daarmee trekt hij heel die door de flaptekst ingegeven vergelijking volledig onderuit. Het is als over Schuld van Walter van den Berg zeggen: Zo had Louis Couperus het twee eeuwen eerder kunnen schrijven. Maar anders dan de romans van de Haagse veelschrijver is Schuld niet doortrokken van fatalistisch naturalisme of decadentisme. En er is ook geen sprake van fijnzinnige écriture artiste of lang uitgesponnen beschrijvingen van onderhuids zinderende erotiek in welgevormde, uiterst weldadig meanderende volzinnen, noch speelt het verhaal zich af in Den Haag of voormalig Nederlands-Indië, noch is een en ander verpakt in een weelderige jugendstil-omslag.

maandag, november 14, 2016

Boekomslagaddendum

Bij nader toezien, blijkt dat de structuur op het omslag van de Nederlandse uitgave Vlam in de sneeuw is ontleend aan, althans sterk lijkt op, ofwel een subtiele herhaling is van het patroon van het behang achter Ingrid Jonker op de foto van het omslag van de Zuid-Afrikaanse uitgave Vlam in die snee. Kijk maar:



vrijdag, november 11, 2016

Boekomslag

Op het omslag van Vlam in die sneeu. Die liefdesbriewe van André P. Brink & Ingrid Jonker (ed. Francis Gallaway, Umuzi, Kaapstad 2015) staat een foto van Ingrid Jonker, op driekwart, naar links beneden blikkend, naakt, zichtbaar tot vlak onder de oksel.

De foto is gemaakt door André Brink. Hij was bijzonder erotisch geïnteresseerd in Jonker. Zijn brieven, die ook over banale dagelijkse en literaire en politieke onderwerpen handelen, zijn doorregen van vaak zeer poëtische, lyrische, soms ook aan de bijbel ontleende, dan weer geheel onverhulde benamingen van allerlei laat ik zeggen intieme fysieke aspecten van de dichteres. Zij verlangt ook zeker naar de schrijver en naar hun beider lichamelijkheid, maar is er minder expliciet* in; ik meen ook dat haar brieven in de minderheid zijn.

Ik krijg, met andere woorden, de indruk dat Jonker hier uitgebuit wordt als lustobject, ook door de uitgever. Een foto van Brink had misschien beter op het omslag kunnen staan. Hij was in zijn jonge jaren - en daar hebben we het nu over - heus niet onaantrekkelijk, een beetje Buwalda-achtig met een existentialistische twist, en heeft in de brievenuitgave het vaakst het woord. 

En hij was ook de lastpak van de twee: getrouwd met Estelle, maar verliefd op Jonker (en maar proberen een kind bij haar te verwekken). Zij was ongetrouwd en begeerde Brink, wilde met hem leven, tekende hun gedroomde huis bijvoorbeeld in een brief, en kon haar toenmalige geliefde, de ('veel oudere', zegt men er vaak bij, alsof dat wat uitmaakt) dichter Jack Cope, zonder al te veel gedoe drossen als ze dat wilde; het liep voortdurend niet soepel tussen die twee, en hij kluste ook zo wat bij buitenshuis. Haar dochter Simone, vrucht van een inmiddels ontbonden huwelijk, zou het, dachten Brink en Jonker, goed kunnen vinden met Anton, het zoontje van André en Estelle Brink.

De Nederlandse vertaling van deze brievenuitgave verscheen begin 2016 bij Podium in Amsterdam. Opmerkelijk verschil met het origineel is onder andere dat de beide literatoren als auteur worden opgevoerd, terwijl er in feite sprake is van een editie van (een selectie van) hun brieven door Francis Gallaway. Ook opmerkelijk is de volgorde waarin de auteurs hier te boek staan: Ingrid Jonker & André Brink, Vlam in de sneeuw. Liefdesbrieven. Jonker, de in Nederland wellicht meest spraakmakende van de twee, staat voorop.

Aan Jonkers reputatie hier te lande droegen twee - bekroonde - Nederlandse films sterk bij, denk ik: de documentaire Korreltjie niks is my dood van Saskia van Schaik (2001), en de bio-speelfilm Black Butterflies van Paula van der Oest (2011) met Carice van Houten als Ingrid Jonker en Rutger Hauer als haar vader. Die films zullen op hun beurt wel mede geïnspireerd zijn op de voordracht van Jonkers bekendste, maar niet meest typerende gedicht 'Die kind wat doodgeskiet is deur soldate by Nyanga' (uit Rook en oker) door president Nelson Mandela tijdens de eerste zitting van het eerste democratisch gekozen parlement van Zuid-Afrika op 24 mei 1995. Ook de selectieve Nederlandse uitgave van Jonkers gedichten, Ik herhaal je, met vertalingen door Gerrit Komrij en een biografie door Henk van Woerden, verscheen ná die gebeurtenis, in 2000 bij Podium (in 2011 verscheen de elfde druk).

Die Nederlandse vertaling van de briefwisseling heeft een grafisch omslag, zonder foto. Ik stel mij voor dat de tweede druk goed gesierd zou kunnen worden met de enige foto waarop Jonker en Brink samen te zien zijn met nog vier andere vrienden en/of schrijvers (Etienne Leroux, Jan Rabie, Marjorie Wallace en een kerel in een korte broek). Ingrid Jonker stralend in het wit en - typerend - blootsvoets (kaalvoet, in het Afrikaans), enigszins op de achtergrond, Brink wijdbeens op de voorgrond, en twee mensen tussen hen in. Niet een echt sexy plaatje (met een vent op de achtergrond die vooroverbukt staat met zijn hammen naar de fotograaf; misschien is het Athol Fugard - zie hier, par. 6). Maar met wat inlegkunde is het een beeld  vol van de spanning tussen de twee waar het om gaat.

Ze konden elkander maar voortdurend niet bereiken, maar toch schrijft Brink op 17 oktober 1963 aan Jonker: "in die nietigste daaglikse bedrywigheidjie is jy die bestendige vyf strepies waarop ek die note van my lewe skryf." Het zal je maar gezegd worden.

*Na het lezen van de brieven valt er wel een bijzonder licht op ook Jonkers gedichten, zoals 'As jy na my roep' uit de afdeling 'Intieme gesprek' van de bundel Rook en oker, die verscheen ten tijde van de correspondentie:

As jy na my roep uit jou keel
gaan daar 'n vogtige voetpaadjie oop
in 'n ruie bos

(Ingrid Jonker, Versamelde werke. Derde, herzien uitgawe, Human &Rousseau, Kaapstad-Pretoria 2010, p. 57)

woensdag, november 09, 2016

Zo ontzettend dom

Dat dacht ik toen ik merkte aan wat voor breindrek mijn Volkskrant een- en andermaal de ruimte had gegeven en weer gaf. De initiële publicatie, de brief van M. de H., had ik (en heb ik nog steeds) niet gelezen; die stond kennelijk in een maan-, dins- of woensdagkrant: dan lees ik alleen digitaal en sla ik  gelukkig meningenrubrieken en columns makkelijker over dan in de papieren donder-, vrij- en zaterdagkrant. De storm van verontwaardiging en weerlegging die erover opstak, las ik wel, en ook De H.'s tweede brief, waarin hij zijn op blubber gebaseerde opinie herhaalt en, onbedoeld, glashelder aantoont dat hij niet kan lezen maar wel kan selecteren, namelijk alleen wat in zijn modderige onzinkraam te pas komt.

Kern van De H.'s betoog was: mijn dochter heeft moeite om het verschil tussen ei en ij te leren omdat ze hetzelfde klinken, mijn dochter beschikt over weinig tijd en haar tijd is kostbaar, het onderscheid tussen ei en ij is waardeloos, want zij klinkt hetzelfde als zei, en dus vindt papa dat het spellingsonderscheid maar beter weggedaan kan worden. Dat is beter voor zijn dochter en haar kostbare tijd.

Ik ga niet vragen wat de kennelijk schaarse tijd van die dochter zo kostbaar maakt, ik ga ook niet vragen waarom die dochter kennelijk minder schooltijd kan besteden aan het leren van letters en klanken dan andere kinderen. Het klinkt alsof ze een waanzinnig kostbaar productieproces moet leiden dat onnoemelijk veel geld genereert. Argumenten van die orde kom ik erg vaak tegen (al generaliserend schaar ik dat van De H. er ook onder, misschien ten onrechte). In de krant, bijvoorbeeld (ik generaliseer weer, want ik lees er meer dan één), gaat bijna ieder (hyperbool) nieuwsbericht over geld of over geldgenererende activiteiten. Alles (hyperbool) wordt gereduceerd tot geld (en de achterliggende gedachte is dat je van geld nooit genoeg hebt). Literatuur wordt  in de krant samengevat in top-10-lijsten (verkoopcijfers, dus) op basis van populistisch-redactionele bestsellerdwanggedachten en een monofocale afwijking richting economische marginalia. Schilderijen komen alleen in de krant als ze voor veel geld verkocht worden; het maakt geen donder uit of ze mooi zijn of belangrijk; ze zijn belangrijk omdat ze duur zijn; het lijkt wel of ze daar ook mooier van worden. Men (generalisering) kent geen onderscheid meer tussen prijs en waarde.

Ik zou ook kunnen zeggen: men kent het verschil niet of niet meer tussen economische waarde en symbolische waarde. Toevallig las ik vanmorgen een prachtig voorbeeld daarvan, uiteengezet door een schrijver nog wel. In 1963 heeft André Brink contact met uitgeverij De Bezige Bij; het gaat over zijn roman Lobola vir die lewe (1962) waarmee hij 'sy eerste enorme bydrae gelewer het tot "die vernuwing van Sestig".' (bron) Brink schrijft aan Ingrid Jonker:
Nou gaan hulle dit een van hulle Literaire Reuzenpockets maak, in 'n oplaag van 2 000. Finansieel beteken dit nie baie nie, want die Pockets verkoop teen 20 c, daar gaan kommissie af en Koos-hulle deel 50 - 50 met my. Maar dit gaan om soveel belangriker dinge. Bezige Bij is een van Hollands se beste prestige-uitgewers en hul pockets word deur 'n agent aan die hele Europese mark vir vertaling aangebied, boonop was die keurder Bert Schierbeek, die leidende "moderne" figuur in die eksperimentele rgting in Holland. (bron)
Voor ik afdwaal (de Nederlandse vertaling verscheen in 1966): het argument van De H. getuigt van een heel enggeestig soort egoïsme, of moet ik zeggen: solipsisme, ook al spreekt hij quasi namens zijn dochter (het kind heeft zo veel moeite met spellen dat ze niet zelf de brief heeft kunnen schrijven). Het argument van de familie De H. getuigt ook van een angstaanjagend gebrek aan nieuwsgierigheid.

Taal is een middel tot communicatie, een middel om tot uitwisseling te komen (van gedachten, om maar iets te noemen), een middel ook voor kennisverwerving. Wie wil communiceren met andere mensen, moet hun taal kennen. Wie een taal niet kent, moet die leren. En de taal die een mens spreekt, zegt ook al iets over die mens, of hij of zij dat nu wil en weet of niet (om het voorbeeld heel simpel te houden: dat het Nederlandse woord 'gezelligheid' moeilijk te vertalen is, is niet zonder betekenis). Wie wil communiceren, echt wil communiceren, moet daar moeite voor doen; ook nog als die iemand de taal die de ander spreekt al kent, zoals bij veel verschillende bevolkingsgroepen het geval is. Nederlanders, Duitsers, Denen, noem maar een 'volk', en vaak is er meteen een taal mee gemoeid; soms ook een probleem, dat is waar. Het Nederlands, Frans en Duits in België alleen al laten zien dat een taal niet zo maar gewoon even ieders 'dingetje' is (ik zal nooit vergeten hoe er in een groep studenten een storm van jaloezie opstak toen sommigen, die alleen maar dialect spraken, erachter kwamen dat het van het dialect van anderen ook een geschreven versie bleek te bestaan).

De De H.tjes lijken me, om terug te keren tot hun gebrek aan nieuwsgierigheid, niet wezenlijk geïnteresseerd in andere mensen (ook niet in de meningen van anderen: pa peilt alleen de getalsmatige verdeling van meningen van anderen), net zoals ze niet wezenlijk geïnteresseerd lijken te zijn in (andere) taal. Hun logica - in de geest van 'wat ik niet onmiddellijk begrijp, moet maar worden afgeschaft' - heeft in de media al geleid tot zeer terechte, soms aan het hilarische grenzende extrapolaties.

De monolinguale De H.tjes zullen waarschijnlijk het onderwijs in zogeheten vreemde talen ook willen afschaffen, net als het onderricht in het onderscheid van ei en ij: de brief van Brink die ik hierboven citeer, kan je toch veel makkelijker lezen in de Nederlandse vertaling? Wat zou je dan moeilijk doen en kostbare tijd verliezen om dat Afrikaans te proberen te begrijpen? Antwoord: vanuit de wil om anderen te leren kennen, inclusief het 'andere' van anderen. Onbekend maakt onbemind, zei mijn moeder al.

woensdag, november 02, 2016

Camus in Zuid-Afrika?

Vanuit Potchefstroom schrijft André Brink op 6 juli 1963 aan Ingrid Jonker:
Ek dink dis die mensdom se groot blindheid en dwaling: hoekom wil mens readymade oplossings hè? Hulle is nie nodig nie; hulle ontken die irrasionele kern van die lewe. Immers, die lewe is nie 'n som wat mens maak om 'n antwoord te kry nie waarbij jy Q.E.D. kan skryf nie.
Dat lees ik dan op een woensdagochtend in november 2016 en denk: ja.