donderdag, november 24, 2016

Vreemde framing?

Achterop de nieuwe dichtbundel van Dichter der Nederlanden Joke van Leeuwen, Het moet nog ergens liggen (Querido 2016), staat als eerste alinea de volgende tekst, die ook op de webstek van de uitgever te vinden is en natuurlijk braaf door allerlei andere 'nieuws'pagina's over wordt genomen:
'Ik zit op een bank en de stad komt voorbij / en de drukte heeft doelen en tassen', zo begint de serie 'Visioenen', met gedichten die aan Hadewych doen denken en die een boven jezelf uitstijgende ervaring verbeelden.
Een voorbeeld van getrouwe navolging biedt deze bespreking op Klecks, een webstek met de wat ambigue ondertitel maakt plaats voor literaire kritiek: 'De vierde afdeling draagt [...] de titel ‘Visioenen’, in een (met behulp van de achterflap) expliciete verwijzing naar de visioenen van de dertiende-eeuwse mystica Hadewijch.

Ook Arie van den Berg, in de NRC op de valreep van het afgelopen jaar, schrijft, na een citaat uit een gedicht van van Leeuwen zonder al te veel reflectie: 'Zo had Hadewych het acht eeuwen eerder kunnen schrijven.'*

De afdeling 'Visioenen' bestaat uit twaalf niet getitelde gedichten van elk vierentwintig versregels die de indruk wekken ongeveer evenlang te zijn (maar dat niet zijn) en die de indruk wekken metrisch geordend te zijn, en dat inderdaad zijn, maar op een vreemde manier. Vooralsnog kom ik niet verder dan dat, als je het regeleinde volledig negeert, er een amfibrachische maat in te ontdekken is: thesis arsis thesis, oftewel: zonder met zonder klemtoon:
ik zit op / een bank en / de stad komt / voor bij en / de druk te / heeft doe len / en tas sen.
Maar als je het regeleinde respecteert, schiet de maat heen en weder tussen amfibrachi (en dactylus) en anapest:
ik zit op / een bank en / de stad komt / voor bij
en de druk / te heeft doe / len en tas / sen.
In het laatste geval let ik meer op de inhoud, in het eerste gaat die door de dreun aan me voorbij. Paradox.

Ieder gedicht begint met 'Ik' + handelingswerkwoord (zit, sta, loop, sta, loop, sta, zit, sta, loop, zit, sta, loop) + voorzetsel (op, in, door, voor, op, in, in, bij, door, in, tussen, op) + lidwoord (een, de, een, een, een, een, een, een, een, een, [ø], een) + zelfstandig naamwoord (bank, zee, bos, deur, helling, kamer, zaal, meer, landschap, wachtkamer, mensen, plein).

We hebben kortom te maken met weloverwogen gevormde gedichten, of meer nog: gedichten waarin de vorm de overhand heeft, als je erop gaat letten. Vorm en inhoud zitten elkaar in de weg, lijkt het, vechten om de aandacht. Anderzijds is het taalgebruik weinig opvallend, erg parlando, een beetje vlak zelfs met al die onbepaalde lidwoorden. Alsof het niet uitmaakt. Het enige bepaalde lidwoord in de beginregels staat voor 'zee'; dat komt vast doordat iets anders wat vreemd zou klinken: 'Ik sta in een zee'; kan alleen een reuzin zeggen die achteloos over de continenten banjert, en probeer daar maar eens boven uit te stijgen.

Ik ken de visioenen van Hadewijch niet goed (understatement), maar ik kom er in deze zogenaamde 'Visioenen' van Van Leeuwen vooralsnog geen sporen van tegen: niks extase, niks mystieks, laat staan een heilige bruidegom. En ik snap de uitgeverstekst ook niet. Ik weet niet wat bedoeld is met 'een boven jezelf uitstijgende ervaring' die deze gedichten zouden verbeelden. Misschien: deze gedichten verbeelden de ervaring dat je boven jezelf uitstijgt? Maar zou het dan niet moeten zijn: deze gedichten verbeelden de ervaringen van de ik-figuur waarbij zij boven zichzelf uitstijgt, haar extases? Maar dan snap ik weer niet dat deze gedichten aan Hadwijch doen denken en die ervaring verbeelden, alsof die twee gescheiden zijn. Ik dacht namelijk dat de verwoording van de mystieke eenheidservaring (extase) essentieel is in die teksten van Hadewijch.

Misschien ben ik te nuchter om van een overvloed aan metriek al uit mijn dak te gaan.


P.S.

*
Had Hadewijch dat gedaan, dan had ze Joke van Leeuwen geheten. Maar ze deed het niet zo, maar zo:
Het was in enen sondaghe Ter octauen van pentecosten dat men mi onsen here heymelike te minen bedde brochte, Om dat ic gheuoelde / soe grote treckinghe van binnen van minen geeste/, Dat ic mi van buten onder die menschen soe vele niet ghehebben en conste dat icker ghegaen ware/. Ende dat eyschen dat ic van binnen hadde / dat was om een te sine ghebrukelike met gode/. Daer wasic te kinsch toe ende te onghewassen/, ende ic en hadder niet ghenoech toe ghepijnt / noch gheleeft / int ghetal van soe hogher werdecheit / alse daer toe behoerde / Ende als mi daer wel vertoent wart doen / ende mi noch wel scijnt/.
Doen ic onsen here ontfaen hadde/, doen ontfinc hi mi te heme /, Soe dat hi mi op nam alle mine sinne buten alle ghedinckenisse van vremder saken / omme sijns te ghebrukene in enecheiden/. Ende ic wart geuoert als in enen beemt /, Jn een pleyn dat hiet die wijtheit der volcomenre doech- de/. Daer instonden boeme dar ic toe wart ghe- leidt/. Ende mi worden ghetoent haer namen / ende de nature van haren namen.
Ik zou zeggen: zoek de zeven verschillen.

Maar nu ben ik niet correct, want onvolledig, in mijn Van den Berg-citaat. Hij voegt aan zijn vergelijking van Hadewijch en Van Leeuwen immers dit toe: 'Maar anders dan de visioenen van de abdis van Acquiria zijn die van Joke van Leeuwen niet religieus of esoterisch. InHet moet nog ergens liggen is ook geen sprake van ‘minne’, laat staan goddelijke minne. Missiedrang is vreemd aan deze reeks.'


Daarmee trekt hij heel die door de flaptekst ingegeven vergelijking volledig onderuit. Het is als over Schuld van Walter van den Berg zeggen: Zo had Louis Couperus het twee eeuwen eerder kunnen schrijven. Maar anders dan de romans van de Haagse veelschrijver is Schuld niet doortrokken van fatalistisch naturalisme of decadentisme. En er is ook geen sprake van fijnzinnige écriture artiste of lang uitgesponnen beschrijvingen van onderhuids zinderende erotiek in welgevormde, uiterst weldadig meanderende volzinnen, noch speelt het verhaal zich af in Den Haag of voormalig Nederlands-Indië, noch is een en ander verpakt in een weelderige jugendstil-omslag.

1 opmerking:

Anoniem zei

Beste,

Het eerste gedicht in de reeks 'Visioenen' van de bundel 'Het moet nog ergens liggen' is een herwerking van een tekst die Joke van Leeuwen in 2007 schreef voor het literaire tijdschrift Revolver. Die specifieke editie van Revolver (j. 2007, nr. 135) was een themanummer rond de middeleeuwse mystica Hadewijch waarvoor aan een dertigtal dichters gevraagd werd om een moderne reactie op de dertiende-eeuwse mystieke teksten te schrijven. Zo was ook van Leeuwens gedicht in eerste instantie geconcipieerd als een reflectie op Hadewijchs visioenen.

Toegegeven zijn de intertekstuele verwijzingen naar Hadewijchs visioenen in van Leeuwens oorspornkelijke gedicht wel duidelijker. Zo gebruikte de Nederlandse dichteres in de Revolver-versie van de tekst typische Hadewijch-woorden als 'minne' en 'orewoet'. Dit betekent echter niet dat er in de herwerkte versie van het gedicht geen thematische of structurele associaties met Hadewijchs visioenen zijn. Zo draait het visioen (nr. 9) waar Joke van Leeuwen 'Ik zit op een bank' op heeft gebaseerd rond kennis en wijsheid. Deze thema's vind je ook duidelijk in het gedicht terug (werelden weetjes etc.).

Op die manier is de vergelijking met de dertiende-eeuwse mystica dan ook allerminst vergezocht.

Mvg