Tot de plaatsen waartegen zich onze bezwaren richten en waarvan de overdenking uitwijst, dat de dichter er niet in geslaagd is precies onder woorden te brengen hetgeen hij bedoelde, kan men afwijkingen van de grammaticale vormen alleen dan rekenen, wanneer zij niet een kennelijk plastische of muzikale werking beoogen en ook werkelijk teweegbrengen, maar zonder nawijsbare en tot voordeel van het gedicht komende reden en noodzaak zijn toegepast. (Donker 1946: 11)
Voor een poëzielezer kan het anno 2017 moeilijk zijn een
taalfout te onderscheiden van welbewuste dichterlijke vrijheid. Taal verandert
voortdurend, normen worden minder strikt, regels worden losser gehanteerd, Nederlandstalige
dichters komen uit allerlei windrichtingen, taalgebieden. Dat was vlak na de
Tweede Wereldoorlog wel anders, althans voor dichter en criticus Anthonie
Donker, gezien zijn essay De vrijheid van
den dichter en de dichterlijke vrijheid (1946).
Onze vrijheid nu is groter dan
die van Donker. Maar ook hij onderkende dat de kracht van poëzie kan schuilen
in talige aberraties, zeker wanneer die het de dichter mogelijk maken precies
dàt uit te drukken wat hij/zij bedoelt. En poëzie, vooral goede (om in Donkers lijn
te denken), kan de lezer bewust maken van de in het dagelijks leven vergeten
rijkdom van de taal.
Toch zijn er dichters, ook dichters
van belang, die fouten maken. Dat probeerde Donker met zijn beschouwing
duidelijk te maken: er zijn dichters die de taal gebruiken op een normdoorbrekende
wijze zonder daar een bijzondere
betekenis of betekenisverrijking aan te verbinden, die hun vrijheid gebruiken ‘zonder
nawijsbare en tot voordeel van het gedicht komende reden en noodzaak’. (Donker
1946: 11)[1]
Wie een minder op persoonlijke, dichterlijke en kritische autoriteit gestoelde
opinie heeft dan Donker, ziet dat tussen dichterlijke vrijheid en foutief
taalgebruik een waaier van nuances in taalgebruiksmogelijkheden ligt. Die
waaier wil ik proberen open te vouwen op basis van de lectuur van de
debuutbundel Ben jij liefde van
Mustafa Kör (2016).
Anekdotische introductie en blikafbakening
Begin 2017 heb ik[2]
in het Utrechtse Literatuurhuis met vijftien geïnteresseerden met zeer uiteenlopende
achtergronden en graden van belezenheid zes bundels besproken van even zoveel dichters
die op de Nacht van de Poëzie 2016 hadden opgetreden. De selectie van de
bundels was betrekkelijk willekeurig tot stand gekomen. Eén ervan was een
interessant, succesvol Vlaams debuut: Ben
jij liefde van Mustafa Kör (2016, 4e dr. 2016).
De groep
las nauwkeurig, aandachtig en bereidwillig; vol willing suspension of disbelief en met respect voor de dichterlijke
vrijheid en de eigenheid van het vocabulaire, de stijl, de poëtica en de
thematiek van iedere dichter. Alle deelnemers waren, niet onbelangrijk in deze
context, Nederlanders, in het bijzonder Noord-Nederlandstaligen.
Het oordeel over iedere bundel
was niet steeds onverdeeld, maar in bijna alle gevallen positief tot zeer
positief; verschillen in waardering hadden vooral te maken met smaak, waarover
we wijselijk niet hebben getwist.
De bundel Ben jij liefde van
Mustafa Kör
De gedichten van Kör zorgden evenwel voor de nodige
problemen. Wat de lectuur en het vormen van een oordeel misschien clausuleert,
is dat Ben jij liefde Körs
poëziedebuut is, dat het een Vlaamse bundel is, en dat de dichter tweetalig is:
Kör is van oorsprong Turks.[3]
Een en ander maakte van ons, Noord-Nederlandse lezers, betrekkelijke, talige
buitenstaanders. De eerste twee aspecten bespreek ik hieronder kort; daarna ga
ik uitgebreider in op het derde, dat ik relateer aan het grijze gebied tussen
dichterlijke vrijheid en taalfouten.
Debuut
Dat een bundel een debuut is, kan aanleiding zijn tot leescoulance.
Noodzakelijk lijkt dat niet: wie de openbaarheid zoekt en een publiek wil
aanspreken, moet met goed werk komen; uitgevers en redacteuren zullen het hiermee
eens zijn, hopelijk. Het debuut van Marieke Rijneveld, bijvoorbeeld, had een
dergelijke voorzichtigheid in de beoordeling niet nodig: het is een overdonderend
en navenant enthousiast ontvangen werk, waarvoor Rijneveld de C.
Buddingh’-prijs 2016 ontvangen heeft.
Ook Körs debuut is er niet zomaar
een. De website van Langs de lijn en
omstreken noemt het op 1 februari 2017 ‘de dichtsensatie van België’. Daags
daarvoor schreef John Schoorl in de lead
boven zijn interview met Kör in de
Volkskrant: ‘De dichter is een sensatie in Vlaanderen.’ (Schoorl 2017) Vóór
zijn poëziedebuut publiceerde Kör zijn prozadebuut, de roman De lammeren (2007). Naar aanleiding van
deze ‘sterk autobiografische roman’ noteerde de website van Touché d.d. 16 augustus 2012: ‘hij is
meteen onze eerste allochtone auteur.’ Dat maakt de reputatie van Kör extra
bijzonder. In 2008 was Kör stadsdichter van Genk.
Veel van de dichterlijke sensatie
die Kör wordt genoemd, vond ik in de Nederlandse literatuurkritiek niet terug.
In Vlaanderen daarentegen verscheen er onder meer een vier-sterrenrecensie in De standaard (Vankerschaever 2016), een
enthousiaste recensie in De poëziekrant
(Thies 2016) en de nodige media- en lezersaandacht, gezien het verkoopsucces: in
zeven maanden verschenen er vier drukken van de bundel. Inmiddels werd Ben jij liefde genomineerd voor de
Poëziedebuutprijs Aan Zee 2017.
Vlaams taaleigen
Het Vlaamse taaleigen van Kör noopte de Nederlandse leesgroep
tot leerzame oplettendheid. Het gevaar van ‘Nederlandse verdwazing’ (een
linguïstische Dutch gaze) kon op de
loer liggen en de waardering vertroebelen, namelijk wanneer iets Vlaams’ zou
worden aangezien voor een fout. Evident lijkt me dat taaleigen in de volgende
passage uit ‘Misvormd’ (33):
Het is niet te begrijpen, zegt hij nu hij beschaafd
Nederlands bezigt en zelf al eens discrimineert, dat
’m niet beter wist dan godganse dagen ballen tegen
een muur te schoppen […]
Het is niet te begrijpen, zegt hij nu hij beschaafd
Nederlands bezigt en zelf al eens discrimineert, dat
’m niet beter wist dan godganse dagen ballen tegen
een muur te schoppen […]
Het persoonlijke voornaamwoord voor de eerste persoon
enkelvoud ‘’m’ is een voorbeeld van (informele) Vlaamse spreektaal (vgl. http://www.vlaamsetaal.be/artikel/169/persoonlijke-voornaamwoorden).
Ironisch genoeg past dat, zeker in deze context, niet in het ‘beschaafd/
Nederlands’. Vilein haast is daarnaast de implicatie in het gedicht dat (durven)
discrimineren een teken is van inburgering én van een goede Nederlandse
taalbeheersing.
De uitdrukking ‘godganse dagen’
kende ik niet; het lijkt een variant van het bekendere ‘de godganse dag’. De
achtentwintig hits in het referentiecorpus van hedendaags, geschreven
Nederlands SoNaR komen alle uit met
‘B’ gemerkte bronnen: uit België afkomstig. Ook een zoekopdracht met Google
leverde alleen Vlaamse hits op. Kennelijk een eigenaardigheid van het Vlaams,
geen dichterlijke vrijheid.
Door de niet te miskennen (pop-)culturele
uitwisseling tussen Nederland en Vlaanderen levert een referentie als de
volgende vast geen problemen op: ‘in mijn hoofd bezingt / Raymond twee meisjes’
(52). Het staat in ‘Café Flanders’, het gedicht waarin ook ‘Een stoffige
biljaar’ en ‘Hoegaardens wit’ voorkomen – het laatste zeker niet onbekend in
Nederland – en waarin gesproken wordt van ‘Vlaams grijs op wegdek’. Dit is
evident geen doorsnee-Noord-Nederlandstalige bundel.[4]
Daarnaast is de eerste helft van
de bundel stevig gestoffeerd met begrippen die refereren aan een ander cultuurgoed, namelijk het Turkse. De omslagfoto met twee
zwart-witte handen vol rode granaatappelpitten is een prominente indicatie.[5]
Tussen ‘Vlaams’,
‘archaïsch’ en ‘dichterlijk’ taalgebruik
valt wellicht deze fraaie regel: ‘Het gubbelde kikkers in het ven’ (17). ‘Gubbelen’
kent het Nederlands niet volgens Van Dale
(1984), en kent ook het Vlaams niet volgens het Vlaams woordenboek; het Woordenboek
der Nederlandsche taal kent het wel, uit het Nederlands van de zeventiende
eeuw (WNT, s.v. ‘Gobbelen’): ‘Met de
zaak als onderw. Borrelen, bobbelen, gulpen, gutsen, veelal met eene bepaling
ter aanwijzing van datgene waaruit de vloeistof met golven, gulpen tevoorschijn
komt, stort.’ Kör gebruikt dit woord als een neologisme, in de zin van ‘het
klotst van de kikkers in het ven’. Het zijn de dichters, van wie we onze taal
weer kunnen leren, zoals van Kör ook het neologisme ‘voortburgeren’ (19).
Gezien de context, waarin iemand ‘verdoken’ in zijn kaftan ‘in dit kluitje laag
land’ is verzand, is dat een dichterlijke en zinrijke contaminatie van
‘inburgeren’ en ‘steeds verder burgerlijk worden’.
Verwarrend is de formulering: ‘de
vlag / waar we trouw aan zworen’ (12). Van
Dale (1984) is helder: de verleden tijd ‘zwoer’ hoort bij het werkwoord dat
‘een eed of eden afleggen’ betekent, terwijl ‘zwoor’ bij het homoniem hoort met
de betekenis: ‘zich tot een zweer zetten’. Echter: het Vlaams woordenboek leert dat ‘zwoor’ ook van toepassing kan zijn op
het afleggen van een eed. Het zegt namelijk: ‘inzweren (zwoor in, is
ingezworen)’, bij het werkwoord dat betekent: ‘beëdigen, de eed afleggen’ (het WNT noemt s.v. ‘Zweren’ (I) trouwens ook
de andere verledentijds-vorm: ‘zwoor, in oudere bronnen en nog gewest., mog.
naar analogie van het volt. deelw. of van het praeteritum van zweren (II)’).
Waar ik begin te twijfelen aan de
kwaliteit van het taalgebruik van Kör, noemt Willem Thies de dichter
‘buitengewoon lenig met taal’: ‘Prachtige obsolete en archaïsche woorden stoft
hij af […]; maar evengoed gebruikt hij slang,
modieus hedendaags jargon, typisch Vlaams taalgebruik […], anglicismen en
neologismen […].’ (Thies 2016: 28) Als voorbeeld van een anglicisme noemt Thies
‘schrinkt’, dat afgeleid zou zijn ‘van de Engelse infinitief “to shrink”’ dat
‘krimpt’ betekent. Volgens mij betekent het dat inderdaad, maar ik trof het
woord aan in het WNT, dat als
betekenissen noemt: doen krimpen, doen samentrekken, en ten onder brengen. Het
woord heet ‘verouderd’ te zijn, en kan daarom in het idiolect van Kör als een
archaïsme te boek worden gesteld.
Dichterlijke vrijheid.
Voor ik toekom aan Körs tweetaligheid, wil ik kort aandacht schenken
aan andere dichterlijke vrijheden dan het gebruik van archaïsmen en neologismen,
namelijk vrijheden in spelling en beeldspraak. Wat betreft spelling en het
gebruik - of de afwezigheid van - interpunctie, is een poëzielezer anno 2017
wel wat gewend, maar toch... De ongebruikelijk gespatieerde woordgroep ‘vliegen
feces’ in ‘Café Flanders’ (52) is goed te begrijpen, maar ‘Sivas herders’ (11) lijkt
me niet in één oogopslag helder. Dat kan komen door mijn de onbekendheid met
‘Sivas’; een simpele zoekopdracht op het internet naar ‘Sivasherder’ leidt
moeiteloos naar de Anatolische herdershond.
Maar Ben jij liefde bevat constructies die vragen doen rijzen over de
grenzen van de dichterlijke vrijheid en die van de redactionele onbekommerdheid.
Het betreft vormen van beeldspraak en de constructie van metaforen en
vergelijkingen. Zo prijkt op het achterplat van de bundel onder de foto van de
dichter een excerpt van wat daar heet ‘[h]et langverwachte poëziedebuut van
Mustafa Kör’, een beeldspraakrijk distichon uit het gedicht ‘Kruipend bloed’
(15):
Dromende vis op adelaarsklauw
zo wachtten wij op onze levens
In mijn leesgroep gingen hierbij stemmen op van poëtische waardering. Nu de groep is opgeheven, kan ik mijn bedenkingen ventileren. Ik krijg het vehicle, de vergelijker van deze metafoor niet helder. Wat is een dromende vis, wat is of wat doet zo’n vis op (een) adelaarsklauw? Ik kan me een vis-vangende en -verslindende zee- of visarend voorstellen, maar dan hangt, respectievelijk ligt die vis onder een of twee van die felle klauwen.
Dromende vis op adelaarsklauw
zo wachtten wij op onze levens
In mijn leesgroep gingen hierbij stemmen op van poëtische waardering. Nu de groep is opgeheven, kan ik mijn bedenkingen ventileren. Ik krijg het vehicle, de vergelijker van deze metafoor niet helder. Wat is een dromende vis, wat is of wat doet zo’n vis op (een) adelaarsklauw? Ik kan me een vis-vangende en -verslindende zee- of visarend voorstellen, maar dan hangt, respectievelijk ligt die vis onder een of twee van die felle klauwen.
Ook de tenor, het vergelekene brengt geen beter beeld tevoorschijn: mensen,
die op hun levens wachten op de wijze van dromende vis op (een) adelaarsklauw.
Omdat er in de volgende strofe gerefereerd wordt aan het verstrijken van tijd
vóór de volwassenheid (‘Twintig kilo’s versmolten jeugd verder / ben je een
erkend misantroop’), zal er iets bedoeld zijn met een schuilgelegen uitzicht,
maar dat kan niets van doen hebben met de - zeker voor een vis - dood en
verderf zaaiende adelaarsklauw. Daar wácht een dromende vis toch niet op? Daar
wacht hij/zij zich eerder met angst en beven voor. Cave aquilam.
Veel van
Körs beelden zijn moeilijk te begrijpen; sommige zijn zeer complex, zoals de
volgende:
1. ‘hun gezichten als lappendekens verpopt / tot krijgers van weleer’ (11), gezegd van ‘mensen ouder dan bomen’
2. ‘Je […] dronk van spijtoptanten de culpa’s / als lovertjes geregen aan je pofmouwen’ (30)
3. ‘zwevend als trillende / gedachten ballonnetjes door een waas / van rook en bier’ (52)
Bij citaat 1 vraag ik me af hoe iemand of iets als een
lappendeken kan verpoppen; ik heb geen verstand van de gedaanteverwisseling van
lappendekens, laat staan dat ik lappendekens ken die tot krijgers van weleer
verpoppen. Gaat het om een retrograde verpopping? Ook als ik de passage op een
anders lees, kom ik er niet uit: hun gezichten, die als lappendekens zijn, verpoppen
tot ouderwetse krijgers? Moet ik me die gezichten voorstellen als het resultaat
van praktijkopdrachten van plastische chirurgen-in-opleiding?
In het beeld van citaat 2 worden
metalen of geborduurde bladvormige (mode)applicaties gedronken die aan
pofmouwen bengelen. Ga er maar aanstaan. Duidelijk, beeldend is anders. Ook
citaat 3 bevat een beeldenstapel: al te letterlijke gedachtenballonnetjes uit
een stripverhaal die zowel zweven als trillen, en die dat doen door een waas
van rook en een waas van bier, wat dat laatste ook moge zijn. Bijaldien wordt
het woordbeeld ontregeld door de overbodige spatie in ‘gedachten ballonnetjes’.
Meer dan eens vergelijkt Kör een
enkelvoudig iets of iemand met een meervoud. Dat is even wennen, maar het went.
Enkele voorbeelden.
4. ‘mijn meisje / Circassische nomadendochter die geen armband droeg / maar rank krulde als druivelaars’ (11)
5. ‘Mijn hart barstte open als granaatappels’ (12)
6. ‘je leerde snel in kroostrijke gezinnen / als aapjes trucs voor de kost’ (15)
7. ‘Ik struinde door je boekenkast / gulzige ogen scanden ruggen / barcodes van de mooiste leugens’ (35)
8. ‘staat hij zoals dikbillen in de mist / te dampen rond zijn paleis’ (43).
Het is gebruikelijk in het Nederlands om enkel- met enkel-,
en meer- met meervouden te vergelijken.[6]
Het betreft in deze voorbeelden waarschijnlijk geen fouten, want het kan zijn
dat Kör de constructie uit zijn moedertaal meenam naar zijn tweede taal: in het
Turks wordt het meervoudssuffix ook gebruikt om intensiteit aan te geven.[7]
Wellicht functioneert het meervoud hier zo, en verrijkt Kör het Nederlands.
De vergelijking van een nomadendochter
met ‘een druivelaar’ (citaat 4) lijkt me gebruikelijker in het standaard-Nederlands.
Vergelijk ook de citaten 5 en 6: een hart dat openbarst als een granaatappel,
waardoor het hart wordt voorgesteld als zo’n (rijpe) vrucht, in plaats van dat
er alleen iets over het open- of stukgaan wordt gezegd; iemand (‘je’) leert een
handigheidje zo snel als een aapje een kunstje leert.
Bij citaat 7 kan ik me
voorstellen dat de (ruggen van de) boeken, met hun verschillende diktes naast
elkaar in de kast lijken op een barcode, maar het beeld van iedere rug als een
barcode werkt bij mij niet.
In citaat 8 lijkt het me opnieuw beter (maar nog
steeds niet vlijend) om koning Filip met één dikbil te vergelijken, niet met
een hele kudde, al kan ik me zo’n kudde wel voorstellen, dampend in het
avondlicht, eerder dan in de mist: de buitenlucht koelt af bij ondergaande zon,
de koeien-lichaamswarmte wasemt uit en condenseert. Maar ik kan me moeilijk
dikbillen rond een koninklijk paleis voorstellen, tenzij in een kinderboek
zoals Ze lopen gewoon met me mee… van
Margaret Mahy en Steven Kellogg (2016). Zou ik me iets bij Körs vergelijking
moeten vrbeelden, dan zou de formulering iets moeten zijn als: staat hij, zoals
een dikbil in de mist, te dampen (of: dampend) bij/voor/achter/naast zijn
paleis.
Zeugcontamatinatie
Misschien is hier geen sprake van de eerder aangeduide
kruiselingse linguïstische invloed bij tweetaligheid, maar meer een
stijleigenaardigheid in de sfeer van het zeugma of de contaminatie. Enkele
andere voorbeelden:
9. ‘Geen rooie cent of meisje op zak’ (15)
10. ‘hakkend / op de tak waaruit je viel’ (15)
11. ‘Soundbites schermen op je netvlies’ (51)
Het is of Kör op de wijze van de poëzie veel wil zeggen in
weinig woorden, maar te veel. Je kan letterlijk geen (roodkoperen) cent op zak
hebben en je kan geen meisje als gezelschap hebben, maar het is gek om geen
rooie cent als gezelschap en geen meisje op zak te hebben. Zoals je wel op een
tak kunt (in)hakken, en uit een boom kunt vallen, maar die twee ineenvlechten
zoals in 10, is uiterst ongelukkig, zeker als er dan ook een echo van de hak op
de tak gaat meeklinken. Ik moet als lezer erg welwillend zijn om deze ongelukkige
formulering te zien als de talige expressie van een (dreigend) ongeluk.
Voorbeeld 11 ten slotte is redelijk als er stond: slogans, of: logo’s schermen
op je netvlies. Daarbij kan ik me voorstellen dat iemand visueel overprikkeld
raakt door (tegen)strijdige reclame-uitingen. Maar soundbites op je netvlies
duiden op een ernstige vorm van somatische synesthesie.
Fout
Na aftrek van alle hierboven genoemde verschijnselen, die te
verklaren zijn als dichterlijke vrijheden of transculturele taalverrijking c.q.
cross-linguïstische referentie, blijven er in Ben jij liefde veel formuleringen over die ik moeilijk anders kan
kwalificeren dan als fout. Een opsomming, met correctievoorstellen:
12. ‘het weefsels van sterren’ (12) – weefsel
13. ‘Het gubbelde kikkers in het ven / ik zag ons weerspiegeld op haar vel’ (18) – zijn vel
14. ‘Mijn schik van korte duur op zondagavonden / voor ’s anderendaags inspectie van eeltige handen / met grenen liniaal’ (18) – schrik
15. ‘op onze oude dag als we met camper gaan toeren’ (20) – met de/een/onze camper
16. ‘Laten we / moedwillig het vuil op onze gezichten staan, switchen van DNA’ (20) – op onze gezichten laten staan; maar dan nog: staat vuil op een gezicht?
17. ‘de blauwaderde slaap tierend in je lijf’ (22) – blauwgeaderde
18. ‘smoren / in fluwijn van een krakkemikkig zuiden’ (22) – de/het fluwijn
19. ‘het bed dat sinds hij kribbe heette’ (22) – sinds het [bed] kribbe heette
20. ‘in dit dorp van vijf straten en / kerkhof’ (24) – en / een kerkhof
21. ‘Geen pelgrimage dat soelaas brengt’ (32) – pelgrimage (v.) die
22. ‘Het is niet te begrijpen […] dat / ’m niet beter wist dan godganse dagen ballen tegen / een muur te schoppen dan oog had voor de waaiers / aan mogelijkheden (33) – dan oog te hebben?
23. ‘ach die lieve, oude Bassets-ogen’ (35) – bassetogen
24. ‘een schare schrijvers […] omkransten je zichtbaar genietende vrouw’ (35) – een schare […] omkranste
25. ‘we […] wikkelen / ons in de strijd tussen lakens’ (39) – tussen de lakens; niets duidt erop dat het hier gaat om een strijd tussen onderdelen van het beddengoed
26. ‘of de soep hem smaakte // Dat deed het (46) – Dat deed ze
27. ‘tassen vol stoffen rond d’r bekken / die een anders kind hadden gebaard’ (48) – haar bekken dat het kind van een ander had gebaard
28. ‘Een zee en continent door gejakkerd’ (51) – en een continent doorgejakkerd
29. ‘Om dat glorieus, gedimde licht’ (51) – glorieus, gedimd licht, of: glorieuze, gedimde licht, of: glorieus gedimd licht, dat kan ook nog.
Wellicht heeft het enthousiasme
voor de eerste Vlaamse allochtone schrijver en dichter, die ook nog een
indrukwekkend tragisch levensverhaal verwerkt in zijn proza en poëzie, het eerlijk
kritisch oordeel van de redacteur ter uitgeverij als ook dat van sommige
critici en lezers belemmerd. Fouten en foutjes kunnen door de vingers zijn gezien
als waren het aspecten van intrigerende, lyrische en multiculturele
authenticiteit. Het lijkt er zelfs op dat Kör zich hiervan bewust is, als hij
in het interview met de Volkskrant
(Schoorl 2017) zegt: ‘Alles wat je ziet, daar moet je poëzie in
zien, het is als het leven zelf. Deze gehandicapte mijnwerkerszoon weet daarom
dat er nog meer gaat komen. Met de juiste begeleiding hoop ik nog op een paar
bundels die ertoe doen.’
Literatuur
Anbeek 1988 - Ton
Anbeek, ‘Slordige dichters?’. In: Literatuur
5: 326-331. Via DBNL: http://www.dbnl.org/tekst/_lit003198801_01/_lit003198801_01_0051.php
(25-04-2017).
Van Bork e.a.
2002 - G.J. van Bork, H. Struik, P.J. Verkruijsse, G.J. Vis, Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek: http://www.dbnl.org/tekst/bork001lett01_01/bork001lett01_01_0023.php#v031
(30-03-2017).
Van Boven &
Dorleijn – Literair mechaniek. Inleiding
tot de analyse van verhalen en gedichten. 3e, herz. dr. Coutinho, Bussum.
Bronzwaer 1993 – W. Bronzwaer, Lessen in lyriek. Nieuwe
Nederlandse poëtica. SUN, Nijmegen.
Van Dale 1984 - Van Dale. Groot woordenboek der Nederlandse taal. 11e,
herz. dr. Van Dale Lexicografie, Utrecht-Antwerpen.
Donker 1946 -
Anthonie Donker, De vrijheid van de
dichter en de dichterlijke vrijheid. Een critiek op de moderne poëzie. Van
Loghum Slaterus uitgeversmaatschappij n.v., Arnhem. Voorpublicatie in De nieuwe stem 1 (1946), nr. 7/8 en 9, via
DBNL: http://www.dbnl.org/tekst/_nie017194601_01/_nie017194601_01_0064.php
en http://www.dbnl.org/tekst/_nie017194601_01/_nie017194601_01_0070.php
(30-03-2017).
Kör 2016 -
Mustafa Kör, Ben jij liefde. Gedichten.
2e dr. Uitgeverij Vrijdag, Antwerpen [1e dr. idem, 2016].
Langs de lijn en
omstreken - http://www.nporadio1.nl/langs-de-lijn-en-omstreken/onderwerpen/393771-mustafa-koer-s-debuut-ben-jij-liefde-is-de-dichtsensatie-van-belgie (30-03-2017).
Mahay en Kellogg
2016 - Margaret Mahay en Steven Kellog, Ze
lopen gewoon met me mee… Vert. L.M. Niskos. 9e dr. Lemniscaat,
Rotterdam.
Oversteegen 1967
- J.J. Oversteegen, ‘Marsman voor jong en oud’. In: Raster 1 (1967-1968): 58-70. Via DBNL: http://www.dbnl.org/tekst/_ras001196701_01/_ras001196701_01_0006.php
(25-04-2017).
Poëzie verrijkt het leven
2017 - http://www.poezieverrijkt.nl/poezie-encyclopedie/vergelijking-stijlfiguur/
(30-03-2017).
Schoorl 2017 -
John Schoorl, ‘Hoe een auto-ongeluk je leven kan redden. De poëzie van Mustafa
Kör’. In: de Volkskrant 28-01-2017;
via: http://www.volkskrant.nl/boeken/hoe-een-auto-ongeluk-je-leven-kan-redden~a4453296/ (25-04-2017).
Stolk 2013 – Fabian R.W. Stolk, ‘De tekst en “de” lezer in de
modern-letterkundige neerlandistiek. Een steekproef’. Op: Neder-L, http://nederl.blogspot.nl/2013/09/de-tekst-en-de-lezer-in-de-modern.html (25-04-2017).
Thies 2016 -
Willem Thies, ‘De dag dat je mens werd’. In: De poëziekrant 40, nr. 5 (september-oktober 2016), p. 28-29.
Vankersschaever 2016 – Sarah Vankersschaever,
‘Een mijnwerkerszoon zonder brilletje’. In: De
standaard, 27-05-2016. Via: https://www.pressreader.com/belgium/de-standaard/20160527/282170765394834 (30-03-2017).
Vlaams woordenboek 2017 - http://www.vlaamswoordenboek.be
(29-03-2017).
Wikipedia - ‘Vergelijking (beeldspraak)’. https://nl.wikipedia.org/wiki/Vergelijking_(beeldspraak)
(30-03-2017).
Woordenboek der Nederlandsche taal - via http://gtb.inl.nl/ (29-03-2017).
[1] Na hem struikelden onder
anderen J.J. Oversteegen (1967) en Ton Anbeek (1988) over het taalgebruik van gerenommeerde
dichters.
[2] Hierboven heb ik het woord
‘ik’ vermeden, maar ik kan en wil ik verder niet verhullen dat ik hier mijn observaties en interpretaties
presenteer zonder misleidende, quasi-objectieve formuleringen die de indruk
wekken als zou ik spreken over algemeenheden die betrekking hebben op ‘de
lezer’, zoals vaak gebeurt in letterkundige studies (zie Stolk 2013).
[3] Hij werd
geboren in Turkije, verhuisde op zijn derde naar België, ging op zijn achtste
terug naar zijn moederland en kwam na twee jaar definitief in België terug
(aldus Thies 2016: 28).
[4] Andere voorbeelden van
Vlaams taal- en cultuureigen: ‘wemelend van ’t zot in de kop’ (15), ‘De duimen
gelegd voor Rimbaud’ (15), ‘met bokes choco in mijn boekentas’ (17), ‘om
redenen die er mogelijks geen zijn’ (20), ‘over voetbal en pk’s palaverde’
(31), ‘Je […] kapte brouwsels / binnen’ (32), ‘peins je aan toen je hier
afstapte’ (42, in de zin van: ‘denk je aan toen je hier van de trein stapte’),
‘Filip’, die staat ‘te dampen rond zijn paleis’ plus ‘Bezwaard titst hij de
peuk weg’ (43), en ‘stond aan te schuiven in de solden’ (48).
[5] Voorbeelden uit de
gedichten: ‘Sivas’, ‘angora’, ‘Abidin’, ‘Bafra’, ‘Mustafa’, ‘sultane’,
‘Eufraat’, ‘Circassische nomadendochter’, ‘muezzins’ (11), ‘Gesluierde
maagden’, ‘minaretten’, ‘harembroek’, ‘Selam’, ‘granaatappels’ (12), ‘sjamaan’
(15), ‘kaftan’, ‘soenniet’ (19), ‘hoofddoeken’ (25), ‘Allah’, ‘Pelgrim’,
‘Mekka’, ‘gestenigd’ en ‘pelgrimage’ (32). Hierbij dient aangetekend te worden
dat anno 2017 wat paradigmatische pressie nodig is om in een louter ‘oosterse’
attributie te volharden. Harembroeken waren decennia geleden al mode in het
westen. Het contrast van deze noties met iets als een ‘fritkot’ (32) lijkt me
nochtans evident.
[6] Alle voorbeelden op de Wikipedia-pagina gewijd aan de
vergelijking, hebben die vorm; ook al de voorbeelden op de website Poëzie verrijkt het leven; academischer
bronnen als Van Bork e.a. (2002), Bronzwaer (1993) en Van Boven & Dorleijn
(2013) geven alleen maar voorbeelden van vergelijkingen met getalscongruentie.
[21-12-2017: In De oksels van de bok, een gedicht van Annemarie Estor (2e dr. Amsterdam 2012) lees ik op pagina 24: 'Zijn stem was zoet als verse dadels, / uit Fez verscheept naar hier.' En op pagina 49: 'Hij was een dier en zoet als dadels.' Dit klinkt niet ongewoon in mijn oren. Misschien, als ik mag generaliseren, biedt een naamwoordelijk gezegde in het Nederlands toch de mogelijkheid tot een vergelijking met getalsincongruentie.]
[01-02-2020: In Van oorlog en liefde, volgens de ondertitel Een heldendicht (maar het zou eerlijker zijn het een wellicht grappig bedoeld, waterig kwakje misogyne bagger te noemen), van Ilja Leonard Pfeijffer (Amsterdam-Antwerpen, 2017 – eerder verschenen in Vrij Nederland 2016 – uitgegeven ter gelegenheid van de eerste Nederlandse [sic] Independant Bookstore Day) staat op de eerste pagina in de eerste zin een vergelijking met getalsincongruentie en een werkwoordelijk gezegde: 'vrouwen [hadden] niemendalletjes om klare kladden / die voor het grijpen prangden als een jonge druif / aan ranke ranken'. Meer woorden wil ik er niet vuil aan maken; de dichter kan bovendien gemakkelijk claimen dat het een opzettelijke grap is.]
[21-12-2017: In De oksels van de bok, een gedicht van Annemarie Estor (2e dr. Amsterdam 2012) lees ik op pagina 24: 'Zijn stem was zoet als verse dadels, / uit Fez verscheept naar hier.' En op pagina 49: 'Hij was een dier en zoet als dadels.' Dit klinkt niet ongewoon in mijn oren. Misschien, als ik mag generaliseren, biedt een naamwoordelijk gezegde in het Nederlands toch de mogelijkheid tot een vergelijking met getalsincongruentie.]
[01-02-2020: In Van oorlog en liefde, volgens de ondertitel Een heldendicht (maar het zou eerlijker zijn het een wellicht grappig bedoeld, waterig kwakje misogyne bagger te noemen), van Ilja Leonard Pfeijffer (Amsterdam-Antwerpen, 2017 – eerder verschenen in Vrij Nederland 2016 – uitgegeven ter gelegenheid van de eerste Nederlandse [sic] Independant Bookstore Day) staat op de eerste pagina in de eerste zin een vergelijking met getalsincongruentie en een werkwoordelijk gezegde: 'vrouwen [hadden] niemendalletjes om klare kladden / die voor het grijpen prangden als een jonge druif / aan ranke ranken'. Meer woorden wil ik er niet vuil aan maken; de dichter kan bovendien gemakkelijk claimen dat het een opzettelijke grap is.]
[7] Mijn dank aan Margreet
Dorleijn, taalwetenschapster aan de UvA en vertaalster van Turkse literatuur,
voor deze informatie. Ik spreek geen Turks en weet niets van tweetaligheid of
tweede-taalverwerving, en houd de mogelijkheid open dat Kör andere aspecten van
het Turks heeft geënt op zijn Nederlands.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten