vrijdag, april 26, 2019

Impromptu

Al bladerend door de ochtendkrant, kwam ik vandaag - ver na het ontbijt, want ik had me verslapen - in mijn verstrooidheid, tijdens het ochtenddutje van m'n kleinkind, een bespreking tegen van een CD van András Schiff die Schubert speelt op een piano uit de tijd van de componist; het gaat om sonates en impromptu's. Ik heb er geen verstand van, maar ik heb wel een geluid dragend schijfje van een andere instrumentalist en daarop klinken diezelfde sonates en impromptu's zelfs bij nauwelijks nader toehoren veel gladder of platter dan op de Spotify-versie van de CD van Schiff, waar ik nu al heel de avond naar luister.

Dat vind ik zo leuk aan muziek: dat iedere uitvoering weer anders is (of: per definitie anders kan zijn) terwijl ik toch ook weet dat het echt hetzelfde stuk muziek is. Het kan liggen aan de uitvoerende muzikant(en), aan de dirigent, het soort instrument, u.a.i. - allemaal variabelen die ik als individuele literatuurlezer niet heb. Het is ook het leuke van Spotify en YouTube trouwens, dat ik van een en hetzelfde werk zo veel verschillende uitvoeringen naast en na elkaar kan horen/zien. Wie weet, word ik ooit nog fan van het gestreamde luisterboek (dan moet er wel nog even een wormgat naar een parallel universum worden geboord).

Maar daar dacht ik niet aan onder het luisteren naar Schuberts impromptu's; wel aan die avond tegen het eind van de vorige eeuw waarop ik opeens (als in: volkomen onverwacht, want zeer ongebruikelijk) gebeld werd door Redbad Fokkema, toen mijn co-promotor, met wie ik een tijdje eerder, bij hem thuis (grappig: zo'n protestant op Achter Sint Pieter) een van de laatste hoofdstukken besproken had van mijn proefschrift over Achterberg waarbij hij me naast een wodka (of waren het er drie?) ook wat Schiff schonk, meer in het bijzonder Scarlatti. Ik wist niet wat ik dronk (zeker niet op dat uur van de dag, eveneens ver na het ontbijt, dat wel) en ook niet wat ik hoorde. Heel aangenaam. Maar toen Redbad me dagen later belde, duidelijk door iets aangedaan, hing, naar me later pas bleek, 's levens vlag er voor hem heel anders bij, en vroeg hij me wat dat toch ook weer was geweest, wat toen bij die bespreking zo mooi was geweest (vond-ie leuk, dat ik iets mooi vond wat hij ook). Schiff, dus, en Scarlatti, wist ik, want ik had onmiddellijk die CD gekocht in dat grenzeloze pre-Spotify-tijdperk.

En nu is Schiff er weer, zonder Scarlatti, met een andere muziekopvatting, en weer is het mooi. 

Prosit.

vrijdag, april 12, 2019

Microficties 2018 - Dagen schranzen

De stad ronkt nauwelijks. Ik zit op het balkon om de blaadjes van een plataan te zien bewegen op een briesje. Voor de ochtendstond ga ik niet slapen.
            Ik heb er geen zin meer in om vroeg op te staan. Met de ontslagvergoeding en mijn werkeloosheidsuitkeringen kan ik het twee jaar uithouden. Dan beleen ik mijn flatje, en daarna verkoop ik drie Vlaamse gravures en die paar gouden snuisterijtjes die ik van mijn opa erfde. Als ik dan niets meer heb wat de moeite waard is om te verkopen, geen enkele kredietinstelling me nog een cent wil lenen, steek ik me in de schulden bij lui van m’n familie en als me tegen die tijd een idee te binnen schiet, fles ik ze.

            Ik heb niets tegen werken. Ik was bijna ingenieur, een soort opper-technicus, gepromoveerd tot projectmanager. Ik was er trots op aan hoger gediplomeerden leiding te geven en zelfs aan een jonge hogeschool-ingenieur die ik soms een uitbrander gaf alsof hij een kwajongen was.
            Ik was het slachtoffer van een personeelsinkrimping die een maand later gevolgd werd door een massa-aanwerving. Een streek van het management om zich van de duurste medewerkers te ontdoen, van onwilligen, rotkoppen en lui die meer dan drie dagen per jaar ziek zijn.
            – Uw persoonlijke bezittingen liggen bij de receptie. Ik hoop dat u een vervangende baan vindt.
            – Ik ga nooit meer werken.
            – Houd goede moed.
            De personeelschef had niet begrepen dat ik had besloten mezelf een oneindige vakantie te schenken.
            Sommige weekends wandel ik met een vriendin door de Jardin des Plantes. Op regenachtige dagen cirkelen we om de dinosauriërskeletten in het Museum voor Natuurlijke Historie. Vorige zomer hebben we de liefde bedreven in de Rue Gay-Lassac in een oplegger waarvan de chauffeur de achterklep op een kier had laten staan.
            Ik heb van dat moment genoten maar ik weet niet of we het ooit nog opnieuw doen. Ik ben tevreden met de eenzaamheid. Ik adem, ik denk na, ik besta.
            Ik houd het waarschijnlijk nog vijf of zes jaar vol, voor de totale ondergang. Ik verafschuw het idee de hand aan mezelf te moeten slaan, zelfs als de revolver die ik verstopt heb achter een plint in mijn kamer ervoor bestemd is mijn hoofd te doorboren.
            Langzaam leven zonder de dagen te verzwelgen, ieder uur voorzichtig ter hand te nemen als een mussenjong, liefkozend opdat het niet te snel ervandoor zal vliegen, de minuten op je tong te laten wegsmelten zonder ze door te bijten, te genieten van de smaak van iedere seconde zonder een moment te vergeten dat je in leven bent.
            Ik zal de jaren die me resten uitrekken als gesponnen suiker en er eeuwen van maken.

            Nu zijn de bladeren van de plataan helemaal stil. Het gonzen van de stad lijkt te zijn opgehangen boven de Champs-Élysées. De nacht houdt aan, treuzelt, sluimert.
            Beetje bij beetje wordt het donker een schemer. Ik wil niet dat de dag aanbreekt terwijl ik mijn leven verspil. Geleund over de reling van het balkon verjaag ik de ochtendstond met grote bezemstreken.

dinsdag, april 09, 2019

Tureluurs

(foto geleend van Geert Sines)
Het is misschien een persoonlijke aberratie, maar ik houd 'mijn' studenten steevast voor dat 'kijken' geen interessante academische, meer in het bijzonder: geen narratologische activiteit is, die het vermelden in een essay, paper, verslag of werkstuk waard is; dat ze, wat mij betreft, veel beter een meer concreet en specifiek handelingswerkwoord kunnen zoeken en gebruiken om de kans te lopen de aandacht van een geïnteresseerde, vakgenotelijke lezer (zoals ook de tentaminator er een is) te trekken en vast te houden.

Schrijft er een, en echt niet de slechtste, in een eindnota op één pagina, de eerste pagina, onder het kopje 'Inleiding' zowel
door te kijken naar intertekstuele verbanden
als
om te kijken naar welke betekenis dit zou kunnen hebben
en vervolgens
Zo kan gekeken worden naar een motief
en
Het motief waar nader naar wordt gekeken
en ook
Om deze vraag te beantwoorden kijken we naar
en ook nog
Daarnaast zal gekeken worden naar
en tot slot nog ereis
Er zal gekeken worden naar
Ik werd er naar van.

Betreffende student weet ook dat ik het gebruik van de agens-verhullende passief-constructies verafschuw (onder het motto: jij ziet, jij ziet, wat ik niet zie), en dat mijn waardering voor stilistisch ge-heen-en-weer tussen die constructies en andere met het quasi-gemoedelijke maar niet minder verhullende 'we' navenant is. Zwijg ik er nog over dat er niet alleen dingen gezien worden, maar ook teruggezien worden.