maandag, januari 13, 2020

Scharen en vallen, of de overeenkomst tussen de heup en het presens historicum

Afgelopen vrijdag (10/01/20) mijn opadag verzaakt (oma geregeld als waarneemster) en naar de tweede bijeenkomst van de Werkgroep Stijl geweest.* Heerlijk: jonggeleerd en oudgeleerd, gewoon geleerd en hooggeleerd uit heel het land in een vierkante kring bijeen om over stijl van gedachten en inzichten te wisselen.

Het thema van de bijeenkomst was: Methoden voor stijlonderzoek: kwantitatief en/of kwalitatief?  Een kwalitatieve aanpak van stijl- of taalgebruiksonderzoek is dan een ontwerp waarin een ‘rijke’ analyse van bepaalde teksten, gesprekken of uitdrukkingen centraal staat. Een kwantitatieve aanpak houdt in dat het ontwerp zich richt op het statistisch aantonen van verschillen tussen verschillende teksten, gesprekken of de reacties daarop (door een vorm van corpusanalyse, of door experimenten). De bedoeling was niet om kwantitatief en kwalitatief stijlonderzoek polemisch tegenover elkaar te plaatsen, maar om iets te leren over zwakke en sterke punten van iedere methode, en over mogelijkheden om ze te combineren.

De uitkomst was dat we – ik laat hier, ten overstaan van het grote publiek, de nuances even weg – unaniem waren: iedereen mengt die methoden eigenlijk wel. Er ontstond (inderdaad) geen richtingenstrijd of iets dergelijks (terwijl die er 'ergens' 'natuurlijk' wèl is, zie alleen al het stiekeme oprukken van de alternatieve term 'taalgebruiksonderzoek'). Gaandeweg – wellicht moet ik schrijven: sprekenderweg – werd duidelijker wat er allemaal onder de kwantitatieve methode valt te scharen. Uiteindelijk viel zelfs 'gewoon tellen' eronder.** Dat 'gewoon' werd er letterlijk bij gezegd, niet als een spreektalige stoplap, zoals ik het hiervoor gebruikte; het verraadt een diepgeworteld alpha-ontzag voor het bêta-tellen, dat als moeilijk wordt gezien, misschien vooral doordat het voorbij het tellen gaat en er vaak statistiek bij komt kijken.

In een enkel geval kon een onverhoeds nakende richtingenstrijd beslecht worden door het loutere  inzicht dat er niet sprake was van een echt kwantitatieve methode maar van dom tellen; dat is voor alph- èn bêta's unisono een handelswijze hors concours.

Van nature nogal secundair, ben ik pas in de loop van de nacht na de werkgroepbijeenkomst tot acceptatie van het inzicht gekomen dat het hele onderscheid tussen deze twee methoden misschien wel praktisch is, maar inderdaad niet niet principieel. Na twee korte presentaties tijdens de werkgroep was me al wel opgevallen dat er een overeenkomst is tussen de menselijke heup en en het presens historicum in Latijnse literaire teksten, althans tussen het taalgebruiksonderzoek dat zich richt op operatiekamer-leergesprekken en de mogelijke functie en het mogelijke effect van het gebruik van het presens historicum in literaire historiografische teksten. Maar tot een generaliserend inzicht kwam ik pas in de werfkelder onder Bodytalk aan de Oudegracht.

Al het kwantitatieve onderzoek waar we over spraken, is in diepste wezen of: fundamenteel kwalitatief, want wat er ook aan tekst- of taalgebruikseigenschappen gemeten, geteld, vergeleken en becijferd wordt, het heeft in elk onderzoek eerst een kwalitatieve bewerking ondergaan (en als het dat niet heeft, dan had het gemoeten). Of het nu gaat over de aspecten van gesprekken tussen een arts-in-opleiding en een docent-arts tijdens het uitvoeren van een heupoperatie of over de verschillende functies en/of effecten die het voorkomen van het presens historicum heeft in de Annales van Tacitus, eerst moeten die teksten worden ontleed en moeten de elementen die van belang worden geacht worden gekwalificeerd, getagd, benoemd, gecategoriseerd. Wat er uiteindelijk geteld wordt, zijn niet de loutere taalgebruiks- of tekstelementen, maar de gekwalificeerde elementen.

Zulks werd bijvoorbeeld ook duidelijk bij de presentatie van een onderzoek naar het verschil tussen teksten van leugenaars en die van waarheidssprekers. De vooronderstelling is dat 'concreetheid' daarbij van belang kan zijn. Maar het bepalen van wat een concreet en wat een abstract element is, kan je echt niet aan een algoritme overlaten, vooralsnog. Of de hand-out was misleidend: dat een specifiek getal als 'tien' concreet kan zijn, wil ik graag geloven; maar is een uiting als 'tien gerechtjes ofzo' ook concreet?

De werkgroep werd ferm maar vooral verstandig en vriendelijk geleid, zodat we niet gederailleerd zijn en de kwestie van het verschil tussen handmatig en geautomatiseerd tellen, oftewel tussen close  en distant reading niet aangesneden hebben. En zo kon ieder tegen het vallen van de avond vredig haars respectievelijk zijns weegs huiswaarts gaan.


* Mag dat: twee verschillende hulpwerkwoorden van tijd – 'hebben' en 'zijn' – samentrekken en dan ook nog elideren? Of: wordt de zin er onbegrijpelijk door?


** Ik zou als stilist nu graag afdwalen naar de vraag wat de verschillen en overeenkomsten zijn tussen de uitdrukking 'iets onder een noemer scharen' en 'iets onder een noemer laten vallen', dus tussen 'scharen' en 'vallen, maar ik doe het niet.

Geen opmerkingen: