HaverSchmidts gebruik van de trein in zijn poëzie is, hoewel anders dat van Beets in zijn Camera, eveneens dubbelzinnig. Ik kan me voorstellen dat de fascinerende snelheid van de onmenselijke gevaarten een sensatie opriepen die gelijkwaardig was aan die van woeste hoogten, kolkende zeeën en diep-duistere wouden die in een meer canonieke vorm van Romantiek voedsel gaven aan sublieme ervaringen.
Het lijkt me een goed onderwerp voor een letterkundig eindwerkstuk: de waarderingsgeschiedenis van de (mechanische) trein in de literatuur. Er is, om een voorzetje te geven, een mooi, vroeg-feministisch sonnet van Hélène Swarth – 'Op reis' in Sneeuwvlokken uit 1888 – waarin de trein als vervoersmiddel betrekkelijk neutraal lijkt te worden beoordeeld, ook al wordt ze in de tekst gebruikt om een negatieve sensatie tot uitdrukking te brengen: de ik-figuur ziet een landschap aan zich voorbijtrekken terwijl ze zich ervan afgesloten voelt (het enige negatieve van de trein is van ondergeschikt belang: als men het raam zou kunnen opendoen, zou de rook van de locomotief het rijtuig binnendringen). Er zijn al treingedichten verzameld, veel zelfs, maar niet systematisch, niet uitputtend, volledig, definitief. Bovendien moet ook de trein in het proza geïnventariseerd worden. Stof genoeg.
De houding van schrijvers en dichters jegens de trein was, in de historische kraamkamer van het spoor, naar ik veronderstel, niet al te hartelijk. En dat was niet anders aan de overzijde van het Kanaal, waar ze al eerder treinen hadden rondrijden. John Ruskin, bijvoorbeeld, lees ik in Brian Dillons Suppose a Sentence (London 2020: 70), 'took harder than most aesthetes of his age against railways.' Maar zelfs Ruskin maakt in (een van) zijn teksten gebruik van de trein als retorisch middel, als materiaal voor een vergelijking.
Suppose a Sentence is een wonderbaarlijke verzameling van 27 essays: elk heeft een zin als onderwerp of uitgangspunt. Dat elk stuk over één zin gaat, is tevens het enige verband van de bundel: een zin waarover Dillon graag wilde schrijven, plus – maar dat was bijkomend en Dillon heeft het pas achteraf opgemerkt – de relatief frequente aanwezigheid van dood en verdwijning.
De zin van Ruskin die Dillon bespreekt, is afkomstig uit de tekst van twee lezingen die hij in 1884 in London gaf, 'The Storm-Cloud of the Nineteenth Century?' De tekst gaat echter terug op een dagboekaantekening van 13 augustus 1879. De zin handelt over een onweersbui, maar al snel rijdt de trein binnen:
It [the thundersorm] waked me at six, or a little before – then rolling incessantly, like railway luggage trains, quite ghastly in its mockery of them – the air one loathsome mass of sultry and foul fog, like smoke; [...].
Inderdaad komt de trein hier niet zo positief in beeld, ook al reden die dingen, voor personenvervoer, al sinds 1825 rond in Groot-Brittannië. Enig conservatisme was Ruskin kennelijk niet vreemd.
Het woord 'railway luggage trains', of meer nog de kern ervan: 'railway train', trok mijn aandacht. Het lijkt op het Nederlandse 'spoortrein', een woord dat Beets in de eerste druk van zijn Camera obscura in 'De familie Stastok' op pagina 65 gebruikt heeft volgens het Woordenboek der Nederlandsche taal (de DBNL heeft de zevende, herziene en vermeerderde druk van de Camera gedigitaliseerd, en daarin is deze samenstelling vervangen door 'stoomrijtuig').
Het klinkt wat redundant in mijn hedendaagse oren: 'spoortrein' impliceert dat er ook treinen zijn die niet over een spoor rijden, zoals 'railway train' het bestaan impliceert 'trains' die langs andere wegen gaan. Het woord 'trein' is dan ook, inderdaad, veel ouder dan het fenomeen spoortrein, zo leert een etymologisch zoektochtje (wat een flagrante hyperbool is voor: een zoekterm met context invoeren in een zoekmachine). Inmiddels heeft 'trein' in het Nederlands naar mijn idee het 'spoor' alweer verloren (als voorgevoegd vrij morfeem, en ook enkele andere achtergevoegde vrij morfemen). Spoortrein, treinwagon, treinstation, zijn nu trein, wagon en station. Het spoor is, net als in de echte wereld, losgekoppeld en verzelfstandigd al komt het nog wel voor in spoorwegen, spoordijken en spoorboekjes onder andere.
Dat brengt mij bij de volgende vraag (en daarmee overschrijd ik de grenzen van mijn discipline): zijn er andere innovaties uit de moderne tijd die een 'oude' naam hebben gekregen en/of die bekend zijn geworden onder een naam waarvan de oude betekenis door die innovatie is verdrongen?
Er zijn nieuwe vindingen een nieuwe naam krijgen, niet zelden afgeleid van een Latijnse of Griekse grondvorm, of van de naam van hun vinder. Een apparaat waarmee men opeens geluid in een wasrol kon griffen, heette fonograaf; het als het ware met licht plaatjes 'schrijven', fotografie; een machine die uit zichzelf bewoog, automobiel. Fotografie heette aanvankelijk naar de ontdekker, Daguerre; ook Marconi, Röntgen en Zeppelin leenden hun achternaam aan hun innovatieve (uit)vinding. Maar de trein heette en heet (stoom- of diesel- of elektrische) trein (al naar gelang de krachtbron), een woord dat er al was voor de trein kwam. Uniek?