woensdag, mei 18, 2022
Hij wist al niet veel, en wiste nog meer
maandag, mei 16, 2022
Cave canem, of niet natuurlijk.
Op de dag dat de Italiaanse dirigent en componist Guiseppe Sinopoli in de Deutsche Oper in Berlijn tijdens het dirigeren van een opera een hartaanval kreeg, zijn baton door de lucht vloog en de violen hun adem inhielden, verjaarde ik. Eindelijk kon ik al mijn vingers opsteken als iemand naar mijn leeftijd vroeg. Het was die dag half- tot zwaar bewolkt. Mijn ouders, broers en zusje zaten rondom mijn bed en keken besmuikt toe hoe ik het HEMA-papier met Takkie erop van de eerste cadeautjes scheurde en ontsteld keek naar wat er tevoorschijn kwam: pakken zilvervliesrijst. Al van jongs af aan schuwde ik de vrijdag die steevast naar nasikruiden rook. Ik kon de rijst niet verdragen, de structuur van de korreltjes tussen mijn kiezen verafschuwde ik. Al mijn vaders vorken gevuld met nasi, die ik vrachtvliegtuigen noemde, vlogen zich stuk tegen mijn lippen. De vrijdag was een veldslag en nu leek ook mijn verjaardag te crashen. Bij ieder pakje dat ik opende en waaruit het rode embleem van Lassie kwam, werd ik wanhopiger. Ik bedacht wat ik zou zeggen als men op het schoolplein vroeg wat ik voor mijn verjaardag had gekregen. Misschien moest ik zeggen dat ik ‘wit goud’ had gekregen. Volgens mijn vader werd rijst zo genoemd in Afrika, hier was rijst gewoon rijst.
Zo begint hoofdstuk twee van het boekenweekessay van 2022, Het warmtefront van Marieke Lucas Rijneveld. Als je het mij vraagt, niet een openingszet waarmee de schrijver de lezer overrompelt; meer een waarmee hij de lezer aanvankelijk op het verkeerde been zet. Ik verwachtte althans na 'een hartaanval kreeg' een tweede, zonder voegwoord nevengeschikte, bijwoordelijke bijzin met 'Sinopoli' als onderwerp; dacht dus dat 'zijn baton' daarin meewerkend of lijdend voorwerp zou zijn, als in: '[en toen Sinopoli] zijn baton per ongeluk aan stukken sloeg'; en dat Sinopoli in zijn doodsnood in de derde bijzin iets vreselijks met die jammerplanken zou doen. Maar nee: Sinopoli doet dit, en zijn baton doet iets anders, en de violen doen ook hun eigen ding.
Een tweede probleem met deze binnenkomer is dat het eigenlijk best wel een soort van een beetje erg lang duurt totdat de zin eindelijk geraakt tot zijn inhoudelijke punt. En dan heeft dat punt ook nog eens bijzonder weinig om het vege lijfje: de schrijver in spe was op die dag jarig.
Tsja, dat overkomt iedereen weleens; daar hoef je niet eerst boekenweekessayist voor te worden, noch hoef je er Aïda voor gedirigeerd te hebben (dat lijkt eerder contraproductief te werken). De zin lijkt een halfslachtige poging tot Mulisch-, of Jeroen Brouwers-, dan wel A.F.Th.-nabootsing, in zoverre dat een niemendallerig, persoonlijk feitje – niet eens een daverende prestatie – gekoppeld wordt aan een veel indrukwekkender, althans tragischer gebeurtenis in de (culturele) buitenwereld, die zo'n doorsneedag wat dramatische vleugelen zou moeten geven, een tragische wiekslag om de de duisterende kim, want Sinopoli ging op z'n 54-ste dood en ook Aïda was geen gelukkig levenseinde beschoren.
Een alternatieve openingszin had kunnen zijn: 'Op de dag dat Adolf Hitler 112 zou hebben kunnen worden, verjaarde ik ook.' 't Blijft een beetje een onzinnige mededeling, omdat de dood van Hitler er helemaal niet toe doet in Rijnevelds uiteenzetting, zoals ook die onvoltooide uitvoering van Aïda van nul en generlei waarde is voor het essay, dat, net als het boekenweekgeschenk, zou moeten handelen over de eerste geliefde. Wie alternatieven wil overwegen voor het gegeven 'little Rijneveld meets famous guy', raadplege de Wikipedia-pagina over '20 mei'.
Dat Rijneveld op die genoemde datum in 1991 is geboren, wisten we al, of hadden we kunnen weten als we dat zouden hebben willen weten, eveneens dank zij het internet. Maar misschien is het bijzondere van deze ene specifieke verjaardag dat de schrijver toen voor het eerst al zijn tien vingers op kon steken? Ik weet het niet.
Behalve in de eerste zin wordt de dag ook genoemd in de derde zin van het essay, de dag die mogelijk zo indrukwekkend was doordat heel het gezin Rijneveld om het bed van de kleine, jarige of verjarende Marieke heen zat. Je zou denken: alleen 's ochtends, want zo gezellig was het niet in huize Rijneveld, blijkens des schrijvers oeuvre tot aan het essay. Maar nee: heel de dag mag de kersverse 10-jarige een vracht gelijkvormige cadeautjes uitpakken. Wat een etters, die gezinsleden: ze overladen het kind met pakken zilvervlies rijst (pakjes met pakken, dus), waar het, zacht gezegd, helemaal geen trek in heeft.
Gevoel voor humor (ironie, in dit geval) heeft die kleine jarige nog niet of niet meer: als verjaardagsgeschenk alleen iets cadeau te krijgen wat je niet lust, en daar dan heel veel van. Hilarisch toch? Wat zeg ik: episch! Daarbij is MLR waarschijnlijk te laat geboren om het iconische verband te kunnen leggen tussen Takkie, van Annie M.G Schmidt en Fiep Westendorp, en Lassie, de held van de Amerikaanse televisie, die in de jaren zestig tot tachtig van de vorige eeuw in Nederland ook te zien is geweest. Toen was de jarige er nog niet. Misschien zag hij een herhaling, al twijfel ik eraan, want Takki en Lassie lijken alleen door een volkomen autobiografisch-realistisch toeval te figureren in deze tekst. Hoe ze ook rijmen, hun optreden hier is ongerijmd.
Een ander fonologisch kleinood schuilt in het einde van dit essayfragment, waarin de schrijver losgaat op de verafschuwde Lassie-nasi-vrijdagen van zijn vroege jeugd:
Al mijn vaders vorken gevuld met nasi, die ik vrachtvliegtuigen noemde, vlogen zich stuk tegen mijn lippen.
Hier smult de gemiddelde alliterator wellicht van. Zo niet de schrijver in de dop van de nasi. Een eigenwijs portret, toen al. Onduidelijk is evenwel op welke leeftijd hij die nasi opgedrongen kreeg. Werd hij tot aan zijn tiende als een baby gevoederd door zijn vader? Detail: 20 mei 2001 viel op een... vrijdag. Zo opmerkelijk is het dus niet dat 'ook' die verjaardag dreigt te crashen. Sowieso al geen geluksdag, want vliegtuigen crashen zelden tijdens veldslagen, dacht ik; vaker tijdens luchtgevechten. Maar de Nederlandse week kent nu eenmaal geen dag die met een 'l' begint. Alliteratiedwang breekt belligerente wet.
Geen van deze overwegingen brengt het schuilgelegen thema van de eerste liefde aan de oppervlakte van de tekst.
Wat niet diep verborgen is, kan ook niet opduiken.
zaterdag, mei 14, 2022
Een en ander - een cleine kauserie
Ik hou van boeken waarin een onbetrouwbare verteller aan het woord is. Ik vind dat in de hedendaagse literatuur de verbeelding voorop moet staan. De moderne literatuur is verworden tot een selfie-literatuur, met persoonlijke romans over coming-of-age en lastige ouders. Het is bijna allemaal bekentenisliteratuur – o, ik ben misbruikt, o, ik ben weggelopen in mijn jeugd! – of non-fictie. Belangrijk allemaal, maar ik mis de verbeelding. Mijn boek wil dat ongeremd zijn: een hommage aan de verbeelding, het is in die zin een ouderwetse roman.
Het Schmieren is hem niet vreemd, en hij maakte er al prachtwerk mee. Maar ik moet zeggen dat deze Draaischijf me wel wat erg lang van draad voorkomt; iedere muizenkeutel wordt erg breed uitgewalst met veel verbaal en verhaalgeweld en, dat moet gezegd, met een werkelijk indrukwekkende taalbeheersing. De taal verveelt bijna geen moment, de voortgang van de vertelling, daarentegen, kon wel wat peper gebruiken. Daarbij komt dat ik aanvankelijk dacht te maken te hebben met een publieksvriendelijke, veel minder vileine en minder duistere variant van een Louis Ferron-roman, zich afspelend immers in de Tweede Wereldoorlog, op en rond het toneel, en met als enige verteller een inderdaad niet bepaald geheel betrouwbaar personage dat voorzien is van zowel een minderwaardigheidscomplex als wat ik maar even noem: een profileringsneurose.
Ik moet zeggen dat de afwisseling Lanoye-Jones voordelig is voor de oogst aan leesplezier die elk van beide teksten oplevert. Nochtans heb ik meer bewondering voor Jones, die met weinig stof en weinig woorden in The Long Dry een waar epos weet op te roepen. Een kleinigheid wil ik daaruit nog naar voren halen.
Een van de weinige personages in deze roman, de zoon van de hoofdpersoon, moet de eenden die zijn ouders kweken, vervoeren van hun boerderij naar het dorp; maar eenden, gekweekte, wilde of verwilderde tamme eenden, zijn een probleem in het dorp. Die dorpseenden zijn een bedreiging, zelfs, vooral voor het toerisme. Die beesten paren zich het ongans. 'And they all shat everywhere'.
Dat alleen al vind ik leuk, zeker als detail in een verder nogal tragisch verhaal. Maar dan komt er nog een passage, een met een meesterlijke timing (of is het informatiedosering in de additieve stijl, volgens de Senecaanse kuiergang maar dan in meer dan één zin):
If you tried to drink a quiet pint on the harbour the ducks were there and they sat squatly and looked up at you and seemed to chuckle supersiliously, which was off-putting. If you put your washing out, somehow the ducks knew, and by some defiance of physics managed to crap on it. And duck crap isn't nice. It's green like baby-shit. If you fed a baby on broccoli for a week.
De laatste zin in dit citaat is noodzakelijk om de vergelijking van de puber, wiens focalisatie we hier volgen, nog enigszins geslaagd te maken, maar de veronderstelling van diezelfde zin is tegelijkertijd volkomen onzinnig.
Lanoye weet zijn jongste roman te doorspekken met kleine cliffhangers: veel hoofdstukken eindigen ermee. Maar logische en stilistische pareltjes, die je even uit het verhaal halen en je er daarna des te beter weer in terug laten veren, kom ik alleen bij zijn minder bekende collega uit Wales tegen.
Een beetje een teleurstelling vond ik de volgende formulering van Lanoye op pagina 245 van zijn roman:
[...] toen ik in mijn eigen foyer de levieten werd gelezen over oorlog als 'hygiëne van de geschiedenis'.
Dat moet toch eigenlijk iets zijn als:
[toen] mij in mijn eigen foyer de Levieten werden gelezen over oorlog als 'hygiëne van de geschiedenis'.
In die alternatieve formulering komt de kwetsuur van de tamelijk arrogante en zelfingenomen monologist naar voren: als theaterdirecteur, regisseur en acteur is hij niet gewend dat hem een tekst wordt voorgelezen, laat staan als vermaning; hij is doorgaans zelf degene die anderen zijn teksten opdringt. Maar hier verstoort de barre werkelijkheid zijn toneelillusie. De vreemde formulering verstoort mijn romanillusie.