staat er bovenop de zuil op het graf van m'n leermester en co-promotor Redbad Fokkema; het is de titel van een gedicht uit de bundel met dezelfde titel uit 1980. Ik citeer het uit het boekje met teksten van zijn begrafenisdienst:
Het openen van de zandbak is elke ochtend de chaos binnen gaan en ordenen beginnen. De kikvorsen, de torren zien hun einde aan en hollen naar het donker, de border in. Zonen roepen nu de rust over de wateren die ik ze breng en misbaksels ontstaan, die een watervloed vernielt. Het moet opnieuw. Zij happen zand, het staat hun tot de lippen, gehoor neemt af en spinnen dalen in het oog. Nu is de dag wel om, het eten kan beginnen.
Vandaag is het nog niet Allerzielen. En vandaag is het ook niet precies tien jaar geleden dat... zo goed als het ook niet precies veertig jaar geleden is dat mijn vader... die sinds dien al op diezelfde akker ligt, de Zeister Algemene, met informatiezuil voor wandeling en meer gericht bezoek... waar we vandaag even waren, bij zonnestralen tussen wolken door... daarna nog even bij mijn moeder langs.
Toen Redbad en ik een keer Cathrien Achterberg bezochten, aan het Molenhoekje in Leusden, sprak zij goed bedoelend tot me: 'En u bent de zoon van Paul Rodenko..??' (toon omhoog aan het einde). Waarop ik, niet minder verbijsterd, iets uitbracht, of dacht, als: 'Welnee, hoe komt u daar nou bij, die is al zo lang dood.' Dat sloeg bij nader inzien (eigenlijk: sowieso) nergens op: Rodenko, vier jaar later geboren dan mijn vader, stierf pas in 1976, maar hoorde in mijn optiek bij een andere wereld, niet de mijne. Langzaam komt alles dichter bij elkaar.
Uit Het doek van de dag: 'Stof'
Als ik van je dood mag gaan leg mij dan weg en zeg: het is zo niets. Strijk de plooien glad, en laat in godsnaam bloemen na die niet bestaan.
Amsterdam De wanhoopspogingen die Dirk Scheringa donderdag ondernam om zijn bank te redden van een faillissement, zijn mislukt. Scheringa probeerde de vijf grootste banken gisteravond over te halen de DSB Bank over te nemen, maar die lieten hem na urenlang overleg kort na middernacht weten dat ze daar geen been in zagen.
Rare jongens, die banklui. Of anders die verslaggevers (in casu Yvonne Hofs en Pieter Klok). Ik denk dat ze bedoelden, dat de banken lieten weten, dat ze er geen brood in zagen. Zie Stoett.
Spreekwoorden, zegswijzen e.t.q. zijn cultuurgoed dat soms al te ver is gezonken. Persoonlijk vind ik de variant met 'graten' (ergens geen graten in zien) verhelderend.
[tussentijdse aanvulling : in de Volkskrant van 17-10-2009 schrijft Robert Giebels onder de kop 'Het doek doet er lang over om te vallen' onder andere over eerdere verslaggeving die meldt 'dat de klanten het vel over de neus wordt gehaald' (fraaie zegswijze, bijna wrang doordat dat indirect object / meewerkend voorwerp in werkelijkheid de lijdende figuren beduidt) en: 'Ze [twee woorden van minister Bos] laten ruimte voor maar één conclusie: de DSB is een semicriminele organisatie die door roeien en ruiten gaat om klanten zo veel mogelijk geld afhandig te maken.' Ik moest de etymologie/herkomst eerlijk gezegd even opzoeken. Maar mooi.]
Goed voor het taalbewustzijn. Net als deze uitspraak:
Beetje bij beetje, om niet te zeggen: stap voor stap begint het me te dagen. Of: Little by little, zoals Dusty Springfield zong, en Day by day zoals The Fifth Dimension het kweelde (wat weer wat anders is dan Day after day volgens Badfinger). Sommige stijlfiguren hebben geen naam, misschien omdat ze te gewoon zijn? Ik bedoel de koppeling substantief aan substantief door middel van een voorzetsel om iets te zeggen wat ook met één woord zou kunnen. Vroeger was er een vervelende reclame voor een Enka-zeem, die deed z'n werk maand na maand, oftewel: lang.
Dat moge zo zijn, maar 'Two's a company, three's a crowd', en met oogkleppen lezend door Kloos' Okeanos (Verzen-versie zoals in Okeanos-fragmenten-editie) las ik er vier:
[1-3] Een donkre rotsen-regen, blok bij blok, Vloog door de wijde lucht, in logge dwarr'ling Neer-ploffend voor Zeus' voet, en waar 't gebergte Zijn harde hellingen in de' afgrond zond, Bonsden zij op en neer met doffen dreun Van diep in diep tot de ongepeilde krochten, Waar nooit een straal van 't godlijk licht in drong, Dat de echoo's eindeloos op rots en wand Weer-dondrend rilden door Olympos' romp, Van schicht op schicht, en klimmend tot de kammen, Zeus' eeuwgen zetel op zijn grondvest schokten.
en
[4] En nam hem norsch, met half-gewend gelaat, Den beker uit de handen, snel en ruw, En liet hem vallen met een heldren slag Op 't voetstuk van haar zetel, goud op goud
Ik keek bij Kloos, omdat ik er eerder bij Verwey maar liefst zeven had gelezen in zijn Persephone (Verhalende gedichten (1905) (ook te zien in de DBNL-versie van Oorspronkelijk dichtwerk deel 1, 1938, maar pas op met downloaden: reuzegroot document!, dus maar beter de Nieuwe gids-versie, dat scheelt niet veel):
[1] Waar wijlde zij, toen Hyperions lach Van berg tot bergen vloog - Persephoneia!
[2] Tot al de ontwaakte zangers uit hun nestjes, De veêrtjes schuddend ritselden in 't loof, Onzichtbaar fladd'rende van takje op takje
[3] Zóó was 't jaar aan jaar
[4] En immer groeide er een verward gedruisch, Van waar zich waterval op waterval Onzichtbaar tusschen rotsen nederwierp
[5] Zoo liepen zij vast nader, drom bij drom, En wierpen zwijgend de armen op de lucht
[6] En als 't geluid, dat in een afgrond loeit, Waar 't water immer valt van kloof in kloof, Holden haar woorden hortende in den nacht
[7] Dan zal ik schudden aan uw oud gewelf Dat de aarde in puin ineenstort op uw hoofd; En stutten 't al uw zonen, zuil aan zuil, Zij, die God Kronos bonsden van zijn troon, Zij zouden allen vallen, [...]
En inderdaad, ik was daar gaan zoeken, omdat ik eerder keer op keer, om precies te zijn tien keer, gestruikeld was over deze figuur in Keats Hyperion (waarvan wel gezegd wordt dat het de inspirerende bron was van Verwey's tekst en die van Kloos, waarvan de onderlinge inspiratierelatie weer onderwerp is van veel rivaliserend, quasi-Olympisch gekibbel):
[1-2] Forest on forest hung about his head Like cloud on cloud.
[3] He pac’d away the pleasant hours of ease With stride colossal, on from hall to hall
[4] Even now, while Saturn, rous’d from icy trance, Went step for step with Thea through the woods
[5] And now, from forth the gloom their plumes immense Rose, one by one, till all outspreaded were
[6-7] Crag jutting forth to crag, and rocks that seem’d Ever as if just rising from a sleep, Forehead to forehead held their monstrous horns
[8] Each family of rapturous hurried notes, That fell, one after one, yet all at once
[9-10] Not thunderbolt on thunderbolt, till all That rebel Jove’s whole armoury were spent Not world on world upon these shoulders piled
Maar echt leuk werd het pas bij de vertaling van Hyperion door W.W. van Lennep (1879; geen digitale versie beschikbaar). Van Lennep vertaalde ze niet alleen alle tien,
Woud boven woud Als wolk op wolk van hooge zaal in zaal stap voor stap één voor één Vloog top er tegen top rots hield aan rots/Haar reuzenhoornen dreigend aangeklemd één voor één Geen donderkeil op donderkeil geen wereld, opgetast/Op wereld
maar hij voegde er eigenmachtig nog zeven aan toe ook:
[1] [...] die, van heilgen top bij top, In blauwen adem golfden hem ter eer
waar Keats volstond met
[...] breath'd aloft from sacred hills
[2] dag bij dag < Each day
[3] keer op keer < ever and anon
[4] En, blinkend [...] rees pluim bij pluim
waar Keats schreef
from forth the gloom their plumes immense/Rose
[5] Zoo verrijst/Druïdensteen bij steen, in steilen kring
als vertaling van
like a dismal cirque/Of Druid stones
[6] Elk zat als in zijn doodswâ; woord noch blik Gaf buur aan buur, noch wenk van hoofd of hand
was in het Engels
Each one kept shroud, nor to his neighbour gave Or word, or look, or action of despair
[7] [...] wen in de effen wei Ik bloem, na bloem, zag beuren 't zachte hoofd
tot slot als overzetting van
[...] I have [...] seen the flowers Lift up their heads
In de hierboven aangehaalde songs wordt met deze Enkazeemfiguur voorzichtigheid uitgedrukt, en een voortschrijden of een onophoudelijkheid. Die betekenis is ook wel te zien in sommige van de gevallen in de teksten van Kloos en Verwey en Keats, maar overwegend lijkt me bij hen de semantische functie van deze stijlfiguur veeleer dat er geïmponeerd moet worden, dat de suggestie van veel- en groot(s)heid gewekt moet worden; de figuur werkt als semantische botox, misschien niet onverwant aan de hendyadis, tautologie en perifrase; een soort stilistische Dehnung: er wordt niet meer gezegd dan met één kernachtig woord, maar het kost wel meer worden om dat te zeggen. Deze Goden, zo moet bij Kloos en Verwey en Keats duidelijk worden, zijn geen godjes, en al helemaal geen Nesciaanse Titaantjes. Dit zijn Geweldenaren. Want zoals Kloos al schreef in zijn eerste literaire kroniek in De nieuwe gids: 'Een der kenmerken van de nieuwe richting in de poëzie is een vrij sterke neiging naar het epos, het echte, plastische epos, met groote figuren en tragische toestanden, zooals Keats het bij Milton aantrof en Verwey het in Keats gelezen heeft.'