Zoals wel vaker ben ik weer eens twee romans tegelijk aan het lezen, of: door elkaar, afwisselend. Meestal heeft dat tot gevolg dat één van beide op de stapel teruggaat van nog te lezen boeken, en vervolgens verdwijnt richting opslag of verkoop, niet uitgelezen, hooguit aangelezen; een enkele keer krabbelt de underdog toch nog terug in de volle aandacht. Maar ik geloof dat ik nu een heel slechte match gemaakt heb.
Voor de leesclub Transitie lees ik Weg van Minke Douwesz. En omdat me gevraagd was een recensie te schrijven, lees ik De grauwe vogels van Arthur van Schendel. Nou ja, ik moet niet een recensie van die roman schrijven, maar van de nieuwe leeseditie van drie Van Schendelromans: Arthur van Schendel, Drie Hollandse romans; De waterman, Een Hollands drama, De grauwe vogels. Bezorgd door Hans Anten, Wilbert Smulders en Joke van der Wiel (Athenaeum–Polak & Van Gennep, Amsterdam 2010). Maar met alleen te kijken naar het editorische deel en geen geëditeerde tekst te lezen, doe je zo'n werkstuk geen recht. De eerste twee romans ken ik al, deze derde nog niet; de keus was snel gemaakt.
Maar wat een verschil. Weg is van 2009 (1e dr. april, 4e dr. augustus) en Douwesz won er de Opzij Literatuurprijs mee. Het boek, een paperback met flappen van Van Oorschot, is zo dik als een kinderarm, het telt 575 bladzijden (576 als je het colofon meetelt) en heel weinig witregels; het is een hyperrealistische vertelling met alle aandacht voor de psyche van vooral de hoofdfiguur, de gynaecologe Edith Heringa. Als ze ergens binnenstapt, beschrijft Douwesz ook dat eerst de deur wordt opengedaan, nadat Edith heeft aangebeld; dat de deur dan weer dichtgaat, en dat de jas van Edith wordt opgehangen, aan een haakje of een knaapje, al naar gelang de eigenaardigheid van de betreffende kapstok, en dat Edith en haar gastvrouw vervolgens door de tochtdeur de gang inlopen, gastvrouw voorop, naar de huiskamerdeur, die... Maar ondanks dat enigszins trage tempo en ondanks de breedvoerigheid en explicietheid der beschrijvingen en ondanks het totaal ontbreken van enige stilistische Schwung kan ik het boek maar niet wegleggen, ook al denk ik regelmatig: 'Edith, mens, schiet eens op, doe eens wat, ram die norse, halsstarrige vriendin van je je huis uit', en ook al geloof ik geen hout van haar overwegingen betreffende anorexia waarmee ze haar proefschrift probeert af te ronden. Het boek boeit me, hoe lang het ook duurt, en misschien wel mede doordat het zo lekker lang duurt; zonder denigrerend te willen doen: het heeft wat van de kluisterende kracht van Dallas of Dynasty (moet je van houden, ja). Ik geloof dat het proza van Douwesz wel vergeleken wordt met dat van Voskuil; zou kunnen, maar met Voskuil doe je mij geen plezier, met Douwes wel, al sta ik er tegelijkertijd versteld van dat ik zo veel tijd in het lezen van een roman stop. Belangeloos welgevallen. [dacht ik, toen ik nog niet zo erg ver gevorderd was...].
Nee, dan De grauwe vogels: oorspronkelijk uit 1937; de tekst beslaat krap 132 bladzijden, verdeeld over 15 hoofdstukken (dus telt het ding ongeveer evenzoveel halfvolle bladzijden; blijven er 125 pagina's platte tekst over). Maar terwijl je me wel wakker mag maken voor een portie geserreerd proza van Elsschot of Bordewijk - twee andere modernistische auteurs die in de dertiger jaren der twintigste eeuw hun romannetjes schreven, om het eens oneerbiedig te zeggen - vermag dit Van Schendeltje het niet mij te boeien. Deze roman is zo droog verteld, zo beknopt, dat ze veeleer de synopsis van een roman lijkt dan de eigenlijke tekst zelf, of de synopsis van een Nederlandse film: lokaties, wolkenpartijen en personen worden even aangeduid, van dialogen wordt vooral het begin even aangestipt en dan verder de strekking; alle speelruimte aan regisseur en acteurs (met lekker weinig tekst) om de boel naar hartelust beeldend en dramatisch in te vullen; alleen de toon is gezet. Volkomen het tegenovergestelde van Weg. Waar Douwesz' roman in honderden bladzijden een paar weken beslaat, denk ik, reikt die van Van Schendel met iets meer dan honderd pagina's over een mensenleven; de verteltijden verhouden zich dus omgekeerd evenredig tot de vertelde tijden, als ik me eens aan een wiskundige metafoor mag te buiten gaan. En: Douwesz' roman laat zich lezen alsof je een televiesiefilm kijkt: absorberend, pot thee onder handbereik, en koekjes; niet storen. Van Schendels roman laat zich bestuderen als een constructivistisch schilderij in een witgekalkt museum.
In een andere context (het Platform Teksteditie) gaf ik al te kennen dat ik de beschikking heb gekregen over een digitale proef van de editie van de drie Hollandse romans. Die mist het papieren gewicht, de geur en het lekker lezen en bladeren, maar heeft het voordeel vlot doorzoekbaar te zijn. Zo kon ik makkelijk een ingeving controleren: Van Schendel doet nogal veel aan telling en vergeet de ouderwetse vertelkunst van showing. Ergste vorm van slecht vertellen is misschien wel de 'en toen'-structuur: hink-stap-springend van het ene voorval naar het andere; grote stappen, snel thuis. Welnu, op de 430 bladzijden die de drie Hollandse romans van Van Schendel in deze editie beslaan, komt maar liefst 120 maal de woordgroep 'en toen' voor (en 33 maal 'maar toen').
En toen ik een eindje in De grauwe vogels had gelezen, viel me iets anders op wat er aan verwant is: het grote aantal malen dat Van Schendel een constructie gebruikt als: '[...] op een [x] [keer / morgen / dag / middag / avond / zondag /zaterdagmorgen / zaterdagmiddag etc.], waarbij [x] een bijvoeglijk naamwoord kan zijn (vroege / koude / warme / stille / of andere) maar in de overige 112 gevallen eenvoudigweg ontbreekt. Al in de eerste zin van de eerste roman is het raak: 'Aan de Merwede buiten Gorcum dwaalde op een dag van de winter een jongen over de uiterwaard.' Elf bladzijden verder: 'Op een droge middag vroeg hij Dekker [...].' Twee bladzijden verder: 'Maar op een dag [...].' Acht bladzijden verder: 'Op een zaterdagavond [...].' En dat 117 maal op 430 bladzijden. Gemiddeld een maal per 3,675 bladzijden. Als ik een pdf van Weg had, zou ik de vergelijking kunnen voltrekken.
dinsdag, april 27, 2010
donderdag, april 08, 2010
Ongeremd associëren
Dat kan goed op de fiets, zeker op mijn fiets, de staat der trommelremmen in aanmerking genomen. Opeens een opwelling van ouderwets ergocentrisch contamineren. Flarden lectuur dwarrelen dooreen. Eenmaal thuisgekomen kan het naslaan beginnen. Waarvan akte.
Uit Marsmans Tempel en kruis:
Uit Niels Bokhove's Awaters spoor (p. 15-16):
Volgens Cola Debrot wilde Nijhoff in zijn lange gedicht 'uitdrukking geven aan de dichterlijke wedergeboorte, dus niet alleen de geestelijke bewustwording, van de moderne mens; hij wil mens zijn onder de mensen.' (idem, p. 88) Dat klinkt de Tempel en kruislezer bekend in de oren. Net als Nijhoffs gedachte dat hij een dichter in crisistijd was.
Dat er kennelijk toch een schilderijtje aan de muur hing op de Oosterstraat, een schilderijtje van Enrico Prampolini (idem, p. 59) laat ik hier pour besoin de la causerie eventjes buiten beschouwing, om te kunnen eindigen met de overweging: zou Marsman zijn man, over wien hij zijn verhaal vertelde, niet minstens voor een deel gemodelleerd hebben naar Martinus Nijhoff, de dichter van 'Awater'?
Uit Marsmans Tempel en kruis:
De kamer waar hij werkt is als een cel.
geen schilderij, geen bloemen, geen portret.
niets dat verteedring of herinnering wekt
aan dood of liefde; de wanden naakt en licht,
de ruimte leeg, en in de ramen stijgt
het jong en blauw profiel der dageraad
waarin de sporen van den nacht vergaan.
een ijl vertrek, een absoluut wit nu,
door niets gevlekt dan door 't verweerd papier,
het palimpsest van het gemene leven,
dat hij ontraadslen moet en lezen als gedicht;
een stilte, vol van de insectenplaag
van zijn gedachten --
Uit Niels Bokhove's Awaters spoor (p. 15-16):
In het najaar van 1932 ging hij in Utrecht Nederlands, en dan vooral taalkunde, studeren bij professor De Vooys.En verderop (p. 58):
De eerste tijd bleef hij in Amsterdam wonen [...] Josine [van Dam van Isselt] had in de herfst van 1932 haar Amsterdamse woning verruild voor een huis aan de Van Asch van Wijckskade 1 bis [...]. Een jaar later al nam Nijhoff een tweede stap: ook hij verhuisde naar Utrecht, naar Oosterstraat 9 [...]
Later zou hij deze overgang in zijn leven als volgt beschrijven [in 'Over eigen werk']: 'Ik voor mij koos mijn weg. Ik koos taalstudie. Ik verhuisde naar een andere stad, waar ik geen sentimentele relaties had, waar niet op elke hoek een herinnering stond, die mij deed leven in de verloren tijd, en ik betrok een volkswoning, waarvan ik de muren wit liet schilderen en waar ik alleen het hoognodige huisraad had.'
een bovenwoning. Hij zou er blijven tot medio september 1934. Op dit adres schreef hij het grootste deel van 'Awater' [...]Conform Marsmans man, zou ik zeggen, die immers 'zijn intrek nam / boven het vredig makelaarskantoor' (en ook Achterberg woonde in die tijd op kamers in een bovenwoning, maar dat is ter zijde van de hoofdlijn van deze associatie).
Volgens Cola Debrot wilde Nijhoff in zijn lange gedicht 'uitdrukking geven aan de dichterlijke wedergeboorte, dus niet alleen de geestelijke bewustwording, van de moderne mens; hij wil mens zijn onder de mensen.' (idem, p. 88) Dat klinkt de Tempel en kruislezer bekend in de oren. Net als Nijhoffs gedachte dat hij een dichter in crisistijd was.
Dat er kennelijk toch een schilderijtje aan de muur hing op de Oosterstraat, een schilderijtje van Enrico Prampolini (idem, p. 59) laat ik hier pour besoin de la causerie eventjes buiten beschouwing, om te kunnen eindigen met de overweging: zou Marsman zijn man, over wien hij zijn verhaal vertelde, niet minstens voor een deel gemodelleerd hebben naar Martinus Nijhoff, de dichter van 'Awater'?
zaterdag, april 03, 2010
Raadsel
Vandaag in de Volkskrant (handig ding, in de nieuwe vorm, zeker als er een nietje doorheen gaat) een gesprek met Geert van Istendael in de serie 'Nederland & ik'. Als hem wordt gevraagd waarin Nederland uitblinkt, zegt hij: 'In schaatsen. En in het uitgeven van boeken. De manier waarop de Nederlandse uitgevers boeken op de markt brengen, dat is ongeëvenaard.' En aan het eind van het gesprek zegt hij: 'Lieve Nederlanders, veracht jezelf niet. Wees trots op jullie tradities, jullie onnavolgbare pluralisme, jullie prachtige uitgevers.'
Een uurtje later kuier ik door de stad, glip even binnen bij Broese Selexyz en zie, behalve onder andere de nieuwe roman van Atte Jongstra, een boek van Piet Gerbrandy dat ik niet ken, en dus wel nieuw zal zijn. Maar nee, de titel is een oude: Omroepers van oproer breekijzers in taal. € 15.- voor wat een Olympus Pocket heet te zijn.
Een kwartiertje later stiefel ik door de kelder van De Slegte aan dezelfde Oude Gracht en verrast herken ik in één oogopslag een boek van Piet Gerbrandy dat ik al vier jaar in mijn bezit heb: Omroepers van oproer breekijzers in taal. Afgeprijsd van € 24.90 voor minder dan een tientje, namelijk negen euro negenennegentig (zo'n typische De Slegteprijs); geen prijs voor een prachtig uitgevoerde paperback (weer Melle Hamer) met schitterende essays, uitgegeven door Contact. Vijf bikkelharde euren goedkoper dan die minder mooie tweede druk. Op de webstek van Contact, de uitgever die ook Olympus blijkt te heten - staat braaf aangegeven dat het boek (althans de eerste druk) is uitverkocht.
Aan mijn hoela. Dat boek is om wat voor economische reden dan ook, maar niet omdat het slecht geschreven zou zijn of oninteressant, van de markt gehaald en verramsjt. Ik ken dat, als (mede)bezorger van twee inmiddels 'uitverkochte' edities. Maar wederom begrijp ik met mijn zaterdagse alfahoofd absoluut niet dat er dan wel een duurdere tweede druk op de markt gezet kan worden.
Een uurtje later kuier ik door de stad, glip even binnen bij Broese Selexyz en zie, behalve onder andere de nieuwe roman van Atte Jongstra, een boek van Piet Gerbrandy dat ik niet ken, en dus wel nieuw zal zijn. Maar nee, de titel is een oude: Omroepers van oproer breekijzers in taal. € 15.- voor wat een Olympus Pocket heet te zijn.
Een kwartiertje later stiefel ik door de kelder van De Slegte aan dezelfde Oude Gracht en verrast herken ik in één oogopslag een boek van Piet Gerbrandy dat ik al vier jaar in mijn bezit heb: Omroepers van oproer breekijzers in taal. Afgeprijsd van € 24.90 voor minder dan een tientje, namelijk negen euro negenennegentig (zo'n typische De Slegteprijs); geen prijs voor een prachtig uitgevoerde paperback (weer Melle Hamer) met schitterende essays, uitgegeven door Contact. Vijf bikkelharde euren goedkoper dan die minder mooie tweede druk. Op de webstek van Contact, de uitgever die ook Olympus blijkt te heten - staat braaf aangegeven dat het boek (althans de eerste druk) is uitverkocht.
Aan mijn hoela. Dat boek is om wat voor economische reden dan ook, maar niet omdat het slecht geschreven zou zijn of oninteressant, van de markt gehaald en verramsjt. Ik ken dat, als (mede)bezorger van twee inmiddels 'uitverkochte' edities. Maar wederom begrijp ik met mijn zaterdagse alfahoofd absoluut niet dat er dan wel een duurdere tweede druk op de markt gezet kan worden.
vrijdag, april 02, 2010
Academica Debutantenprijs
Onlangs was de eerste bijeenkomst van de nieuwe vakjury van de Academica Debutantenprijs. Want wil je in 2011 weer een prijs kunnen uitreiken, dan moet je nu al beginnen met lezen (de prijs van 2010 moet nog worden uitgereikt). De voorlopige kandidatenlijst telt al vijfenveertig titels.
Al sinds 1995 wordt in Dordrecht jaarlijks de Debutantenprijs uitgereikt, sinds 2008 is dat de Academica Debutantenprijs, een prijs voor het beste Nederlandstalige fictiedebuut (roman of verhalen) voor volwassenen. De prijs is een stimulans voor nieuw talent. Eerdere winnaars waren onder anderen Anna Enquist, Gerbrand Bakker en Marieke van der Pol. De laatste won in 2008 met het later verfilmde boek Bruidsvlucht.
Het unieke aan de Academica Debutantenprijs is dat een vakjury en een lezersjury de uitslag bepalen. De vakjury bestaat uit literair deskundigen uit Nederland en Vlaanderen. Zij stelt uit de ingezonden debuten vijf nominaties vast. In 2009 is daarnaast voor het eerst een zogenaamde Kernjury in het leven geroepen. Deze Kernjury bestaat uit ‘reguliere’ lezers die vóór het bekendmaken van de shortlist aangeven alle vijf de boeken te willen lezen en beoordelen. Elke willekeurige lezer echter kan zijn beoordeling over één of meer boeken inzenden. Op deze wijze is het voor iedereen mogelijk om mede te bepalen wie de winnaar wordt van de Academica Debutantenprijs.
Al na één zitting kan ik, de nieuweling, zeggen dat het een zeer beschaafde jury is die op aangename wijze overlegt: Casper Markestijn (voorzitter), Marijke Arijs, Fleur Speet (ook nieuw dit jaar), Kees Snoek en ik zei de gek; het geheel wordt kundig secretarieel ondersteund door Tineke de Waard, die ook zeer goed koffie zet, taart aansnijdt en broodjes smeert.
Aardig is dat de prijs zetelt in het mooie Dordrecht, de geboortestad van Jacques Perk (al doet dat er niet toe), en niet in het automatisch met boeken verbonden Amsterdam. Dat was wel de thuishaven van een jury waar ik eerder zitting in nam, die van de Gouden Doerian, een prijs met een wat andere invalshoek, en die principieel niet werd uitgereikt aan een debutant; debuten mochten niet eens meedingen. Die jury was ook wel beschaafd, maar toch op een heel andere wijze; ze heeft bijvoorbeeld nooit taart gegeten.
Het beoordelen van debuten is een bijzondere en precaire bezigheid. Je hoeft weinig fantasie te mobiliseren om je te verbeelden hoe spannend het moet zijn voor een debutant om zijn/haar eersteling op de kortlijst te zien pronken, met vervolgens de kans een fraaie prijs te winnen: aandacht, eer en geld.
Dat het juryoordeel desalniettemin soms onbarmhartig is, althans streng, maar ronduit rechtvaardig, spreekt vanzelf. Vaak ook wordt er gediscussieerd, gepleit voor en gepleit tegen, steeds wordt er gewikt en, ja, ook gewogen. Wat er in ieder geval gelukkig niet werd gezegd: het denigrerende 'Nou, voor een debuut niet gek', want de jury neemt de debuten, elk debuut volledig serieus.
Op de foto de boeken van de tweede lichting. 2131 pagina's trans- en inspiratie. Onderop het enige boek van de eerste lichting dat ik de moeite waard vond; nee, meer nog: als dat niet op de kortlijst komt, eet ik mijn hoed op (ik hoop dan dat er taarten in hoedvorm zijn). Bovenop ligt, weegt de dummy waarin ik mijn lectuur documenteer, boeken karakteriseer, uitroepen kalligrafeer, citaten noteer en ook verzuchtingen.
Een nieuw boek lezen is al prettig. Een debuut lezen is helemaal spannend. Alles is nieuw; je verwachtingshorizon is onbezoedeld, het uitzicht helder, de hoop glanzend. En soms besluit je heel snel maar een nieuwe horizon te kiezen, op zoek naar die parel, dat goudklompje, die diamant.
Al sinds 1995 wordt in Dordrecht jaarlijks de Debutantenprijs uitgereikt, sinds 2008 is dat de Academica Debutantenprijs, een prijs voor het beste Nederlandstalige fictiedebuut (roman of verhalen) voor volwassenen. De prijs is een stimulans voor nieuw talent. Eerdere winnaars waren onder anderen Anna Enquist, Gerbrand Bakker en Marieke van der Pol. De laatste won in 2008 met het later verfilmde boek Bruidsvlucht.
Het unieke aan de Academica Debutantenprijs is dat een vakjury en een lezersjury de uitslag bepalen. De vakjury bestaat uit literair deskundigen uit Nederland en Vlaanderen. Zij stelt uit de ingezonden debuten vijf nominaties vast. In 2009 is daarnaast voor het eerst een zogenaamde Kernjury in het leven geroepen. Deze Kernjury bestaat uit ‘reguliere’ lezers die vóór het bekendmaken van de shortlist aangeven alle vijf de boeken te willen lezen en beoordelen. Elke willekeurige lezer echter kan zijn beoordeling over één of meer boeken inzenden. Op deze wijze is het voor iedereen mogelijk om mede te bepalen wie de winnaar wordt van de Academica Debutantenprijs.
Al na één zitting kan ik, de nieuweling, zeggen dat het een zeer beschaafde jury is die op aangename wijze overlegt: Casper Markestijn (voorzitter), Marijke Arijs, Fleur Speet (ook nieuw dit jaar), Kees Snoek en ik zei de gek; het geheel wordt kundig secretarieel ondersteund door Tineke de Waard, die ook zeer goed koffie zet, taart aansnijdt en broodjes smeert.
Aardig is dat de prijs zetelt in het mooie Dordrecht, de geboortestad van Jacques Perk (al doet dat er niet toe), en niet in het automatisch met boeken verbonden Amsterdam. Dat was wel de thuishaven van een jury waar ik eerder zitting in nam, die van de Gouden Doerian, een prijs met een wat andere invalshoek, en die principieel niet werd uitgereikt aan een debutant; debuten mochten niet eens meedingen. Die jury was ook wel beschaafd, maar toch op een heel andere wijze; ze heeft bijvoorbeeld nooit taart gegeten.
Het beoordelen van debuten is een bijzondere en precaire bezigheid. Je hoeft weinig fantasie te mobiliseren om je te verbeelden hoe spannend het moet zijn voor een debutant om zijn/haar eersteling op de kortlijst te zien pronken, met vervolgens de kans een fraaie prijs te winnen: aandacht, eer en geld.
Dat het juryoordeel desalniettemin soms onbarmhartig is, althans streng, maar ronduit rechtvaardig, spreekt vanzelf. Vaak ook wordt er gediscussieerd, gepleit voor en gepleit tegen, steeds wordt er gewikt en, ja, ook gewogen. Wat er in ieder geval gelukkig niet werd gezegd: het denigrerende 'Nou, voor een debuut niet gek', want de jury neemt de debuten, elk debuut volledig serieus.
Op de foto de boeken van de tweede lichting. 2131 pagina's trans- en inspiratie. Onderop het enige boek van de eerste lichting dat ik de moeite waard vond; nee, meer nog: als dat niet op de kortlijst komt, eet ik mijn hoed op (ik hoop dan dat er taarten in hoedvorm zijn). Bovenop ligt, weegt de dummy waarin ik mijn lectuur documenteer, boeken karakteriseer, uitroepen kalligrafeer, citaten noteer en ook verzuchtingen.
Een nieuw boek lezen is al prettig. Een debuut lezen is helemaal spannend. Alles is nieuw; je verwachtingshorizon is onbezoedeld, het uitzicht helder, de hoop glanzend. En soms besluit je heel snel maar een nieuwe horizon te kiezen, op zoek naar die parel, dat goudklompje, die diamant.
Abonneren op:
Posts (Atom)