Anton de Goede schrijft: '[Arjan] Peters vindt het boek van Oek [de Jong] langdradig en vol met herhalingen. Mag Peters vinden. Maar wat zegt het werkelijk over de kwaliteit van Pier en oceaan?'
Arjan had (of de krant had namens hem) de recensie van De Jongs tweedekker gemarkeerd met een magere 'waardering' van twee sterren. Het maximum is vijf, het minimum is kennelijk één ster want nooit nog zag ik een afbraakrecensie getooid met nul sterren. En ik denk, als je me het sub rosa onder vier ogen entre nous zou vragen, dat Peters in zijn kopij elk deel van de roman één sterretje heeft gegeven, maar dat ze dat op de zetterij van de Volkskrant niet begrepen hebben.
Opmerkelijk vind ik De Goede's - hopelijk niet zo bedoelde - quasi superieure formulering 'Mag Peters vinden.' Alsof De Goede - wellicht op grond van zijn omineuze naam - oordelen mag en kan over wat er zoal in den lande wordt geoordeeld in de literatuurkritiek.
Maar vooral valt me op dat De Goede doet alsof Peters als opsteller van de recensie een quantité négligeable is, doordat hij zowel Peters' oordeel in woorden als diens oordeel in dyscalculiebestendige kleutertekentjes volledig negeert en alsnog vraagt naar de werkelijke kwaliteit van De Jongs roman. Alsof de kwaliteit van een roman er met een pincetje uit te pulken is: 'Kijk, hier, dit boek is dus niet eens half goed.' Alsof er een absolute, intersubjectieve maatstaf is waarmee dat vrij geprepareerde kwaliteitsvezeltje gemeten kan worden: 'Kijk, het komt maar nèt tot de twee.' Alsof er geen kranten (meervoud) zijn met critici (meervoud) die elk voor zich
Dat stuk van De Goede is geen echte beschouwing van de literatuurkritiek, het is maar een warmmakertje voor een uitzending van VPRO Boeken met Oek de Jong als gast, maar toch vind ik het hooguit één sterretje waard, eens te meer omdat het de suggestie wekt dat in een gesprek met De Jong wèl de kwaliteit van zijn roman aan het licht zou komen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten