maandag, februari 25, 2013

Stoplap

Zojuist met veel genoegen Louteringsberg van Marcel Möring (tweede druk) gelezen. Het was al weer lang geleden dat ik een Möring gelezen had, en ook deze stelde niet teleur. Lekkere dikke pil (506 pagina's). Het verhaal van een man die, om het zacht te zeggen, nogal vastgelopen is in zijn leven, in het leven en in zijn somberheden naar aanleiding van het een en het ander. Ik houd wel van die types. Om over te lezen althans. Stug, massief, somber, ondanks voorspoed die er ook is, zoals hier dankzij de sterke dochter, Rebecca, ook wel Becky en Becks genoemd, die opgroeit tot beeldend kunstenaresse van formaat.

Omdat het verhaal de periode van voor de Tweede Wereldoorlog tot een eindje in de 21e eeuw bestrijkt, kan je het wel episch noemen, mede doordat het individuele en het familiale lotgeval van Marcus Kolpa via een joodse achtergrond met het wereldgebeuren is verbonden. Komt nog bij dat deze roman aansluit bij Dis, wat een prettig soort vertrouwdheid oplevert (al moet ik zeggen dat ik die roman eigenlijk weer moet herlezen, om daar echt zeker van te zijn), en zelfs ook herinnert aan In Babylon, waar ik heel goede herinneringen aan heb (en dat ik ook wil herlezen).

Toch zat er een kiezeltje in het schoeisel der lectuur. Na een bladzijde of driehonderdzeventig dacht ik dat ik al zeker zes maal een en dezelfde, loze uitdrukking had gelezen. Opmerkelijk, want ik vind dat Möring goed schrijft, gevarieerd, zuiver (en met aandacht voor goede recepten). Ik heb me daarin kennelijk een klein beetje vergist (een beetje, omdat het maar één klein dingetje betreft, en zeker niet de structuur, het ritme en de grote lijnen). Ik ben, een beetje geïrriteerd, gaan turven, en kan daarom deze bloemlezing presenteren:

'Ik dacht aan een film van Kurosawa waarin de kersenbloesem als sneeuw naar beneden dwarrelde en op de een of andere manier maakte mijn herinnering een verbinding met de arcadische droom die ik koesterde toen Becky en ik hier lang geleden heen verhuisden [...].' (385)

'[...] een geschiedenis die mij onbekend was en die ik op de een of andere manier toch toch leek te kennen.'(397)

'Op de een of andere manier voelde ik een onbedwingbare behoeft om naar de muur van de gang te kijken.' (421)

'Het was misschien, op de een of andere manier, een doel dat de leegte van haar bestaan zin gaf.' (447)

'Overigens beweert hij ook dat hij zich dat allemaal kaan herinneren en op de een of andere manier geloof ik hem wel.' (464)

'Op de een of andere manier voelde ik mij krachtig en energiek.' (474)

'Op de een of andere manier was er een soort vreemdheid opgekomen.' (478)

'Daar, achter de stammen, een eindje in het bos, maar op de een of andere manier nog net zichtbaar in het schijnsel van de maan, zag ik het gezicht van iemand die ik al lang niet meer had gezien.' (493)

Acht maal dezelfde stoplap op 121 bladzijden. Dat is gemiddeld een maal per vijftien bladzijden. Dat betekent dat ik in het eerste deel (p. 13-385) die zelfde stoplap wel 24 maal had kunnen tegenkomen. Ik wacht even tot ik een digitale versie heb voor ik dat ga controleren. Maar voor die tijd mag een bezige redacteur ter uitgeverij wat mij betreft wel wat schrappen voor de derde druk verschijnt.

vrijdag, februari 22, 2013

De Academica Literatuurprijs 2013 - langlijst est arrivé

De nominatiejury van de Academica Literatuurprijs – voor het beste Nederlandstalige fictiedebuut – heeft de volgende vijftien debuten op de definitieve longlist geplaatst:

Erdal Balci, De mooiste leugen (Bezige Bij)
Christophe Van Gerrewey, Op de hoogte (Bezige Bij)
Marjolijn van Heemstra, De laatste Aedema (Bezige Bij)
Hanneke Hendrix, De verjaardagen (De Geus)
Rosan Hollak, Scherptediepte (Bezige Bij)
Murat Isik, Verloren grond (Anthos)
Shira Keller, M. (Podium)
Sander Kollaard, Onmiddellijke terugkeer van uw geliefde (Van Oorschot)
Gilles van der Loo, Hier sneeuwt het nooit (Van Oorschot)
Maan, Ik ben Maan (Wereldbibliotheek)
Kaweh Modiri, Meneer Sadek en de anderen (Thomas Rap)
Nina Roos, Neem op (De Harmonie)
Ruth San A Jong, De laatste parade (In de Knipscheer)
Fréderique Schut, Met Muijs (Contact)
Ilona Verhoeven, Voor de eerlijke vinder (In de Knipscheer)

De shortlist van drie titels maakt de nominatiejury begin maart bekend.
Na de bekendmaking van de shortlist gaan de lezers bepalen wie op 12 september in theater Diligentia in Den Haag de Academica Literatuurprijs van 10.000 euro in ontvangst mag nemen.

De winnaar van vorig jaar was Erik Menkveld met Het grote zwijgen. Het jaar daarvoor won Peter Buwalda met Bonita Avenue.

Voor meer informatie: www.academicaliteratuurprijs.nl en www.dordtliterair.nl of ondergetekende.

Casper Markesteijn (voorzitter van de nominatiejury)
Bankastraat 275
3312 GC Dordrecht
078-6130817
0655108493

woensdag, februari 20, 2013

Hoe kom ik hier nu op?

Opeens ben ik verzeild geraakt in oude poëzie. Niet heel erg oud, maar toch. Ik ken nu al de weg niet meer die mij vandaag tot deze tekst geleid heeft, maar, zo al niet de weg, dan toch is het doel wel goed. Opeens, nu voor het eerst, las ik geheel de tekst (ik stal de tekens hiervandaan):
God strengthen me to bear myself;
That heaviest weight of all to bear,
Inalienable weight of care.

All others are outside myself;
I lock my door and bar them out
The turmoil, tedium, gad-about.

I lock my door upon myself,
And bar them out; but who shall wall
Self from myself, most loathed of all?

If I could once lay down myself,
And start self-purged upon the race
That all must run ! Death runs apace.

If I could set aside myself,
And start with lightened heart upon
The road by all men overgone!

God harden me against myself,
This coward with pathetic voice
Who craves for ease and rest and joys

Myself, arch-traitor to mysel;
My hollowest friend, my deadliest foe,
My clog whatever road I go.

Yet One there is can curb myself,
Can roll the strangling load from me
Break off the yoke and set me free.

En daar hoort dus dat plaatje bij, het schilderij van Fernand Khnopff uit 1891. Maar ik ken het gegeven vooral via (d.w.z. langs de omweg van) het gelijknamige gedicht, beter nog: het gedicht dat een stukje uit de betreffende tekst als citaat als titel heeft, van P.N. van Eyck, opgenomen in diens debuutbundel De getooide doolhof (Zeist, Meindert Bogaert jr., 1909). In Van Eycks Verzameld werk (deel 2, Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1958, p. 493) staat erbij aangetekend: 'Doordat de dichter het [boek] zelf had moeten bekostigen, bevatte het maar een keuze uit wat hij gebundeld had willen zien.' (zie hiervoor ook een eerdere post).

Overigens een leuk onderzoeksonderwerp: het (al dan niet) zelf bekostigen van literaire debuten, ten pages or more door de tijden heen, zo gezegd; wat een geploeter toch steeds, geleur om centen, gevraag om aandacht, voorwoorden door of schimpscheuten naar meer of minder eerwaarde oudere tijdgenoten, you-face-book-tube-filmpjes en wat dies meer zij).

Ik heb domweg een zwak voor die dichter. 'Het bloed wil rust maar 't hart wil 't niet gedoogen', zo laat hij zijn Inkeer (1927) beginnen. En op de muur langs de trap in ons huis heb ik geschilderd: 'ascendimus ascensiones in corde', het eerste deel van het motto van Voorbereiding (1926) (het tweede deel luidt overigens: 'et cantamus canticum gradum'.) Zie, hoe mooi die letter; is dat niet de Hollandse Mediaeval van De Roos... herkenbaar aan de e met dat schuine oogje en de open staart van de g..., gepubliceerd toen mijn moeder drie was.

Maar ja, sla ik dat debuut van Van Eyck open, kom ik allerlei tegen, maar niet dat gedicht '"I Lock My Door Upon Myself"'. Typisch Van Eyck weer, die oeuvrebouwer. In de verzenbibliografie achterin VW dl. 2 staat erbij aangetekend dat het gedicht eerst verscheen in september 1907 in De beweging, het tijdschrift van Van Eycks dichterlijke Meester en professorale voorganger Albert Verwey, en dat het daarna werd opgnomen in de tweede druk van De getooide doolhof.

Dat heb ik weer: schaf ik van een dichter bijna alle eerste drukken aan, mis ik daardoor de tweede druk waarin dat gedicht wel is opgenomen. Wat een sadistisch universum; je zou er pantheïst van worden.

dinsdag, februari 19, 2013

Gewoon letterlijk

'Postmodernistische romanschrijvers breken radicaal met de traditionele chronologie', noteren Van Boven en Kemperink in Literatuur van de moderne tijd (Bussum 2006: 292). Helemaal mee eens. En als een van de voorbeelden geven ze: 'bij Atte Jongstra (1956) [staat] het vermoorde slachtoffer op een gegeven moment gewoon weer op.' (292-293).

Ik vind dat, radicale breuk met de traditionele chronologie als het is, alles behalve gewoon. En dat bedoelen Van Boven en Kemperink, denk ik, ook, dat ze het niet gewoon vinden. De vraag is, waarom ze dan niet zeggen: 'bij Jongstra staat het vermoorde slachtoffer op een gegeven moment weer op, alsof het gewoon zou zijn'?

Dat doen ze niet, denk ik, omdat niemand dat m.m. doet. Iedereen zegt 'gewoon' in dit soort gevallen, als er 'ongewoon' wordt bedoeld. Op 18 februari jongst leden bijvoorbeeld stond op NRC.nl deze kop: 'Feesten op Koninginnedag gaan ondanks troonwissel gewoon door'. Zo gewoon is dat niet, Koninginnedag vieren als de koningin abdiceert en er een koning wordt ingehuldigd (en dan niet afdwalen naar dat vreemde 'troonwissel').

Toch heet allerlei gewoon. Zoals ook iedereen 'letterlijk' zegt, maar 'figuurlijk' bedoelt. Ik bedoel niet 'iedereen', maar: volgens mij heel veel mensen; zo veel, dat het lijkt dat wat zij schrijven, letterlijk gewoon is.

woensdag, februari 13, 2013

Hatchet Job

Mooi concept (hoe noem je een woord waar het Engels twee woorden voor gebruikt?). The Hatchet Job of the Year prize. Bijzondere prijs. Komt misschien minder hard aan doordat de kwaliteiten van het Engels zo goed uitgebuit worden.

'The Hatchet Job of the Year prize was set up by the Omnivore website to "raise the profile of professional book critics and to promote integrity and wit in literary journalism"', schrijft Alison Flood in The Guardian. Dit jaar gaat de prijs naar 'Camilla Long's comprehensive shredding of Rachel Cusk's memoir of her divorce, Aftermath'.

'Long, in a review for the Sunday Times, takes just over 1,000 words to pull Cusk's memoir to bits, writing the novelist off as "a brittle little dominatrix and peerless narcissist who exploits her husband and her marriage with relish", and who "describes her grief in expert, whinnying detail". En toch: 'a hatchet job isn't necessarily a turnoff.' Intrigerend. Beschaafd kraken.

zaterdag, februari 02, 2013

Dik doen. Of: Size Doesn't Matter?

J.C. Bloem (10 mei 1887 - 10 augustus 1966) was een beetje een slome, als mens, maar ook als dichter. En hij was, denk ik, zo lui als hij groot was. Des niet tegenstaande was hij in concurrentie met zijn veel minder flegmatische, maar juist energetische, gedreven, gepassioneerde, pantheïstisch-zelotische generatie- en geboortejaargenoot P.N van Eyck (1 oktober 1887 – 10 april 1954).

Begin 1912 is Bloem, na enige mentale piekjes, weer eens in een poëto-pragmatisch dalletje verzonken wat betreft de mogelijke verschijning van zijn debuutbundel. Dit blijkt uit zijn epistolaire reactie, d.d. 29 februari 1912, op de recente verschijning van Van Eycks vierde dichtbundel, Uitzichten (1912): "Als ik ooit nog eens een bundel uitgeef, (waar ik hard aan begin te twijfelen) mag ik het wel op vuistdik karton doen als ik jou wil inhalen." (J.C. Bloem, Gedichten. Historisch-kritische uitgave, verzorgd door A.L. Sötemann en H.T.M. van Vliet. Deel 2 / Apparaat en commentaar. Amsterdam-Oxford-New York 1979, p. 95; geraadpleegd via DBNL).

Bloems, inmiddels beroemde, debuut, Het verlangen, verscheen de facto op 12 mei 1921. Numeriek een kleine metathesis qua jaar van eerste publicatie ten opzichte van Van Eyck, maar literair-historisch betekent dat toch een afstand van maar liefst negen jaar. En wat meer is: in die tussentijd had Van Eyck al weer vier nieuwe bundels het licht doen zien. Kortom, ook al is dichtkunst geen wedstrijdje, tenzij in een slam - maar die had je toen nog niet -: bij Jacques' debuut stond het meteen al 9 - 1 voor Van Eyck, bijgenaamd Querculus. Pauvre Flos.

Om redenen die mij niet bekend zijn, kon ik, als NRC-contribuant, dezer dagen het elektrieke equivalent van een nieuwe versie van de, voor de zoveelste maal, verzamelde (lees: integraal herdrukte) gedichten van Anna Equist voor niks en niemendal downloaden. Ik deed dat blindelings, hoewel ik al relatief veel van haar bundels op de plank heb staan, zonder dat ik veel verschil kan zien tussen de ene en de andere; gratis is voor niks, dus pik in, 't is winter. Wat bleek: zo'n zeshonderd bladzijden. Kattengespin.

Het verzameld dichtwerk van Van Eyck (verschenen in de periode 1906-1958, gepubliceerd in deel 1 en 2 van zijn zevendelige Verzameld werk, uitgegeven door Van Oorschot) beslaat 356 + 537 = 898 bladzijden (inclusief alle registers en verantwoordingen); omgerekend een productie van ruim 17 bladzijden per jaar.
Het verzameld dichtwerk van J.C. Bloem (verschenen in de periode 1921-1958) beslaat 272 bladzijden, inclusief verantwoording, bibliografie, register en inhoudsopgave. Grofweg een output van net iets meer dan 9 bladzijden per jaar.

Het verzameld dichtwerk van Enquist (openbaar gemaakt in de periode 1991-2010) omvat (en ik ga af op de info in het e-boek, die lijkt te zijn toegespitst op de papieren versie) 596 bladzijden, inclusief aantekeningen en verantwoording. Ergo bijna 30 bladzijden per jaar.

Waarom dan, vraag ik me af, is dat gedichtenweekgeschenkboekje, dat een mooie voorkant heeft, met z'n schlemielige 14 paginaatjes met 10 gedichtjes van 12 regeltjes gedrukt op dijbeendik etalagekarton waar niet in te bladeren valt, terwijl het Utrechts dichtersgilde, eveneens voor nop maar op eigen initiatief, op de proppen komt met een boek van zestig normale, papieren, doorbladerbare bladzijden vol gevarieerde gedichten?

Handgemaakte inzichten

Wat - vroeg ik me in de trein terug af - maakt dat ik het ene symposium niet en het andere van begin tot eind wel interessant vind? Geen idee, was het antwoord toen ik thuis was. Toch loop ik die samenscholingen echt niet lukraak af. Ik selecteer ze op onderwerp en/of sprekers dan wel contactmogelijkheden, of, in geval van nood, prettige nazit en hoop er het beste van. Maar meestal overweegt hoe dan ook na korte tijd het gapen.

Vandaag, te laat aangekomen door een seinstoring ter hoogte van Duivendrecht, vervolgens benard door een krap stoeltje achterin de zaal, daarenboven na luttel tijds klam door gebrek aan frisse lucht, bleef ik maar vol aandacht luisteren en denken. De sprekers waren niet extreem goed (ho ho, versta me wel: alle waren eenvoudigweg ronduit goed, maar niet extreem, verbluffend, imponerend, gremdatiaal), de powerpoints al helemaal niet (geen enkele Prezi, zouden m'n studenten opmerken). In het onderwerp ben ik niet diep ingevoerd. En toch heb ik alleen maar aandachtig meegedacht tijdens Handgemaakte inzichten, georganiseerd ter gelegenheid van de oratie van Karina van Dalen-Oskam als hoogleraar computationele literatuurwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam (zie hier).

Het discours over digitale technieken in de letterkunde was spannend door de grote verschillen tussen - laat ik maar zeggen - kwantitatieven en kwalitatieven, empirici en hermeneutici, bèta's en alfa's, terwijl de wil en mogelijkheid tot wederzijds begrip minstens even groot waren. Dan kan je inderdaad veel interessants opsteken.

Op het station en in de leesbevorderend vertraagde trein richting symposium ('deze seinstoring werd u aangeboden door de NS in samenwerking met de Stichting Lezen'?) las ik Arjan Peters' Kreten uit een urn. Daarin rakelt hij onder meer het vuur op onder het standaardverhaal van de eermalige, zalig verklaarde, analoge criticus die tenminste nog wat voorstelde, de krachtig poortwachtende criticus die schrijvers kon maken of breken. Ter ontluistering van die mythe zegt Peters: 'In de twintig jaar dat ik kritieken schrijf in de Volkskrant heb ik nog niet één keer een schrijver gebroken, ik hoor het me haast me spijt zeggen.' (11)*

Dat lijkt me nog eens een mooie computationeel-kwantitatief-letterkundige casus. Digitaliseer en tag al die heilige Fens-recensies, lepel al de besproken auteurs uit dat kritisch oeuvre, en houd dat schrijverscorpus tegen een felle reputatie-onderscheidende modellichtbak, en kijk dan welke lijken er boven komen drijven en/of welke sterren kunstmatig blijken te hebben geschenen.

Mijn hypothese: nul op het rekest. Moge dat dan eens en voor al duidelijk zijn. Met cijfertjes. Dan zijn we van die fabel af. 4 ever. Probleempje is echter: welke tags brengt wie op welke gronden waar aan, oftewel: waar eindigt nu eindelijk eens die hermeneutische subjectiviteit? En verder: hoe bepaal je eigenlijk of een schrijver gemaakt dan wel gebroken is? Iets abstracter: het werken, zelfs: het beginnen te denken aan het werken met de prachtige mogelijkheden van de computationele letterkunde - en dat die er zijn, wisten alle sprekers tijdens het symposium in weinig tijd duidelijk te schetsen - is wellicht al een productieve, Jaussiaanse provocatie van de hermeneutische letterkunde.

* Ter zijde: merk op dat 'nog' hier geen stilistische stoplap, maar een in schijnbare spreektaal schuilgelegen dreigement is.