donderdag, december 17, 2015

Koepelblauw bij tussenpoos

Ik heb het gevonden, het lezersgeluk, al moest ik worden zevenenvijftig jaar. Na het lezen van We komen nog één wonder te kort, of in ieder geval een roman met een dergelijke titel, wist ik het: ik heb een voorkeur voor bepaalde soorten romans, en meer nog een afkeur van één (ander) soort romans. Ik heb dus wat in de betreffende wetenschap wel wordt genoemd: een literatuuropvatting; ik ben een lezer met - grotendeels onderhuidse, niet geëxpliciteerde, en al helemaal niet gesystematiseerde - ideeën over wat een goede roman zou moeten inhouden, bevatten of zijn.

Nu heb ik - nadat ik bij donkren wand stil peinzend poosde - helder gekregen, dat ik vaak binnens-, en soms ook buitensmonds zat te foeteren op bij uitstek één soort romans, namelijk die met een hoog Bittere kruid-gehalte: romans waarin een normaal-functionele, volwassen, welopgevoede en -leide, niet door al te ernstige gebreken gehinderde schrijver (m/v) moedwillig van zijn gaven, talenten en verworvenheden afstand neemt, en als het ware in de huid kruipt van een kind (m/v), veelal omtrent de tien jaren oud, want dat heeft als voordeel dat het heldje of vertellertje nog fris, onbedorven, naïef, onschuldig en betrekkelijk wereldvreemd is, en nog veel kan en moet leren, en lekker spontaan is en creatief op associatieve in plaats van rationele of vakbekwame wijze, seksueel in godsnaam nog niet ontloken is, maar wel op des ontwakens drempel staat, en onbelast is met wereldse zaken als inkomen, hypotheek- en andere schulden, verslavingen, zorg(en) voor (en om) kinderen of ouders, de hoogte van de wereld-olieprijs, en ga zo maar door. Romans dus, waardoor de lezer gesust wordt, want die kan zich ten opzichte van het kletsende kind ouder, wijzer en droever voelen en doorziet met gemak wat voor het heldje nog met raadselen omweven is.

Met de referentie aan Het bittere kruid zat ik ernaast, zo ontdekte ik recent na veel spannend worstlen en ijdel gebaar. Dat is namelijk het soort boeken waar je eigenlijk niets tegen mag zeggen omdat het behoort tot het bijzonder overschatte sub-soort van de autobiografische levensnavertelsels. Schaduwkind, Tonio, dat werk (en ook veel lamlendig coming of age-spul van auteurs die zo jong zijn dat ze nog niks na te vertellen hebben). Het lijkt me onfatsoenlijk daar iets negatiefs, althans afkeurends, althans niet-waarderends van te zeggen, want voor je het weet kwets je de mens achter de auteur.

Hoewel ik ook van dat bitter gekruide werk niet houd, gaat het me meer om een ander soort literatuur. Het zijn de romans waarin de auteur flink zijn best doet om zich maar eens een voorstelling te maken van hoe het er nou toch aan toe zou gaan in het blonde koppetje van een kind dat dit of dat aan ergs is overkomen. Hoe zou het toch zijn als zo'n ventje op een eiland woont met alleen zijn moeder en nog één andere eilandbewoner omdat zijn vader in zee gedonderd en verdronken is, toen het eens stormde, bijvoorbeeld, want dat kan gebeuren, zo'n storm, zeker op en rond een eiland in de zee. Of wat voor gedachtetjes en filosofietjes, ja vooral filosofietjes zou een meiske hebben als haar moeder overlijdt en de geliefde van haar zus, terwijl haar zus, broer en vader, net als zij zelf, daar door gebrek aan ervaring en begeleiding niet specifiek goed mee om weten te gaan maar er anderzijds ook weer niet heel diep aan onderdoor gaan. Dat soort gedachtenexperimentjes, waar soms wel een verhaaldraadje doorheen geweven is, maar niet noodzakelijk, want alleen al het gepieker en gepraat en monologueïntérieurgebabbel is voor de schrijver stof genoeg; het hoeft nergens toe te leiden maar het papier raakt er vol van.

Voordeel van zo'n tragisch mini-existentialistje is voor de auteur dat die niet diep in de buidel van de stijlvaardigheden hoeft te tasten: het taalvermogen van de hoofdpersoontje annex focalisatortje annex vertellertje is evenmin ontwikkeld als diens denk- en observatie- en abstractievermogen. Als stilistisch model volstaat de diarreeërige monoloog van een Brigitte Kaandorp-kloon in de recovery room van een veldhospitaal in Transsylvanië dat onder vuur ligt van slecht geïnformeerde geallieerde bevrijders. Amechtig korte, maar eindeloos veel zinnen. Veel rechte schikking. Veel woordherhaling. Uitermate weinig onderschikking. Veel spreektaal. Interjecties zijn van harte welkom. Of je in de rij voor de kassa van de super staat, zaterdagochtend, vlak voor de kerst, iedereen om je heen het karretje tot de boord toe vol, de caissière druk doende verdwaasde bejaarden naar de vrijwillige zorgverlener te begeleiden terwijl het kassabonpapier op is.

Een variant van deze romanvorm die enige ruimte biedt voor verder reikende creativiteit, is die van de vie romancée, bijvoorbeeld van een buitenlands dichterspaar, en ook de roman waarin een psychiatrische delinquent of zijn ex-echtgenote mentaal op de voet word gevolgd, biedt ruimte tot lichte variatie. Een hond erbij, doet ook wonderen.

Geen opmerkingen: