vrijdag, oktober 28, 2022

Dreverhaven en consorten - een flarfverkenning van een verzuurd land

NOS zette op vrijdag 28 oktober 2022, de dag dat Jerry Lee Lewis overleed, het volgende als kop boven een bericht: 'Deurwaarders krijgen steeds vaker te maken met agressie.' Ik kan me daar wel iets bij voorstellen. We leven inmiddels in een samenleving waar de ranzige uitwaseming van gefrustreerde korte lontjes de toon van de dagelijkse nieuwsberichten domineert. En dan vergeet ik nog de friettelers, met hun geïnverteerde nationale driekleurlappen – ze zijn gelukkig een beetje uit beeld geraakt (zij wel, die lappen nog niet).

De kop van het NOS-stuk getuigde, vanuit een stilistische optiek, dacht ik, van weinig... hoe zeg ik dat... urgentie. Ik checkte dat door "krijgen steeds vaker te maken met agressie" als zoekterm in een digitale internetzoekmachine in te voeren en na te gaan welke onderwerpen er in deze eenvoudige zin gebruikt worden. Dat leverde toch een verontrustende reeks van lotgenoten van de deurwaarders op.

Ambtenaren van gemeenten, provincies en waterschappen

Ambulancebroeders

Apothekers

Apothekers en apothekers-assistenten

Beroepschauffeurs

Boa's

Burgemeesters

Burgemeesters en wethouders

Burgemeesters, wethouders en raadsleden

Collega's die in aanraking komen met passagiers

Doktersassistenten

Handhavers

Handhavers van Stadstoezicht

Herders en boa's van Staatsbosbeheer

Hulpverleners

Huisartsen

Huisartsen in Duitsland

Huisartsenposten

Journalisten

Medewerkers

Medewerkers in (openbare) apotheken

Medewerkers in bijvoorbeeld zorg- en welzijnsorganisaties en in de horeca

Mensen in de publieke sector

Ondernemers op het strand

Personeel en bezoekers van ziekenhuizen en gesloten zorginstellingen

Politieagenten

Politiemensen

Schuldhulpverleners

Taxi- en buschauffeurs

Telefonisten en receptionisen

Toezichthouders

Vrijwilligers van de Dierenambulance Doetinchem/Winterswijk

We

Weginspecteurs van Rijkswaterstaat

Werknemers met een publieke taak

Winkelmedewerkers

Ze

Ziekenhuizen

Zorgverleners


't Is weer tijd voor een weekend (waarin al die lontjes met een sisser kunnen uitgaan).

donderdag, oktober 20, 2022

Toch weer gestruikeld

Koop ik een nieuwe roman, louter omdat ik zag dat er een lovende recensie over geschreven was (ik las de recensie overigens niet eens, maar vertrouwde op de kwaliteit van de bron, de klaterende kop boven het stuk en de vijf sterren of ballen erbij, het maximum aantal), struikel ik al lezend toch weer over de stijl, de formuleringen, en ook over de geringe voortgang die er in het verhaal zit, en over de moedwillige informatieachterstand die ik als lezer steeds weer in mijn schoenen geschoven krijg, en over het al te opzichtelijk fictieve karakter van de plaats van handeling, dat waarschijnlijk de verantwoording is van de aanwezigheid van een enorme lading aan bij wijze van couleur locale aangedragen descripties die echter veel te vaag op de pagina's zijn geplamuurd, waardoor er helemaal geen intrigerende ruimte uit de verf komt.

Van het eerste deel of hoofdstuk van deze roman heb ik het einde nog net gehaald, maar ik ben definitief onderuit gegaan in het tweede, waarin een ander personage de hoofdfiguur is maar er stilistisch en verteltechnisch weinig verandert, laat staan verbetert. Over de nieuwe hoofdfiguur wordt op de negende bladzij van het tweede hoofdstuk het volgende gezegd:

Hij was toevallig op de markt toen Mabruks mes uitschoot, zocht doelloos tussen de tweedehands gereedschappen naar iets wat hij zou kunnen gebruiken.

Ik snap de samenhang niet tussen de twee zinnen die hier door een komma worden gescheiden. Onze held, oorlogsveteraan, is 'de enige die wist wat hij moest doen': hij heeft onmiddellijk (er staat: 'Zonder tijd om na te denken') 'een shirt gecommandeerd en de wond afgebonden.' Bravo.

Ook wat er in de tweede zin staat, los van dat mes, doet ergens in mijn hoofd allerlei overdrachtelijke stekkertjes uit dito contacten schieten. Ik vraag me af of je de handeling 'zoeken' überhaupt doelloos kunt uitvoeren. Maar dat je zoiets dan ook nog doelloos zou kunnen doen terwijl je op zoek bent naar iets wat je zou kunnen gebruiken? Onzin. Óf een personage staat doelloos wat in een bak tweedehands gereedschap te rommelen, óf een personage zoekt in die bak tweedehands gereedschap naar iets wat het kan gebruiken, een hamer, een tang, een beitel, noem maar op, afhankelijk van de klus waar het mee bezig is. Liefst was dat personage dan een bladzijde eerder al bezig iets te maken of te repareren waar het een stuk gereedschap bij nodig had, dat, verdorie-nog-an-toe, niet aanwezig was in de voorhanden gereedschapskist.

Een paar bladzijden later komt diezelfde Mabruk, 'zijn arm nog verbonden', onze held, Tarik geheten, ophalen voor een wandeltocht; reden, richting, doel en duur worden niet genoemd. Dan volgt deze alinea:

Hij klom achter de man omhoog, volgde in zijn voetstappen. Een buizerd cirkelde hoog boven hun hoofd, miauwde klaaglijk. Hij had verwacht dat ze dicht bij het dorp zouden blijven, maar Mabruk liep zonder om te kijken verder, klom op die schijnbaar moeiteloze manier die hij zelf na jaren nu nog steeds niet beheerst. Al snel voelde hij zijn eigen adem in zijn keel, merkte dat hij steeds weer op zijn horloge keek. Een zinloze beweging, want kloktijd had hier boven geen betekenis. De zon stond laag en bleek in een nog grijze lucht.

Waarom Mabruk, door Tarik pas nog kundig bijgestaan, opeens nogal afstandelijk 'de man' wordt genoemd, is me niet duidelijk; het verwart me. 

Dat Tarik Mabruk volgt in [?] diens min of meer spreekwoordelijke, om niet te zeggen: clichématige voetstappen als hij achter hem aan omhoog klimt, lijkt me nogal wiedus; de vermelding ervan is compleet overbodig. We weten namelijk al sinds de eerste zin van dit hoofdstuk dat Tariks huis 'hoog boven het dorp ligt'; brede voetpaden zijn doorgaans dun gezaaid in exotische berggebieden. 

Dat er dan ook nog een buizerd in beeld komt, zet weinig zoden aan de dijk van het hier geschilderde beeld. Dat het beest miauwt, kan nog een leuk stukje couleur locale zijn; ik wist niet dat een buizerd zo klinkt. Dat het miauwen dan stereotiep ingekleurd wordt met 'klaaglijk' drukt de pret weer, voor zover mogelijk, want ook het cirkelen des buizerds komt uit het grote beschrijfnogeenseendiervoorbeeldenboek. Of: zou die buizerd, al cirkelend in de hoogte, werkelijk likkebaardend zijn zinnen op deze twee mensen gezet hebben?

Wat zou de reden kunnen zijn dat Tarik verwacht dat ze dicht bij het dorp zouden blijven? Mabruks uitnodiging tot de tocht luidde slechts 'Kom.' Als gezegd: reden, richting, doel noch duur van de tocht onthulde hij.

Wat die ongegronde verwachting van Tarik dan weer te maken heeft met Mabruks verder lopen, is niet duidelijk; nog minder duidelijk is waarom er 'maar' tussen staat.

Even dacht ik dat Mabruk zelf die schijnbaar moeiteloze klimmanier nog steeds niet beheerste, maar die 'hij', na twee persoonsvormen met Mabruk als onderwerp in deze zin, verwijst opeens weer naar Tarik, die eerder met 'Hij' werd aangeduid.

Die referenten van pronomina zijn lastig. De verteller helpt de lezer door in de volgende zin niet gewoon 'zijn' te gebruiken, maar 'zijn eigen', alsof de verwarring zou kunnen ontstaan dat iemand de adem van een ander in de keel zou kunnen voelen. Ja, ja, dat zou kunnen in geval van heftig zoenen of eerste hulp bij een ongeval, maar het betreft hier slechts een wandeling. Het gaat nochtans niet goed met Tarik, niet alleen met zijn adem. Hij merkt dat hij steeds weer op zijn horloge kijkt. Hij kijkt dus niet op zijn horloge, hij merkt dat hij kijkt. Hij treedt als het ware buiten zichzelf.

Komt dat doordat kloktijd 'hier boven' geen betekenis heeft? En is dat dan een nieuwe variant op de relativiteitstheorie: hoe hoger je stijgt hoe minder de tijd ertoe doet? Wie het weet, zegge het.

Of zit de clou in de volgende zin? Het is al wat later op de dag, want de zon staat al laag? Maar wat betekent het dan dat de zon 'bleek' in de 'nog grijze' lucht staat? Is het vroeger of juist later als de zon kleurig in de al paarse of groene lucht staat? En waar is die buizerd nou gebleven?


zaterdag, oktober 15, 2022

Woordvreugd


In Companion piece, de jongste roman van Ali Smith, kwam ik het woord ‘tendrils’ tegen. (184) Ik dacht, toen ik het las, a) dat ik dat woord niet kende, maar ongeveer tegelijkertijd b) dat ik, gelet op de context, wel wist wat het betekende. Voor de zekerheid maar gecheckt, en het tweede klopte, dus het eerste waarschijnlijk toch niet.

Vervolgens dacht ik: zonde, dat zo’n woord als ‘rank’ in het Nederlands misschien aan het verdwijnen is; ik ken weinig biologen en tuiniers, en hoor het woord misschien daardoor vrijwel nooit, en ken het alleen maar als het tweede lid van de samenstelling ‘wijnrank’. Da’s toch jammer. Er zijn veel meer planten die ranken hebben. De wilde wingerd, bijvoorbeeld. Maar ja, die is vast familie van de wijnstruik. De hedera dan, officieel: Hedera helix, in de volksmond: klimop, in het Engels: ‘ivy’.

Die plant wordt in Companion piece ook met enige regelmaat genoemd, onder andere in verband met de Boothby Lock, 'a very important historical artifact and a stunning example of workmanship in blacksmithery' (9) maar ook in de directe context van de 'tendrils' die me opvielen:

This other life is happening by itself alongside what people think life is. It has its own ways that like tendrils of an ivy form and thrive and layer and cloak themselves over themselves for safe keeping. / Privy to. Tendrils. / She writes these words in the sand now with a piece of stick [...].

Zo'n twintig pagina's voor deze ‘tendrils’, om precies te zijn op bladzij 162, staat iets over ‘little shavings of the ice’ want een van de personages is bedreven in het kunstrijden op ijs, en haar verschijning wordt verder omschreven als ‘dressed in white, blades for feet’. Dat ‘blades’ deed mij, al verderlezend, in een soort stream of semi-subconsciousness, aan ‘bladen’ en 'bladeren' denken zoals ze ook aan planten met ranken groeien. Maar ijzers zijn (ook) weer te verbinden met het smeden waarover het in deze roman gaat, het smeden van spijkers, van sloten, en van zwaarden of messen die zowel een heft als een lemmet hebben, en een lemmet is in het Engels (ook) een ‘blade’. 

Maar terug naar dat ‘shavings’: dat zelfstandig naamwoord deed me denken aan het werkwoord ‘to shave’, ter aanduiding van een handeling die in het Nederlands ‘scheren’ heet, en niet ‘schaven’, een woord dat wel weer verwant is aan ‘schaafsel’, dat een goede vertaling van ‘shavings’ is. Waarom zijn mensen zich in het Nederlands eigenlijk gaan scheren en doen ze in het Engels aan shaving? Nou ja, scheren is net als schaven: (iets) heel dicht over een (ander) oppervlak (doen) bewegen, bijvoorbeeld om het glad te maken, toch? Misschien niet hetzelfde, maar wel zeer verwant.

Heerlijk, dat lezen op twee sporen dat Smith in m’n kop los kan maken, terwijl en doordat ze in haar tekst alle kanten op associeert, en er niet voor terugschrikt om bijvoorbeeld een paar bladzijden lang (169-173) uit te wijden over de complexe herkomst en de betekenisrijkdom van ‘hallo’. Het hele verhaal is trouwens gebaseerd op een woordspel: ‘Curlew or curfew’ (16).

P.S.
Nu ik de eerste vermelding van die twee woorden heb opgezocht, zie ik dat de roman zelf me in een vroeg stadium al gevoed heeft met informatie over klimop, ranken en blaadjes, namelijk in deze beschrijving van het sleutelgat van het Boothby Lock (13-14):

It's been made to mimic a lock grown over by ivy leaves, [...] each of these metal ivy leaves looks so like an actual ivy leaf, and yet you know it isn't [...] And the tendrils, it's literally like they're actually getting longer as you watch, they're so fine, have such a, I don't know what else to call it, rhythm, it's as if they're pliable, moving.

Ik kende het woord 'tendrils' dus al, maar ik was het vergeten. Dat is niet wat een goede Smith-lezer betaamt. Sorry, Ali.

donderdag, oktober 06, 2022

Weg met het genus, einde aan de enkelmeerfout

De Markiezeneik op het snelwegdoorsneden Utrechtse landgoed Amelisweerd kan binnenkort (18 oktober) verkozen zijn geworden tot Boom van het jaar dankzij een lepe lobby van een Utrechtse actiegroep. Een zekere meneer Wim Eikelboom, zelfbenoemd eikenliefhebber (no pun), maakt zich daar druk over. Hij vindt, als een soort tree-Trump, dat die actiegroep de verkiezing heeft gekaapt, maar vergeet dat iedere politieke partij in Nederland in wezen niets anders is dan een lobbygroep die gelijkstemmenden bijeenbrengt. Door zich te verbinden aan een partij (met geld voor reclame en recht op zendtijd), maakt een zich verkiesbaar stellend mens namelijk meer kans op veel stemmen, maar uiteindelijk kunnen we alleen maar op één mens stemmen, aan één mens onze voorkeur geven, en niet aan een partij; kijk maar naar je stembiljet. 

Dit gezegd zijnde, kunnen we gaan afzakken naar het niveau van de taal. Die meneer Eikelboom schrijft namelijk het volgende in De volkskrant van donderdag 6 oktober 2022:

Het is een sympathieke actie die bijdraagt aan de vergroting van het boombewustzijn in ons land. Tegelijk voel ik ongemak bij een politieke belangengroep die de Boom van het Jaar-verkiezing kaapt en voor hun karretje spant.
 
De insinuatie van kapen is een ridicule poging tot negatieve framing, zoals al aangegeven. Kapen is misdadig, stemmen vergaren kan helemaal legaal.
 
‘Boombewustzijn’ lijkt me een ad hoc-verzinsel om toch nog iets positiefs te kunnen zeggen over de actie, die door Eikelboom ook 'een uitgekiende lobby' wordt genoemd; nog een vorm van negatieve framing. ‘Boombewustzijn’ staat niet in de Van Dale en ook niet in het Woordenboek der Nederlandsche taal, en tot vandaag levert het woord als zoekterm in Google geen enkele hit op. Opmerkelijk genoeg krijgt de betreffende actiegroep, tegenstanders van de verbreding van de A27, geen naam.

Eikelboom besluit zijn zotte relaas met:

Deze verkiezing is niet bedoeld om bomen te redden van de ondergang, maar om bomen te koesteren in wie ze zijn, in hun eigen schoonheid en welbevinden.

Geen enkele aanwijzing geeft deze 'ambassadeur van de Bomenstichting' naar waar hij de statuten van die verkiezing heeft gevonden, en ook niet naar de manier waarop hij bomen denkt te kunnen koesteren, meer in het bijzonder in wie ze zijn, in hun eigen schoonheid en in hun welbevinden. Wat een larie. Trouwens: een boom redden van de ondergang lijkt me weldegelijk een enorme oppepper voor des booms zijn, schoonheid en welzijn tegelijk, als ik me ook even mag begeven in dat broeierig moeras van de liefde voor het volwassen eikenhout.

De zin van Eikelboom die ik hier als eerste citeerde, heeft me toch een inzicht gebracht, opmerkelijk genoeg dankzij een taalgebruiksfenomeen waar ik al jaren over struikel: de enkelmeerfout. Ik licht hem even uit:

een […] belangengroep die de […]verkiezing kaapt en voor hun karretje spant.

'Groep' is volgens Van Dale een enkelvoudig, zowel mannelijk als vrouwelijk zelfstandig naamwoord, waarnaar dus niet verwezen moet worden met ‘hun’ maar met ‘zijn’ of ‘haar’. Opeens zag ik zowel

a) weer een voorbeeld van de angst voor de specificatie van het woordgeslacht dat rondwaart onder de gebruikers van het Nederlands; als ook

b) de vluchtheuvel die de genusfobisten (of: genofoben) in sommige gevallen geboden wordt door de, naar ik vermoed aan het Engels ontleende, mogelijkheid om naar een enkelvoudig collectivum te verwijzen met een meervoudig persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord (… the police; they have …); en vooral

c) de onzinnigheid om in onze tijd van verscherpt bewustzijn van humane geslachts- en genderfluïditeit nog langer te volharden in het onderscheiden van dat vermolmde, en door niemand meer gevoelde of ervaren, laat staan correct gebruikte woordgeslacht.

Vooral het laatste inzicht is onthutsend, want eigenlijk ben ik dol op die oude genera. Ik mis ze voortdurend; je kon er je zinnen zo lekker mee op scherp zetten.

Kippenvel met wat greintjes zout


Mijn locale boekhandelaresse – boei in de boekenzee, waar ik zo niet blind, dan toch met één oog op vaar – ried mij een tijdje terug een roman aan met, zoals bleek na aanschaf, tegendraads gecursiveerde, dat wil zeggen: linksachteroverhellende oneven paginanummers. Grappig. De even nummers hellen op de ouderwetse wijze naar rechts.

Een debuut. Van een autrice, geboren in 1996. Het eerste woord is 'Ik'. Typisch.

Op driekwart van de eerste pagina blijft mijn lezend oog (misschien niet hetzelfde als waarmee ik mijn boekenkoers had uitgezet) haken aan een zin. Deze:

Zelfs onder alle lagen kleren die ik aanheb gaan mijn armharen nog recht overeind staan.

Dat er geen komma tussen 'aanheb' en 'gaan' staat, vind ik prima: dat levert geen enkel leesprobleem op.

Ook met de spatie tussen 'recht' en 'overeind' (en het ontbreken van die tussen 'aan' en 'heb') kan ik met gemak leven: daar lees ik zo overheen. Dat 'rechtovereind' in de officiële woordenlijst staat, moest ik opzoeken, ook dat 'aanheb' naast 'aan heb' kan bestaan. Boeit niet, het is duidelijk wat er staat, al heb ik wel de bedenking dat 'recht' hier betrekkelijk redundant is, zowel als bepaling bij 'overeind' als bij 'staan', maar we kunnen het een intensivering noemen. Niet op iedere slak hoeft zout, laat staan als die al in de woordenlijst geconsacreerd is.

Maar 'armharen', daar kijk ik echt van op. Natuurlijk, er zijn allerlei soorten haren: hoofdharen, oogharen, beenharen, schaamharen, baard- en snorharen, neus-, oor- en okselharen, rug- en schouderharen, die de een normaal vindt en waar de ander zich voor schaamt. Dan zullen er ook armharen zijn. Ik denk alleen dat het een laagfrequent woord is, dat 'armharen'. Maar het internet is dodelijk voor de instandhouding van dit soort ideeën: daar blijkt dat je armharen (vaker: 'armhaar') kunt scheren, bleken of waxen en wat al niet; die dingen zijn kennelijk een pijn in de nek, zoals de Anglo-Saksen zeggen.

Als haren ergens van overeind gaan staan (of: rechtovereind, dat kan immers ook), dan is dat vaak een figuurlijk gebruik van taal om aan te geven dat iets als eng, vreselijk of ijselijk wordt ervaren, dat iets  weerzin opwekt. Maar armharen gaan, dacht ik, doorgaans en niet figuurlijk (al dan niet recht) overeind staan ten gevolge van de invloed van een lage omgevingstemperatuur op de lichaamstemperatuur, meer in het bijzonder wanneer je (plots) koude ervaart en gevoelt. Zo ook in deze roman, want direct voor de geciteerde zin staat aangegeven dat het weliswaar halverwege augustus is, daar in Noorwegen, maar dat het voelt 'als een dag in februari'.

Kippenvel is hier, denk ik, het fenomeen dat bedoeld wordt. Maar het staat er niet. Wel staat er dat zelfs onder alle lagen kleren die de ik-figuur aan heeft, haar armharen recht overeind gaan staan. 'Zelfs' kan hier impliceren dat ook de haren boven al die lagen kleren recht overeind gaan staan; maar dat zou gek zijn. Bedoeld is, denk ik, dat de ik-figuur zich warm heeft aangekleed, zoals dat heet, met veel kledinglagen over elkaar. Wie met twee paar goede sokken in zijn of haar schoenen steekt en een stevige broek en onderbroek aan heeft, lijdt bijvoorbeeld al minder onder de kou van de buitenlucht dan wie enkellaags door weer en wind kuiert. Vraag het Reinier Paping. Maar ook onze heldin is tegen de Noorse nazomer gewapend, om het eens belligerent te formuleren.

Letterlijk staat er dat onder al die lagen kleren die ze aanheeft, haar armharen recht overeind gaan staan. Dat roept bij mij de vraag op: hoeveel lagen kleren zal of kan een mens over de armen, met al die haren, aan hebben. Het is in het deel van de wereld waar ik rondloop, heel ongewoon om sokken en een dikke broek over je armen aan te trekken als het koud is (ik geef onmiddellijk toe dat ik nog nooit in Noorwegen ben geweest, anders dan sommige van mijn beste vrienden). Stel ik me voor dat Lee (zo heet de bibberende puberheldin, tevens ik-figuur van de onderhavige roman) een jas, en een fleecevest, en een trui, en een overhemd of bloes, en een thermohemd met lange mouwen, plus een borstrok aan heeft, en verder een broek, en een lange, Jäger- of thermo-onderbroek, eventueel gecombineerd met een skibroek, en een BH'tje wellicht, en onder- en bovensokken plus slobkousen, en een muts, plus een sjaal... dan nog zitten niet onder 'alle lagen' die ze aan heeft armharen. Hoop ik voor haar.

Ik ga voorlopig maar voorbij aan wat er staat, en probeer me voor te stellen wat des niet tegenstaande de bedoeling zal zijn, en lees verder. Ik ben immers pas op pagina 9 (maar dan de andere kant op hellend).

De volgende dag en veertig bladzijden verder, en ook enkele recensies en een mini-interview met de autrice rijker, stel ik vast: het is inderdaad toch weer een young adult coming of age debuut-ik-vertelling van autobiografische snit met een hoofdpersoontje van om en nabij vijftien jaar oud. Dat had de locale boekhandelaresse er niet bij verteld, en zulks indiceert evenmin de wervende blurb op het achterplat die alleen maar rept van een rondreis door Noorwegen die abrupt ten einde komt. Daaronder staat nog de suggestief bedoelde vraag of deze reis 'altijd al' (sic) gedoemd was te mislukken. In minder grote letters gaat het over de verstikkende dynamiek van een gezin en iemand die zichzelf dwangmatig kapotmaakt. De roman wordt achterop ook 'moedig' genoemd. Nu pas begrijp ik dat die laatste kwalificatie een stiekeme verwijzing is naar de sterk autobiografische component van het verhaal. Mijn boekhandelaresse verstaat haar vak goed: op eigen kracht had ik dit boek met een gerust hart op de plank in de winkel laten verstoffen. Maar nu zit ik ermee opgescheept. Aanlezen betekent doorlezen, ook al heb ik reeds meer dan 10% van het totaal aantal bladzijden achter de oogbollen.

Vroeger mocht ik een boek afdrijven als het mij binnen die eerste tien procenten niet bij de kladden had; tegenwoordig zet ik langer door. Ook als vreemde situaties of beschrijvingen me in de weg proberen te staan. Zoals deze:

Voorzichtig neemt mijn vader een slok van zijn koffie. Die is eigenlijk te heet om zo gehaast te drinken [...].

Ervoor staat wel dat vader en broer '[o]ver een paar minuten vertrekken', maar uit niets in de vertelling blijkt dat die voorzichtig een slok nemende vader gehaast zou drinken. In tegendeel: in de volgende alinea blijft 'mijn vader het in zijn mok blazen [...] afwisselen met slokjes slurpen' (dit citaat heb ik driewerf gecontroleerd), en gaat onze Lee maar eens even op Insta koekeloeren, alwaar ze een hartje uitdeelt en vervolgens de app afsluit en de mail opent. Pas een bladzij verder zijn broer en pa klaar voor vertrek. Het is vakantie.

Maar goed, eenmaal zo ver gevorderd, tekent zich de problematiek enigszins af. De schets daarvan wordt opzichtig lang vaag gehouden. Lee is geen doorsnee meisje. Als ze haar moeder bij de ingang van het 'wasgebouw' van de camping wil tegenhouden, staat er:

Zonder dat ik het wil trek ik haar harder terug dan de bedoeling was.

De vorm van deze mededeling lijkt even compulsief tot stand te zijn gekomen als de handeling die ze beschrijft. Maar de zin erna is inhoudelijk ronduit idioot: 'Ze verliest even haar evenwicht, maar kan zich nog net op tijd vastgrijpen aan een lantarenpaal.' Er staat 'een bezem in de deuropening', niet een lantarenpaal! Kan je ook langdurig je evenwicht verliezen?

Vlak daarna loopt er weer een beschrijving uit de rails:

Mijn moeder zet de waterpas op de vloer van de caravan. De doorzichtige capsule lijkt een beetje op een van de pillen die ze elke avond neemt, zo'n plastic huls met twee helften als het cadeautje dat altijd in een surprise-ei zit. Hij helt overwegend naar links.

Die waterpas op de caravanvloer grenst aan geniaal: moeder is bereid heel ver te gaan Lee te helpen bij het beheersen van haar stoornis. Maar daarna wordt het allemaal wat drabbig. De 'capsule' als aanduiding van de luchtbel in de libel van een waterpas is al wat vreemd, maar dat die slechts op één van moeders pillen lijkt, komt me heel vreemd voor. Daarna wordt die capsule een 'plastic huls' met 'twee helften', wat me een bijzonder nietszeggend beeld lijkt. Die tweehelftige huls wordt op zijn beurt vergeleken met een cadeautje dat 'altijd' in een surprise-ei zit. Moeder zal er een hele kluif aan hebben zich iedere avond een van dat soort pillen door de strot te duwen. Ik snap wel wat de bedoeling is, maar het is uiterst belabberd op het papier gekomen. En dan komen we weer terug bij de waterpas waarin de luchtbel niet gewoon afwijkt naar links, maar overwegend naar links helt. Wat doet dat ding dan allemaal nog meer? En hoe staat dan die caravan heen en weer te klapperen op die Noorse camping?

Het liefst zou ik verzwijgen dat het stream of consciousness-karakter van de vertelling kennelijk een vrijbrief is voor allerlei spreektalige ruis, zoals de redundantie in 'Ineens word ik overvallen door [...]' en driemaal 'gewoon' in drie opeenvolgende zinnen. Wellicht pour besoin de l'effet du réel, net als de inhoudsloze verzuchtingen ('trouwens') en aansprekingen van, ja, van wie eigenlijk ('Geloof me, daar had je niet bij willen zijn'), die de indruk wekken dat je niet een roman leest maar ongewild een gesprek tussen twee onbekenden in een louche cappuccinobarretje aan een herfstachtige stadsgracht afluistert.

Op pagina 57 is het dan zo ver: Lee geeft openheid van zaken betreffende haar 'project'. Ook dat gaat niet zonder struikelen:

Ik woog mijn brood ook altijd af, elk plakje moest precies 35 gram wegen (zoals op de zak staat) en samen 70.

Heeft hier de redacteur zitten dutten, of is dit een bij de inhoud aansluitende opwelling van uitermate karig taalgebruik: moet de lezer uit de slotwoorden van deze zin afleiden dat Lee slechts twee sneetjes brood meenam naar school? Dan ging het inderdaad niet goed met haar.

En dat gaat het nog steeds niet in het hoofdstuk dat op bladzijde 60 begint en waarin ze met haar moeder op weg is naar een supermarkt:

De grijze, rotsachtige bergen omgeven ons als muren. Het heeft bijna iets claustrofobisch, op sommige stukken hangen de wolken zo laag boven het asfalt dat ik mijn arm maar uit het raam zou hoeven steken om ze aan te raken. Dat doe ik niet.

Het werkt in mijn leeservaring helemaal niet beeldend om bergen 'rotsachtig' te noemen, om iets groots met iets kleins te vergelijken; bij het omgekeerde, bergachtige rotsen, kan ik me beter iets voorstellen, zeker waar het gaat om het beschrijven van iets wat claustrofobische gevoelens opwekt. De vergelijking van die grijze en rotsachtige bergen met muren, werkt evenmin. Een setje bergen zouden mij meer imponeren dat wat muren. Kwestie van smaak misschien.

Daarna wordt 'het' (wat eigenlijk? het omgeven?) nader aangeduid als 'bijna iets claustrofobisch' hebbend. Niet echt 'claustrofobisch', niet 'iets claustrofobisch', maar 'bijna iets claustrofobisch'. Lieve hemel, doe dan beter je best om uit te drukken wat je bedoelt. Of is dit een haarfijn-precieze weergave van het ontoereikend denkwerk van Lee de puber? Mogelijk, maar over haar moeder wordt een bladzijde verder gezegd: 'dat wist ze zich vaag te herinneren', als was ze ook de moeder van Mark Rutte.

Lee zelf komt dan door met deze volzin:

Bij alles wat enigszins op kwark lijkt blijkt het achteraf kaas te zijn[.]

Een voorbeeld van anakoloet, in de Middelnederlandse literatuur een stijlfiguur, maar wat mij betreft in de hedendaagse Nederlandse literatuur een stijlfout. Vlak daarop:

Ik denk dat mijn moeder vooral uit voorzorg daarom [...], omdat ze [...].

Dat zijn drie verklaringen voor één verschijnsel in één zin. De karigheid is weer ver te zoeken. Ik pleit voor het met terugwerkende kracht inzetten van het beste redactionele instrument: Ockham's Razor, onder het devies: Cut the Crap.

Weer een bladzij verder krijgt Lee 'bijna het idee dat [...]'. Zinloze nuance. Ik heb althans nog nooit bijna een idee gekregen, en kan me er dan ook niets bij voorstellen; niet bijna niets, helemaal niets. Maar Lee werkt dat bijna gekregen idee van haar in de vier en een halve regels pruttelend proza die erop volgen nog uit, om vervolgens langs 'opgedoste aubergines' te struinen in die Noorse supermarkt.

'Afgezien van de crackers en verse bolletjes', merkt Lee spitsvondig op, 'zie ik ook bijna [sic] niets wat ik herken, of ook maar enigszins lijkt op wat ik gewend ben.' Kennelijk zijn er dingen die lijken op wat ze gewend is, die zij toch niet herkent, of zijn er dingen die ze herkent, die niet lijken op wat ze gewend is. Dat het niet goed gaat met Lee, wordt er met deze zinderende supermarktscène bij de met iets als een beetje een soort van oplettendheid opgetuigde lezer bijna (grapje) onontkoombaar in geramd.

Na nog wat 'volledige vissen met oog en al' en 'licht naar binnen gekeerde X-benen' haak ik definitief af op pagina 72. Ruim 28% van het totaal gelezen. Het gaat niet meer gebeuren dat deze roman me in zijn kladden krijgt. Dat een dwangstoornis geen lolletje is, wist ik al. Daarom heb ik mezelf ontslagen van de plicht een roman uit te lezen eer ik er iets van vind.