woensdag, december 21, 2016

Jargon

In de Nieuwsbrief SO&O nr. 13 - december 2016 staat een bijdrage van mijn alter ego over een stukje jargon waar SO&O mee te maken krijgt en heeft (SO&O is de afdeling Studentzaken, Onderwijs en Onderzoek van de faculteit GW van de UU).

Werk je al langer in dezelfde omgeving dan vallen ze soms niet  eens meer op, het gevaar dreigt dat je ze zelf ook te pas en te onpas gebruikt. Maar er zijn woorden waarbij je als nieuwe (of ervaren) medewerker, als ze in een vergadering haast terloops worden gebruikt, een wenkbrauw optrekt. Dan is het goed om even stil te staan bij zo’n woord of term.
Waar komt het vandaan? Wie begon ermee? Wordt verondersteld dat je weet waar het over gaat en waarom eigenlijk? Is er een betere/mooiere/Nederlandse variant?

We vroegen neerlandicus Fabian Stolk ons iets te vertellen over de term interdisciplinaire hub.

Wij lezen vandaag pagina 21 van het Strategisch plan 2016-2020:

In 2020 te bereiken doelstellingen
Interdisciplinair onderzoek
In 2020 heeft elk strategisch thema een of meer interdisciplinaire ‘hubs’ ingericht. In deze hubs werken interdisciplinaire teams met nationale en internationale partners aan oplossingen voor grote maatschappelijke uitdagingen. Een aantal van deze hubs brengt partners uit overheid, bedrijfsleven, science-based startups, maatschappelijke organisaties en de kennissector bij elkaar op de campus in (tijdelijke) projectorganisaties. Daarin staat de integratie van wetenschappelijk onderzoek, innovatie en valorisatie centraal.

Sommige bestuurderlijke woorden of woordgroepen kunnen een mens vrolijk maken in de korter wordende dagen voor kerst. ‘Interdisciplinaire hub’ is er een van. Mijn eerste associatie, misschien wat vervormd door een latinistische vooropleiding, is er namelijk een met de Marsupilami, het wonderwezen van mijn lievelingsstripper, wijlen André Franquin (1924-1997), die mijn hart in eerste instantie al had veroverd met zijn Guust Flater (alias Gaston Lagaffe). Aan het standaardwerk over de Marsupilami, de aan het dier gewijde Wikipedia-pagina, ontleen ik deze fonetische gegevens:

De gebruikelijke ‘roep’ van de [mannelijke] Marsupilami is Hoeba hoeba, die van de [vrouwelijke] Marsupilamia: Hoebi hoebi en van de kleine Marsupilami’s: Bi bi bi. Marsupilami’s kunnen ook spreken, maar dan enkel door na te zeggen wat mensen uitspreken.

Het is onder oud-gymnasiasten niet ongebruikelijk de ‘u’ in wetenschappelijke, van het Latijn afgeleide woorden als oe uit te spreken. In het geval van het morfeem ‘hub’ in de context van de Marsupilami Franquini, zoals het dier officieel heet, loopt de associatie wat betreft de fonetische details voor velen in de academische gemeenschap wellicht helaas vooral via een stupide deuntje van Dennie Christian (voor wie het aandurft: hier is de video, met geluid).

In het Strategisch plan 2016-2020 is slechts driemaal sprake van een ‘hub’, en wel in de hierboven geciteerde passage, zo leert een snelle zoektocht met ‘ctrl-f’ in de gedigitaliseerde versie van dit geschrift. De eerste keer staat het nog netjes tussen aanhalingstekens, als om aan te geven dat het gaat om een ironisch gebruikt woord of een (mogelijk) onbekende term. Het serieuze karakter van de brontekst in acht nemend, houd ik het erop dat men bedoelde aan te geven dat het een onbekend veronderstelde en voor het eerst gebruikte term betreft.

Echter: het gaat hier om een stuk interne bedrijfs-communicatie, om niet te zeggen: corporate identificational gibberish. Daarom, mogen we aannemen, wordt de term wel eenmaal tussen aanhalingstekens geplaatst, maar vervolgens toch niet uitgelegd of vertaald (vergelijk ‘science-based startups’, dat kennelijk al zo veel burgerrechten heeft verworven in de UU-communicatie dat er geen aanhalingstekens meer omheen nodig zijn). Er vindt hier door middel van een ‘ en een ’ een subtiel spel van in- en uitsluiting plaats, zoals te doen gebruikelijk in (semi-) sacrale teksten, die eigenlijk alleen bestemd zijn voor de gevoelige ogen van ware ingewijden.

Laat ik u van dienst zijn en enige uitleg geven. Voor de betekenis van ‘hub’ moet de leek te rade gaan bij Franquin, stripbiologen, Dennie Christian noch een Latijn-Nederlands-woordenboek, maar wel bij Merriam-Webster. Het woord is – wellicht in het kader van de voortschrijdende anglo-saxificatie van de UU - aan het Engels ontleend en betekent:

1: the central part of a circular object (as a wheel or propeller)
2 a: a center of activity: focal point
   b: an airport or city through which an airline routes most of its traffic
   c: a central device that connects multiple computers on a single network
3: a steel punch from which a working die for a coin or medal is made.

We zouden ‘hub’, in de context waarin het woord hier gebruikt wordt, eenvoudig kunnen vertalen met ‘spil’, of beter nog met: ‘naaf’, of best met: ‘contactgaatje’. Ik verzin dit laatste natuurlijk niet zelf. Het staat, net als het strategisch plan, gewoon en voor iedereen toegankelijk op het internet.

In verband met de versterking van onze culturele en Nederlandstalige identiteit, en om van onze reeds ijzersterke positie in een steeds meer internationaal georiënteerde wetenschapsmarkt een roestvrijstalen positie te maken, en omdat ik aanneem dat er een wervende kracht van uitgaat, stel ik voor dat in het Strategisch plan 2020-2024 niet meer gesproken zal worden van ‘interdisciplinaire “hubs”’, maar van ‘interdisciplinaire contactgaatjes’.

dinsdag, december 06, 2016

Vertalen

Als het niet hoeft, lees ik geen vertalingen. Dante lees ik dus alleen maar in vertaling. Mijn Italiaans is nog niet eens toereikend om bij Roberto's een aardbeienijsje te bestellen. "Twee bolletjes, graag. Nee, dank u, zonder slagroom". En dan houd ik nog niet eens van aardbeienijs.

Milton lees ik liever in vertaling. Niet omdat ik in het Engels geen ijsje kan bestellen, maar omdat Miltons Engels, in het bijzonder zijn zinsconstructies en zijn vocabulaire, van dien aard is dat ik Het paradijs verloren sneller en veel beter begrijp wanneer mogelijke hindernissen voor me zijn geslecht terwijl ik ze in een goede vertaling toch in een staat kan lezen die zo goed mogelijk equivalent aan het origineel is. Gemak dient de mens, zou mijn moeder zeggen.

En dan, zoals in het geval van Dante of Milton, vaar ik absoluut blind op de vertaling; ik neem er niet eens het origineel bij. En, ja, ik kijk dan wel even naar wie de vertaling heeft gemaakt. En dan lees ik 'm alsnog. Frans? Ongeveer eenzelfde pak van een vergelijkbaar laken soms. Flauberts Bovary bleek te hoog gegrepen met al die minutieuze, realistische beschrijvingen, maar Modiano, Claudel en Camus gaan er origineel in als koek. Korte zinnen, helder vocabulaire.

Als het niet echt nodig is, of lijkt te zijn, dan lees ik dus liever het origineel. Nou geniet ik - achteraf!, laat dat duidelijk zijn - van een best wel brede opleiding, al was het maar doordat mijn moeder bang was dat ik geen kei zou zijn in wiskunde. Resultaat van deze ouderlijke voorwaartse vlucht was de gedachte: hoe meer taal, hoe beter de (hoop op de) kans op enig succes. En verdomd, alsof het darten-voor-slechtzienden was: Nederlands, Duits, Engels, Frans, Latijn en Grieks, dat zat allemaal in mijn post-babyboom-pakket, maar (Gott was kennelijk toch nog niet dood, wel barmhartig) Duits mocht ik na twee jaar al laten vallen; en ook dat kwam, wellicht, mede door mijn moeder, want als er iemand een grenzeloze teringhekel had gekregen aan Duitsers en aan alles wat maar in de verte op iets Duits' en Duitstaligs leek, dan wel die achttienjarige schone die haar bloedeigen stad (Rotterdam, of all places) had moeten ontvluchten anno 1940, de stad waar haar lief woonde en aanvankelijk bleef (totdat hij in de bossen onderdook voor de Arbeitseinsatz).

Nu ja, het kwam nog goed. Het is niet gelukt me een hekel te laten krijgen aan Duitsers of Duitse taal en cultuur. Sorry, Mutti. Dus lees ik nu Juli Zehs Spieltrieb. Een overdonderend mooi boek, weet ik nu al, net over de helft. Hoewel het speelt in en handelt over de nabije actualiteit - de wereld van 2004 en al haar problemen zijn nog lang niet verdwenen immers - zijn de hoofdpersonages tegelijk zo vergroot, dat ik steeds op twee sporen lees, dat van het meegesleept worden en het me verbazen over dat meeslepende (en als ik het uit heb, wil ik nu al Robert Ankers Oorlogshond herlezen). En de taal, de taal van Zeh is fenomenaal. Razendlange zinnen weet ze feilloos te construeren zonder aan zeggingskracht in te boeten, en steeds ook weer gooit ze er korte brokken tussendoor, zodat het geheel een weergaloos ritme krijgt.

Maar: argwanend jegens de ware effectiviteit van het kortdurend onderricht dat ik genoot van de heer Wachter op 's Rijks Scholengemeenschap Schoonoord te Zeist, heb ik naast m'n prachtige papieren pocketuitgave uit 2011 toch ook een digitale Nederlandse uitvoering aangeschaft. Voor de zekerheid; om geen dingetjes te missen wanneer ik daarover zorgen heb althans; ik gebruik, met andere woorden, de e-boek-vertaling heel oneerbiedig en oneigenlijk als een ad hoc-woordenboek.

Dusdoende stuitte ik op de volgende, mijns inziens niet volledig goed geslaagde vertaling van een passage uit een vrij cruciaal hoofdstuk vlak na het midden van het boek.
Kurz nach Schulschluss, genau in der Sekunde, da ein einzelner Sonnenstrahl aus dem leeren Himmel schoss und am Dachfirst von Ernst-Bloch [zo heet de school] die doppelseitige Klinge wetzte, ging Höfi [de geschiedenisleraar] in die Knie und drückte sich mit beiden Beinen ab.
In de vertaling is dat:
Kort na het einde van de lessen, precies op het ogenblik dat één enkele zonnestraal uit de lege hemel schoot en de scherpe kanten van de nok van het Ernst Bloch aan beide zijden deed glanzen, zakte Höfi door zijn knieën en zette zich met beide benen af.
Zonder dat ik het beter kan vertalen, vraag ik me toch af waarom een seconde tot een ogenblik geworden is, waarom een tot één moest worden, maar vooral waarom dat hele beeld van het tweesnijdend zwaard dat aan de nok wordt gewet, aan gort is gegaan. Dat glanzen slaat als een drol op een sluisdeur in deze context. Höfi jaagt zichzelf, welbewust, maar daartoe door uiterste wanhoop gedwongen, over de kling. Wat, in des hemels naam, zijn hier de scherpe kanten van de nok die ook nog eens aan beide zijden in het zonnetje liggen te glanzen? De binnen- en de buitenzijde van de linker- en de rechterkant? Er wordt helemaal niet geglansd hier. Er wordt gewet. Het helse zwaard, de hemelse kling is plots getrokken en wordt gescherpt voor het eindoordeel, dat in een flits wordt geveld.

donderdag, november 24, 2016

De handschoen van Carlo Strijk

Vandaag schrijft Carlo Strijk in de NRC dat we, om de Zwarte Pieten-discussie op te lossen, terug moeten naar de Nederlandse taal, want: 'Alles wat zwart is, heeft een negatieve connotatie in de taal die wij - van klusjesman tot premier - gebruiken zonder erg in te hebben.'

Ik denk dat er inderdaad een indrukwekkende lijst is samen te stellen van het gebruik van het woord 'zwart' en samenstellingen met 'zwart' die een negatieve connotatie hebben. Strijk geeft enige voorbeelden, van 'iemand zwart maken' tot en met 'een zwarte bladzijde in het boek der geschiedenis'. Ik voeg er, uit Frankrijk geïmporteerd - 'zwarte zaterdag' aan toe, en verder 'op zwart zaad zitten'.

Maar ik zou zeggen: niet alles, wel veel van wat we zwart noemen, noemen we zo vanwege die specifieke negatieve connotatie, die we daarmee dan ook bedoelen over te brengen; dat is dan niet helemaal zonder dat we er erg in hebben. Je kunt een waardeloze klotedag nou eenmaal niet zonder misverstand een heldergele dag noemen. Dat ligt niet aan het woord 'zwart'. Dat kan er niks aan doen. Het ligt aan wat wij ermee doen, dacht ik.

Er is immers ook wel wat zwarts te noemen wat niets met negativiteit te maken heeft. Zoals mijn favoriete potlood, dat gitzwart is, en mijn agenda (iedereen weet nu van welk merk die is). Zoals ook het lampenzwart in mijn schilderskist, naast het loodwit en het Van Dijck-bruin. Of de ELO waarmee ik werk, Blackboard; dat is heel wat anders - niet slechter, en ook niet beter - dan het whiteboard dat ook in veel collegezalen aanwezig is.

Het lijkt me ook niet verstandig (en evenmin mogelijk) om 'rood' te herijken omdat het heel vaak met bloed, verwonding, verminking, slachting en dood in verband wordt gebracht. Ik heb althans die associaties nooit als ik voor het verkeerslicht sta te wachten tot het op groen springt (mijn vader, die kleurenblind was, ook niet; het zit in de familie, dat niet-associëren). Ook denk ik dan niet aan liefde. Althans niet door dat bovenste licht. Ook niet in de Hardebollenstraat (of op de Wallen, voor niet-Utrechters).

Wat me wel verstandig lijkt, is om - als je even niet zonder het onderscheid kunt en het dus wilt benoemen - iemand 'gekleurd' te noemen, in plaats van botweg 'zwart' nu eenmaal duidelijk is geworden dat erheen veel mensen zijn die niet 'zwart' genoemd wensen te worden. Het is trouwens maar zelden dat ik iemand zie die echt zwart is (serieus, de krantenman van de afgelopen maanden, die is echt bijna zwart, maar dat boeit niet: hij bezorgt de krant, met zijn brommer, niet met zijn huidskleur). Dus die aanduiding klopt niet, als het al van belang is om iemands huidskleur te vermelden. En noem iemand zoals ik dan ook niet wit, want dat ben ik niet, en ik ben ook niet blank, letterlijk noch figuurlijk, ik ben grotendeels vooral een soort van licht-rose, waarschijnlijk, maar niet ongekleurd. Ik zou me trouwens - denk ik - rot schrikken als ik opeens zou worden aangeduid als 'een blanke neerlandicus'. 

Het belastende van woorden ligt denk ik niet aan de woorden zelf, maar aan de manier waarop en de intentie waarmee ze gebruikt worden (ik, naïeve suikermuil, heb werkelijk nooit aan iets anders dan dunne chocolade en een mond vol onbenoembaar zoet, wit schuim gedacht bij het woord 'negerzoen'; inmiddels weet ik wel beter, maar nu snoep ik niet meer). Lang geleden, toen mijn kinderen klein waren en ze nog niet mochten vloeken en ook geen schuttingtaal of namen van ernstige kwalen mochten gebruiken als ze boos waren (nu mogen ze het wel, maar doen ze het niet), krulde het behang thuis van de muren als er weer eens eentje woedend op de ander  vanuit zijn of haar tenen riep: 'JIJ bent ZELF een SSSCHCHCHRROEVENDRAAIER!' 'Ach joh, DOPPENDOOS! ZADELRUIKER!! SLEEPDEKEN!!!' was dan de repliek. Wat een intonatie en modulatie kwam daar bij kijken, geweldig, en lichaamstaal ook.

Strijk stelt voor om aan de basis van de taal te schaven. Dat lijkt me net zo efficiënt als proberen het fileprobleem op te lossen door meer wegen aan te leggen: niet de wegen zijn het probleem, maar de weggebruikers. Het zou wel eens beter, en realistischer, kunnen zijn om aan de taalgebruikers te schaven. Ik noem dat: beschaven. En met een beetje goede wil gebeurt dat al, en nog wel met behulp van die oude, niet bijgeschaafde, rijke, gevariëerde Nederlandse taal, namelijk door middel van dialogen, zoals de huidige sinterklaas-z'n-mederwerkers-discussie; uitwisseling van - en respect voor - ideeën, gedachten, gevoelens, gevoeligheden, en inzichten, over elkaars blinde vlekken bijvoorbeeld (ik heb de mijne vast weer over het hoofd gezien).

Vreemde framing?

Achterop de nieuwe dichtbundel van Dichter der Nederlanden Joke van Leeuwen, Het moet nog ergens liggen (Querido 2016), staat als eerste alinea de volgende tekst, die ook op de webstek van de uitgever te vinden is en natuurlijk braaf door allerlei andere 'nieuws'pagina's over wordt genomen:
'Ik zit op een bank en de stad komt voorbij / en de drukte heeft doelen en tassen', zo begint de serie 'Visioenen', met gedichten die aan Hadewych doen denken en die een boven jezelf uitstijgende ervaring verbeelden.
Een voorbeeld van getrouwe navolging biedt deze bespreking op Klecks, een webstek met de wat ambigue ondertitel maakt plaats voor literaire kritiek: 'De vierde afdeling draagt [...] de titel ‘Visioenen’, in een (met behulp van de achterflap) expliciete verwijzing naar de visioenen van de dertiende-eeuwse mystica Hadewijch.

Ook Arie van den Berg, in de NRC op de valreep van het afgelopen jaar, schrijft, na een citaat uit een gedicht van van Leeuwen zonder al te veel reflectie: 'Zo had Hadewych het acht eeuwen eerder kunnen schrijven.'*

De afdeling 'Visioenen' bestaat uit twaalf niet getitelde gedichten van elk vierentwintig versregels die de indruk wekken ongeveer evenlang te zijn (maar dat niet zijn) en die de indruk wekken metrisch geordend te zijn, en dat inderdaad zijn, maar op een vreemde manier. Vooralsnog kom ik niet verder dan dat, als je het regeleinde volledig negeert, er een amfibrachische maat in te ontdekken is: thesis arsis thesis, oftewel: zonder met zonder klemtoon:
ik zit op / een bank en / de stad komt / voor bij en / de druk te / heeft doe len / en tas sen.
Maar als je het regeleinde respecteert, schiet de maat heen en weder tussen amfibrachi (en dactylus) en anapest:
ik zit op / een bank en / de stad komt / voor bij
en de druk / te heeft doe / len en tas / sen.
In het laatste geval let ik meer op de inhoud, in het eerste gaat die door de dreun aan me voorbij. Paradox.

Ieder gedicht begint met 'Ik' + handelingswerkwoord (zit, sta, loop, sta, loop, sta, zit, sta, loop, zit, sta, loop) + voorzetsel (op, in, door, voor, op, in, in, bij, door, in, tussen, op) + lidwoord (een, de, een, een, een, een, een, een, een, een, [ø], een) + zelfstandig naamwoord (bank, zee, bos, deur, helling, kamer, zaal, meer, landschap, wachtkamer, mensen, plein).

We hebben kortom te maken met weloverwogen gevormde gedichten, of meer nog: gedichten waarin de vorm de overhand heeft, als je erop gaat letten. Vorm en inhoud zitten elkaar in de weg, lijkt het, vechten om de aandacht. Anderzijds is het taalgebruik weinig opvallend, erg parlando, een beetje vlak zelfs met al die onbepaalde lidwoorden. Alsof het niet uitmaakt. Het enige bepaalde lidwoord in de beginregels staat voor 'zee'; dat komt vast doordat iets anders wat vreemd zou klinken: 'Ik sta in een zee'; kan alleen een reuzin zeggen die achteloos over de continenten banjert, en probeer daar maar eens boven uit te stijgen.

Ik ken de visioenen van Hadewijch niet goed (understatement), maar ik kom er in deze zogenaamde 'Visioenen' van Van Leeuwen vooralsnog geen sporen van tegen: niks extase, niks mystieks, laat staan een heilige bruidegom. En ik snap de uitgeverstekst ook niet. Ik weet niet wat bedoeld is met 'een boven jezelf uitstijgende ervaring' die deze gedichten zouden verbeelden. Misschien: deze gedichten verbeelden de ervaring dat je boven jezelf uitstijgt? Maar zou het dan niet moeten zijn: deze gedichten verbeelden de ervaringen van de ik-figuur waarbij zij boven zichzelf uitstijgt, haar extases? Maar dan snap ik weer niet dat deze gedichten aan Hadwijch doen denken en die ervaring verbeelden, alsof die twee gescheiden zijn. Ik dacht namelijk dat de verwoording van de mystieke eenheidservaring (extase) essentieel is in die teksten van Hadewijch.

Misschien ben ik te nuchter om van een overvloed aan metriek al uit mijn dak te gaan.


P.S.

*
Had Hadewijch dat gedaan, dan had ze Joke van Leeuwen geheten. Maar ze deed het niet zo, maar zo:
Het was in enen sondaghe Ter octauen van pentecosten dat men mi onsen here heymelike te minen bedde brochte, Om dat ic gheuoelde / soe grote treckinghe van binnen van minen geeste/, Dat ic mi van buten onder die menschen soe vele niet ghehebben en conste dat icker ghegaen ware/. Ende dat eyschen dat ic van binnen hadde / dat was om een te sine ghebrukelike met gode/. Daer wasic te kinsch toe ende te onghewassen/, ende ic en hadder niet ghenoech toe ghepijnt / noch gheleeft / int ghetal van soe hogher werdecheit / alse daer toe behoerde / Ende als mi daer wel vertoent wart doen / ende mi noch wel scijnt/.
Doen ic onsen here ontfaen hadde/, doen ontfinc hi mi te heme /, Soe dat hi mi op nam alle mine sinne buten alle ghedinckenisse van vremder saken / omme sijns te ghebrukene in enecheiden/. Ende ic wart geuoert als in enen beemt /, Jn een pleyn dat hiet die wijtheit der volcomenre doech- de/. Daer instonden boeme dar ic toe wart ghe- leidt/. Ende mi worden ghetoent haer namen / ende de nature van haren namen.
Ik zou zeggen: zoek de zeven verschillen.

Maar nu ben ik niet correct, want onvolledig, in mijn Van den Berg-citaat. Hij voegt aan zijn vergelijking van Hadewijch en Van Leeuwen immers dit toe: 'Maar anders dan de visioenen van de abdis van Acquiria zijn die van Joke van Leeuwen niet religieus of esoterisch. InHet moet nog ergens liggen is ook geen sprake van ‘minne’, laat staan goddelijke minne. Missiedrang is vreemd aan deze reeks.'


Daarmee trekt hij heel die door de flaptekst ingegeven vergelijking volledig onderuit. Het is als over Schuld van Walter van den Berg zeggen: Zo had Louis Couperus het twee eeuwen eerder kunnen schrijven. Maar anders dan de romans van de Haagse veelschrijver is Schuld niet doortrokken van fatalistisch naturalisme of decadentisme. En er is ook geen sprake van fijnzinnige écriture artiste of lang uitgesponnen beschrijvingen van onderhuids zinderende erotiek in welgevormde, uiterst weldadig meanderende volzinnen, noch speelt het verhaal zich af in Den Haag of voormalig Nederlands-Indië, noch is een en ander verpakt in een weelderige jugendstil-omslag.

maandag, november 14, 2016

Boekomslagaddendum

Bij nader toezien, blijkt dat de structuur op het omslag van de Nederlandse uitgave Vlam in de sneeuw is ontleend aan, althans sterk lijkt op, ofwel een subtiele herhaling is van het patroon van het behang achter Ingrid Jonker op de foto van het omslag van de Zuid-Afrikaanse uitgave Vlam in die snee. Kijk maar:



vrijdag, november 11, 2016

Boekomslag

Op het omslag van Vlam in die sneeu. Die liefdesbriewe van André P. Brink & Ingrid Jonker (ed. Francis Gallaway, Umuzi, Kaapstad 2015) staat een foto van Ingrid Jonker, op driekwart, naar links beneden blikkend, naakt, zichtbaar tot vlak onder de oksel.

De foto is gemaakt door André Brink. Hij was bijzonder erotisch geïnteresseerd in Jonker. Zijn brieven, die ook over banale dagelijkse en literaire en politieke onderwerpen handelen, zijn doorregen van vaak zeer poëtische, lyrische, soms ook aan de bijbel ontleende, dan weer geheel onverhulde benamingen van allerlei laat ik zeggen intieme fysieke aspecten van de dichteres. Zij verlangt ook zeker naar de schrijver en naar hun beider lichamelijkheid, maar is er minder expliciet* in; ik meen ook dat haar brieven in de minderheid zijn.

Ik krijg, met andere woorden, de indruk dat Jonker hier uitgebuit wordt als lustobject, ook door de uitgever. Een foto van Brink had misschien beter op het omslag kunnen staan. Hij was in zijn jonge jaren - en daar hebben we het nu over - heus niet onaantrekkelijk, een beetje Buwalda-achtig met een existentialistische twist, en heeft in de brievenuitgave het vaakst het woord. 

En hij was ook de lastpak van de twee: getrouwd met Estelle, maar verliefd op Jonker (en maar proberen een kind bij haar te verwekken). Zij was ongetrouwd en begeerde Brink, wilde met hem leven, tekende hun gedroomde huis bijvoorbeeld in een brief, en kon haar toenmalige geliefde, de ('veel oudere', zegt men er vaak bij, alsof dat wat uitmaakt) dichter Jack Cope, zonder al te veel gedoe drossen als ze dat wilde; het liep voortdurend niet soepel tussen die twee, en hij kluste ook zo wat bij buitenshuis. Haar dochter Simone, vrucht van een inmiddels ontbonden huwelijk, zou het, dachten Brink en Jonker, goed kunnen vinden met Anton, het zoontje van André en Estelle Brink.

De Nederlandse vertaling van deze brievenuitgave verscheen begin 2016 bij Podium in Amsterdam. Opmerkelijk verschil met het origineel is onder andere dat de beide literatoren als auteur worden opgevoerd, terwijl er in feite sprake is van een editie van (een selectie van) hun brieven door Francis Gallaway. Ook opmerkelijk is de volgorde waarin de auteurs hier te boek staan: Ingrid Jonker & André Brink, Vlam in de sneeuw. Liefdesbrieven. Jonker, de in Nederland wellicht meest spraakmakende van de twee, staat voorop.

Aan Jonkers reputatie hier te lande droegen twee - bekroonde - Nederlandse films sterk bij, denk ik: de documentaire Korreltjie niks is my dood van Saskia van Schaik (2001), en de bio-speelfilm Black Butterflies van Paula van der Oest (2011) met Carice van Houten als Ingrid Jonker en Rutger Hauer als haar vader. Die films zullen op hun beurt wel mede geïnspireerd zijn op de voordracht van Jonkers bekendste, maar niet meest typerende gedicht 'Die kind wat doodgeskiet is deur soldate by Nyanga' (uit Rook en oker) door president Nelson Mandela tijdens de eerste zitting van het eerste democratisch gekozen parlement van Zuid-Afrika op 24 mei 1995. Ook de selectieve Nederlandse uitgave van Jonkers gedichten, Ik herhaal je, met vertalingen door Gerrit Komrij en een biografie door Henk van Woerden, verscheen ná die gebeurtenis, in 2000 bij Podium (in 2011 verscheen de elfde druk).

Die Nederlandse vertaling van de briefwisseling heeft een grafisch omslag, zonder foto. Ik stel mij voor dat de tweede druk goed gesierd zou kunnen worden met de enige foto waarop Jonker en Brink samen te zien zijn met nog vier andere vrienden en/of schrijvers (Etienne Leroux, Jan Rabie, Marjorie Wallace en een kerel in een korte broek). Ingrid Jonker stralend in het wit en - typerend - blootsvoets (kaalvoet, in het Afrikaans), enigszins op de achtergrond, Brink wijdbeens op de voorgrond, en twee mensen tussen hen in. Niet een echt sexy plaatje (met een vent op de achtergrond die vooroverbukt staat met zijn hammen naar de fotograaf; misschien is het Athol Fugard - zie hier, par. 6). Maar met wat inlegkunde is het een beeld  vol van de spanning tussen de twee waar het om gaat.

Ze konden elkander maar voortdurend niet bereiken, maar toch schrijft Brink op 17 oktober 1963 aan Jonker: "in die nietigste daaglikse bedrywigheidjie is jy die bestendige vyf strepies waarop ek die note van my lewe skryf." Het zal je maar gezegd worden.

*Na het lezen van de brieven valt er wel een bijzonder licht op ook Jonkers gedichten, zoals 'As jy na my roep' uit de afdeling 'Intieme gesprek' van de bundel Rook en oker, die verscheen ten tijde van de correspondentie:

As jy na my roep uit jou keel
gaan daar 'n vogtige voetpaadjie oop
in 'n ruie bos

(Ingrid Jonker, Versamelde werke. Derde, herzien uitgawe, Human &Rousseau, Kaapstad-Pretoria 2010, p. 57)

woensdag, november 09, 2016

Zo ontzettend dom

Dat dacht ik toen ik merkte aan wat voor breindrek mijn Volkskrant een- en andermaal de ruimte had gegeven en weer gaf. De initiële publicatie, de brief van M. de H., had ik (en heb ik nog steeds) niet gelezen; die stond kennelijk in een maan-, dins- of woensdagkrant: dan lees ik alleen digitaal en sla ik  gelukkig meningenrubrieken en columns makkelijker over dan in de papieren donder-, vrij- en zaterdagkrant. De storm van verontwaardiging en weerlegging die erover opstak, las ik wel, en ook De H.'s tweede brief, waarin hij zijn op blubber gebaseerde opinie herhaalt en, onbedoeld, glashelder aantoont dat hij niet kan lezen maar wel kan selecteren, namelijk alleen wat in zijn modderige onzinkraam te pas komt.

Kern van De H.'s betoog was: mijn dochter heeft moeite om het verschil tussen ei en ij te leren omdat ze hetzelfde klinken, mijn dochter beschikt over weinig tijd en haar tijd is kostbaar, het onderscheid tussen ei en ij is waardeloos, want zij klinkt hetzelfde als zei, en dus vindt papa dat het spellingsonderscheid maar beter weggedaan kan worden. Dat is beter voor zijn dochter en haar kostbare tijd.

Ik ga niet vragen wat de kennelijk schaarse tijd van die dochter zo kostbaar maakt, ik ga ook niet vragen waarom die dochter kennelijk minder schooltijd kan besteden aan het leren van letters en klanken dan andere kinderen. Het klinkt alsof ze een waanzinnig kostbaar productieproces moet leiden dat onnoemelijk veel geld genereert. Argumenten van die orde kom ik erg vaak tegen (al generaliserend schaar ik dat van De H. er ook onder, misschien ten onrechte). In de krant, bijvoorbeeld (ik generaliseer weer, want ik lees er meer dan één), gaat bijna ieder (hyperbool) nieuwsbericht over geld of over geldgenererende activiteiten. Alles (hyperbool) wordt gereduceerd tot geld (en de achterliggende gedachte is dat je van geld nooit genoeg hebt). Literatuur wordt  in de krant samengevat in top-10-lijsten (verkoopcijfers, dus) op basis van populistisch-redactionele bestsellerdwanggedachten en een monofocale afwijking richting economische marginalia. Schilderijen komen alleen in de krant als ze voor veel geld verkocht worden; het maakt geen donder uit of ze mooi zijn of belangrijk; ze zijn belangrijk omdat ze duur zijn; het lijkt wel of ze daar ook mooier van worden. Men (generalisering) kent geen onderscheid meer tussen prijs en waarde.

Ik zou ook kunnen zeggen: men kent het verschil niet of niet meer tussen economische waarde en symbolische waarde. Toevallig las ik vanmorgen een prachtig voorbeeld daarvan, uiteengezet door een schrijver nog wel. In 1963 heeft André Brink contact met uitgeverij De Bezige Bij; het gaat over zijn roman Lobola vir die lewe (1962) waarmee hij 'sy eerste enorme bydrae gelewer het tot "die vernuwing van Sestig".' (bron) Brink schrijft aan Ingrid Jonker:
Nou gaan hulle dit een van hulle Literaire Reuzenpockets maak, in 'n oplaag van 2 000. Finansieel beteken dit nie baie nie, want die Pockets verkoop teen 20 c, daar gaan kommissie af en Koos-hulle deel 50 - 50 met my. Maar dit gaan om soveel belangriker dinge. Bezige Bij is een van Hollands se beste prestige-uitgewers en hul pockets word deur 'n agent aan die hele Europese mark vir vertaling aangebied, boonop was die keurder Bert Schierbeek, die leidende "moderne" figuur in die eksperimentele rgting in Holland. (bron)
Voor ik afdwaal (de Nederlandse vertaling verscheen in 1966): het argument van De H. getuigt van een heel enggeestig soort egoïsme, of moet ik zeggen: solipsisme, ook al spreekt hij quasi namens zijn dochter (het kind heeft zo veel moeite met spellen dat ze niet zelf de brief heeft kunnen schrijven). Het argument van de familie De H. getuigt ook van een angstaanjagend gebrek aan nieuwsgierigheid.

Taal is een middel tot communicatie, een middel om tot uitwisseling te komen (van gedachten, om maar iets te noemen), een middel ook voor kennisverwerving. Wie wil communiceren met andere mensen, moet hun taal kennen. Wie een taal niet kent, moet die leren. En de taal die een mens spreekt, zegt ook al iets over die mens, of hij of zij dat nu wil en weet of niet (om het voorbeeld heel simpel te houden: dat het Nederlandse woord 'gezelligheid' moeilijk te vertalen is, is niet zonder betekenis). Wie wil communiceren, echt wil communiceren, moet daar moeite voor doen; ook nog als die iemand de taal die de ander spreekt al kent, zoals bij veel verschillende bevolkingsgroepen het geval is. Nederlanders, Duitsers, Denen, noem maar een 'volk', en vaak is er meteen een taal mee gemoeid; soms ook een probleem, dat is waar. Het Nederlands, Frans en Duits in België alleen al laten zien dat een taal niet zo maar gewoon even ieders 'dingetje' is (ik zal nooit vergeten hoe er in een groep studenten een storm van jaloezie opstak toen sommigen, die alleen maar dialect spraken, erachter kwamen dat het van het dialect van anderen ook een geschreven versie bleek te bestaan).

De De H.tjes lijken me, om terug te keren tot hun gebrek aan nieuwsgierigheid, niet wezenlijk geïnteresseerd in andere mensen (ook niet in de meningen van anderen: pa peilt alleen de getalsmatige verdeling van meningen van anderen), net zoals ze niet wezenlijk geïnteresseerd lijken te zijn in (andere) taal. Hun logica - in de geest van 'wat ik niet onmiddellijk begrijp, moet maar worden afgeschaft' - heeft in de media al geleid tot zeer terechte, soms aan het hilarische grenzende extrapolaties.

De monolinguale De H.tjes zullen waarschijnlijk het onderwijs in zogeheten vreemde talen ook willen afschaffen, net als het onderricht in het onderscheid van ei en ij: de brief van Brink die ik hierboven citeer, kan je toch veel makkelijker lezen in de Nederlandse vertaling? Wat zou je dan moeilijk doen en kostbare tijd verliezen om dat Afrikaans te proberen te begrijpen? Antwoord: vanuit de wil om anderen te leren kennen, inclusief het 'andere' van anderen. Onbekend maakt onbemind, zei mijn moeder al.

woensdag, november 02, 2016

Camus in Zuid-Afrika?

Vanuit Potchefstroom schrijft André Brink op 6 juli 1963 aan Ingrid Jonker:
Ek dink dis die mensdom se groot blindheid en dwaling: hoekom wil mens readymade oplossings hè? Hulle is nie nodig nie; hulle ontken die irrasionele kern van die lewe. Immers, die lewe is nie 'n som wat mens maak om 'n antwoord te kry nie waarbij jy Q.E.D. kan skryf nie.
Dat lees ik dan op een woensdagochtend in november 2016 en denk: ja.

zondag, oktober 23, 2016

Na bijna vijftig jaar



In hoofdstuk V van Nescio's 'Dichtertje', dat verscheen in 1918, beklaagt de verteller zich, naar aanleiding van de levenssleur van zijn burgerlijke dichtertje, over zijn eigen dagelijkse dito beslommeringen:
Zes jaar waren ze getrouwd. En terwijl zij iederen morgen brood sneed en boterhammen smeerde en thee schonk voor hem, voor kleine Bobi, voor 't dienstmeisje en soms voor de werkster... Snijd eens één keer brood en smeer eens boterhammen voor vier kinderen, als je 't niet gewend bent, wat de ongelukkige schrijver van deze geschiedenis eens gedaan heeft, volslagen uitzinnig word je d'r van.
In Vlam in die sneeu (Kaapstad 2015) staat een brief van Ingrid Jonker d.d. 7 mei 1963 waarin zij aan André Brink uiteenzet hoe een 'normale'  dag er voor haar uitziet:
gewek om halfses, jaag om Simone te voed, aan te trek, ons albei - wag vir 'n bus - vyf ry verby vol - kry een, laai haar af by kleuterskool - wag vir nog 'n bus - nog vyf ry verby, klok agtuur in en lees vir tien ure aanmekaar. Terug, haal Simone, nog 'n bus, tuis, 'n drankie, en weer redelik besig tot tien-, elf, of twaalfuur. Kind, 'n mens kan daarvan mal word!

zaterdag, oktober 22, 2016

Tzum? Blurb, braak

"Benali – auteur van een aantal romans plus bijwerk, op de publieke omroep te zien als onbezoldigd ambassadeur van Marokko, hardloper – en Amatmoekrim – van wie sinds haar debuut Het gymweinig meer werd vernomen".

Zelden in zo weinig worden zo veel denigrerends en stompzinnigs gelezen. Tzexit.


P.S. d.d. 24-11-2016
Gerda Aukes dacht er kennelijk ongeveer hetzelfde over en reageerde op Tzum: "Het Gym is niet het debuut van Karin Amatmoekrim. Dat maakt de rest van dit artikel meteen ongeloofwaardig."

En wat gebeurt er? In plaats dat de redactie of wat daarvoor moet doorgaan het stomme stuk alsnog eens goed tegen het licht houdt, wordt alleen die ene evidente, met name genoemde fout weggehaald en klaar is Coen.

Gelukkig geeft Abdelkader Benali in een reagerend essay vandaag op Tzum de schrijver van het benepen zwetsstuk fors lik op stuk.

vrijdag, oktober 21, 2016

Niet geschoten is altijd mis

Soms begrijp ik iets niet in boekenland. En ook berichten erover niet. Zoals dit, op Tzum:
Vanaf volgend jaar verschijnt er een nieuwe editie van het werk van Elsschot verschijnen [sic] in maar liefst elf delen. Athenaeum & Van Polak gaf een aantal jaar geleden het verzameld werk van de Vlaming nog uit in één band.
Wat is er zo bijzonder aan "een nieuwe editie" van het werk van Elsschot? Ik zie geen enkel gegeven over wat er nieuw aan is, als in: anders en beter. Het lijkt gewoon om een herdruk te gaan, maar dan door een andere uitgever. En je mag je hart vasthouden voor de kwaliteit ervan, omdat er al een heel goede, wetenschappelijk verantwoorde, editie is, plus een daarop gebaseerde, goed geannoteerde leeseditie. Die editie is geproduceerd door het Huygens ING. Niks mis mee. En, niet onbelangrijk: "in maar liefst elf delen". Ik citeer even de relevante website:
Willem Elsschot, Volledig werk. Bezorgd door P. de Bruijn m.m.v. Wieneke ’t Hoen en Lily Hunter. 11 delen. Amsterdam (Athenaeum – Polak & van Gennep), 2001-2006. Op basis hiervan verscheen de publieksuitgave Willem Elsschot, Verzameld werk. Bezorgd door P. de Bruijn, met illustraties van Peter van Hugten. Amsterdam (Athenaeum – Polak & van Gennep), 2005 (Gouden Reeks), 2007 (paperback).
Een aantal jaar geleden? Om precies te zijn: nog geen tien. En wat is er in die tussentijd veranderd aan de teksten, aan de editie of aan lezers, dat een andere 'editie' noodzakelijk maakt? Ik lees er - ook in andere berichten - geen enkele letter over. Ik zou zeggen: herdrukken die handel van het Huygens.

zaterdag, oktober 15, 2016

Kalfsgehakt

Het heet een bespreking in video-vorm van 1 minuut; maar dan in het Engels; geen idee waarom. Why I love this book. Het bespreekschaap - zo te zien te nauwer nood aan de slachtbank ontsnapt - heeft klaarblijkelijk het hele boek nog niet eens zelfs maar ingezien; kan de titel niet in een keer goed lezen, daar heeft ze hulp van anderen bij nodig; is niet op de hoogte van de conventie dat er wel eens een auteursportret achterop een boek staat; blaat na het toonloos voorlezen van de eerste strofe op de eerste pagina dat we dit boek moeten kopen. Kennelijk omdat zij benieuwd is, zonder dat ze uitlegt waarom.

Je kan maar beter niet besproken worden dan met dit bête gemekker. Dat krijg je met dat publieke internet; daar zit geen zeefje voor waar de prut in achterblijft.

maandag, oktober 10, 2016

Louchies toch?

Nog nooit won een Nederlandse auteur de Nobel-prijs voor de literatuur. Wat is er toch mis met die Nederlandse auteurs?

"Sleutelfactor is ‘moed’," zegt Hanneke Eggels vandaag (10/10/2016) in de NRC. En dat is niet zo maar een mening, maar een gegeven: "zo blijkt", zegt Eggels erbij. Zo blijkt, "want literaire kwaliteit is vanzelfsprekend. De prijs gaat doorgaans naar schrijvers die politiek en religieus schurende standpunten innemen." Oh. Dus een schurende opinie ventileren vergt moed. Soit. Niet in Nederland, dunkt me, want de wettelijke sancties op vrijdenken zijn hier al een tijdje miniem.

Maar, schrijft Eggels: "Mijn premisse vindt steun in de bepaling van Alfred Nobel dat de Nobelprijs voor de Literatuur bestemd moet zijn ‘voor het opmerkelijkste werk met een idealistische trend’. Moed om je te verweren tegen regime of dogma, in een vurige stem die internationaal resoneert."

Ik ben de draad nu al kwijt. Wat is de premisse van Eggels? Dat kan niet zijn dat er moed nodig is, want dat dat zo is, blijkt immers al. En iets wat het geval blijkt, noem je geen aanname. Tenzij het niet echt het geval 'blijkt' te zijn. Zoals in dit geval, want Eggels legt niet uit dat dat wel zo is. Exit 'blijkt', intra 'premisse'. Maar die moet dan wel ergens op steunen, een fundamentje hebben, niet uit de lucht komen vallen.

In ieder geval ligt het niet winnen van de Nobel-prijs door een Nederlandse auteur volgens Eggels  niet aan het kleine taalgebied, want Eggels geeft aan dat bijvoorbeeld een IJslandlandse auteur de prijs al eens gewonnen heeft. Helaas legt Eggels niet uit hoe moedig die IJslandse schrijver of schrijfster was met zijn of haar dwars tegen de brute IJslandse repressie in schurende politieke dan wel religieuze idealistische trend-opinie.

Er lijkt me ook nogal wat verschil te bestaan tussen Nobels verlangen naar idealisme en Eggels vereiste van politiek en/of religieus schurende meningen, ook tussen elk van die twee en het hebben van moed, zeker in de Nederlandse context.

Maar echt belangrijk is dat ook weer niet, want de makke zit 'm in wezen namelijk hier: "Onze schrijvers zijn net stadskatten, ze vangen geen muizen, omdat ze worden gevoerd met reis- en werkbeurzen, de kattenbrokjes van het Letterenfonds." Terwijl ze op een tochtige zolder en op een houtje bijtend zouden moeten schrijven "in de geest van Alfred Nobel". Sakkerloot, dat is pas schurend! De logica spat ervan af en de NRC drukt en verspreidt het, op papier en internet. Schuurpapier voor de geest.

woensdag, september 28, 2016

Handboekse prietpraat

"Evenals veel van haar leeftijdgenoten bleef zij na de oorlog doorgaan met publiceren."

Als ik het handboek opensla waarmee ik mijn studenten moeten leren hoe de moderne literatuurgeschiedenis in elkaar steekt, slaat me, zeker bij het lezen van zo'n zin als de bovenstaande, de kille schrik om het lijf.

In gierende leergierige paniek vraag ik mij af: "Wie waren dan de leeftijdgenoten die na de oorlog stopten met publiceren (anders dan degenen die een publicatieverbod opgelegd kregen, hoewel die na afloop van de termijn ook bleven doorgaan met publiceren)? En wat deden de ouderen dan zij na de oorlog wat publiceren betreft? En al helemaal: wat deden al de jongeren dan zij?? Bleven die ook doorgaan met publiceren, of stopten ze massaal? Of begonnen ze toen pas? Dat kan ook."

Kortom: de implicatie van die ene zin is dat er dichters waren die na de oorlog (eigener beweging) stopten met publiceren ten gevolge van die oorlog. Wie waren dat?

En iets minder bevreesd vraag ik me af: "Waarom staat er 'bleef doorgaan', terwijl ze, Vasalis, voor de oorlog maar één bundeltje had gepubliceerd?"

De directe context biedt weinig hulp. De voorafgaande zin luidt: "De beelden zijn suggestief en hebben soms ook symbolische waarde." De erop volgende zin: "Uit het slotgedicht van De vogel Phoenix (1947) stamt de volgende typerende strofe: [...]." Wat de strofe typeert, staat er niet bij. Maar het zal niet het na-de-oorlog-doorgaan-met-publiceren betreffen, denk ik. Zo heel erg veel had dat publiceren na de oorlog in dit geval ook weer niet om het lijf, trouwens.

Zo, einde van deze woensdagochtendoverpeinzing. De Readshop is nu open: snel een nieuw inktpatroon kopen en de concept-deeltoets Moderne Tijd printen.

maandag, september 19, 2016

Daar word ik nou heel zenuwachtig van...

Voor even verdreven uit de grote zaal door een zeer incidentele minder boeiende voordracht tijdens de Nacht van de Poëzie, dolend daaromheen, struin ik rond en kom langs een aandachtwekkend stalletje en whammes: "Dit. Is. Leuk!"

Meteen een verjaardagscadeautje gescored (geskoord?) voor (niet zo maar) een middelbareschoolklasgenote (paar maanden later jarig dan ik, vandaag, om precies te zijn, maar van hetzelfde jaar), en daarnaast nog een geintje voor de huisbibliotheek: een bijzonder uitgaafje van Gedichten van P.N. van Eyck uit 1917. Dat boek heb ik al, want ik heb bijna alles van Querculus in eerste druk - denk ik - verzameld sinds mijn doctoraalscriptie over deze niet geheel onbegrijpelijkerwijze wat in vergetelheid geraakte maar des niet tegenstaande zeer gedreven en begeesterde dichter.

Thuis, na de Nacht, de volgende dag, of eerlijker: de volgende middag, als het om bewustzijn gaat, het archief in gedoken en gezocht naar het boek. Hebbes in een oogwenk. Dat is het, maar niet hetzelfde. Allebei met een band van de reeks "Nederl. Bibliotheek", en wel nr. 353, een uitgave van "De Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur" te Amsterdam, bevattende 'Het ronde perk' en 'Lichtende golven' (Van Eyck, meer nog wellicht dan zijn leermeester, dé Meester, Albert Verwey, was een oeuvrebouwer, geen bundel-dichter, en gaf eerder verschenen werk graag opnieuw uit in wisselende samenstelling).

Het zijn echt twee verschillende bandjes. Het een is dun, van papier en vooral oranje, het andere is bijna tweemaal zo dik, van linnen en groen. Op het eerste heet het "P.N. van Eyck | Gedichten", op het het andere: "Gedichten | door | P.N. van Eyck". 

Na even turen zie ik het: het oranje bandje sluit om een gebonden boekblok van tien katernen, het groene om een garenloos gebonden (geplakte) mij onbekende maar grotere hoeveelheid in de rug afgesneden kakelverse pagina's. Dat groene bandje kàn oorspronkelijk datzelfde aantal van 160 pagina's bevat hebben, maar omdat de bindwijze anders is, kon de kneep verplaatst worden en dus de rug navenant ruimer worden gemaakt.

Aldus weet About: blanks oude omslagen te hergebruiken dan wel her te gebruiken voor 'nieuwe' aanteken- of notitieboeken. Veel beter dan dummy's. Jammer dat het schutblad daar verloren door gaat, maar daar staat veel noteergenot tegenover: lekker in die bundel van Van Eyck schrijven!

 Beetje zorgelijk is wel dat Picarta geen onderscheid maakt tussen de oranje en de groene band. Het moeten toch minstens twee oplagen zijn geweest (weinig bundels van Van Eyck beleefden, denk ik, een nieuwe druk, behalve Herwaarts).


P.S.
Op boekwinkeltjes wordt het boek tien keer aangeboden door negen verschillende antiquairs voor een prijs uiteenlopend van € 2,95 tot € 10,00. Het lijkt alleen om de groene versie te gaan, waarvan het bandmateriaal wordt omschreven als linnen, halflinnen en als kantfolie, maar dat laatste slaat waarschijnlijk op de harteloze behandeling waarmee een eerdere eigenaar zijn boekje heeft getracht te 'beschermen' (gek genoeg is dat het duurste exemplaar). Eenmaal wordt het omslag nader getypeerd als 'grijs [...] met donkergroene opdruk', maar dat zal gewoon die niet-oranje oplage zijn die ik groen noem.

De eerste strofe van het eerste, titelloze gedicht, want anders is het zo kaal, zo vlak na de Nacht van de Poëzie:

Ik kwam tot hier, en zag. Ik zocht
Iets anders maar geen sterfling vindt,
Ook niet aan 't einde van zijn tocht,
De dingen die hij droomde als kind.



vrijdag, september 09, 2016

Cricket and crime

Onlangs overwoog ik om Mrs Dalloway van Virginia Woolf te herlezen. Ik las de roman in een Nederlandse vertaling (dat kan je, denk ik, zien aan de ontbrekende punt na Mrs) en op vakantie; ik vond het wel aardig boek maar niet bijzonder. Toen ik dat oordeel mededeelde aan een collega, kreeg ik de wind van voren - want dit  was  dus  wel  het  mooiste  boek  ooit, of woorden van gelijke strekking - en die avond nog een mail erachteraan met een dijk van een citaat. In het Engels. En inderdaad: mooi, heel heel mooi. Ik had, leidde ik af uit de apologie van mijn collega en uit de subtiele kwaliteiten van het citaat, Woolf geen recht gedaan door haar roman soezend onder de Umbrische zon in vertaling te lezen. Dat kon beter.

Ik zocht een Engelse e-versie, want ik ben dol op anders-dan-Nederlandstalige boeken met ingebouwd woordenboek: je hoeft maar te wijzen en een vertaling verschijnt in beeld; als het vocabulaire van Woolf verder reikt dan dat van Van Dale, schiet je met nog een keer wijzen Wikipedia of Google in, mits je in de buurt van een wifi-dingetje zit.

En ik vond Mrs. Dalloway binnen een mum, in een minimum of zelfs een nanomum. En meer: ik vond alle negen de Woolf-romans in e-pub-formaat en naar het zich laat aanzien geheel legaal (Woolf stapte meer dan zeventig jaar geleden de Ouse in) voor maar één euro en tachtig cent. Hebbes.

Maar ik was nog niet aan Mrs. Dalloway begonnen, of ik dacht: laat ik bij het begin beginnen, nu ik ze toch allemaal heb. Dus nu ben ik bezig met project-Woolf. De colleges zijn inmiddels begonnen (en geen ervan gaat natuurlijk weer over Woolf), dus ik ben nog niet ver: bijna halverwege The Voyage Out uit 1915. Best aardig (sorry, Femke!), een beetje te à la Couperus' Haagsche romans naar mijn smaak, en Villa des roses vind ik ook al niet Elsschots sterkste prozawerk, zachtjes uitgedrukt; al dat gedrentel van al die personages door elkaar, kamer in en kamer uit, en al dat nuffige geklets en gedoe... maar mooi geschreven. Grappig is dat Mrs. Dalloway in deze roman al een personage is, en dat een ander personage een eigen kamer zeer op prijs stelt.

En soms springt er een zin tussen al die toch al mooie, weloverwogen volzinnen uit, zowel door de vorm als door de inhoud, zoals deze in een conversatie over wat men zoal wel en niet leest in de courant:
'I confine myself to cricket and crime,' said Hirst. 'The worst of coming from the upper classes,' he continued, ' is that one's friends are never killed in railway accidents.' 
Reden genoeg om langzaam en aandachtig verder te lezen.

dinsdag, september 06, 2016

Diepe indruk

Diep ben ik onder de indruk van de mogelijkheid om tegen mijn laptop aan te kletsen - dat kon natuurlijk al langere tijd - en dat die gekletste tekst dan op het scherm verschijnt. Dat is echt beter dan in de kou op een raam ademen en er een woord in schrijven met je vinger.

Het apparaat weet zelfs onderscheid te maken tussen tekst en Meta tags (daar gaat het dan even mis: ik zei: meta tekst (jammer van die spatie).

[wat je niet kunt zien, is dat deze opmerking tussen deze vierkante haken getikt, en alles hierboven ingesproken is]

[[als je een tekst dicteert, ben je dan al een dictator?]]

zondag, september 04, 2016

Lezen na de Nacht (poëzie)

De afgelopen tijd heb ik me stiekem (nou ja, Sophie wist het), ongemerkt (en Joska ook), tussen de bedrijven door (valoriseert het niet dan deert het niet, hè Geert), om het proza heen (so sorry, my dear Virginia), het schompes gelezen aan nieuwe poëziebundels. Heerlijk, heerlijk, driewerf heerlijk.

Gewoonlijk zou ik daar, bij bevind van leesplezier, verslag van uitbrengen op mijn leesblog (nee: daar staan zijn geen recensies, hooguit leesverslagen). Maar deze recent stukgelezen bundels ga ik (opnieuw) lezen, en, vanaf 6 februari 2017, bespreken in het Literatuurhuis met mensen die naar de Nacht van de poëzie zijn geweest (hoop ik), die ik nog niet ken (denk ik), en die geen losse gedichten maar hele bundels van enkele Nachtdichters zo onbevangen mogelijk lezen en herlezen (wens en verwacht ik).

Dus: hoe minder papieren en digitale recensies zij, de 'cursisten', er aanvankelijk op na (kunnen) slaan, hoe beter (bij wijze van spreken). Maar ik ben graag bereid toe te geven dat ik doende ben recensies te verzamelen, niet om nu al te lezen, maar om achter de hand te hebben. Want: je eigen leeservaring confronteren met die van anderen is uiterst leerzaam. Dat gaan we in die cursus doen, eerst (misschien wel helemaal) zonder recensies.

Ergo: dat ik niets schrijf hier (een kleine uitzondering hieronder daargelaten), en ook geen leesverslag daar, over de jongste bundel van Eva Gerlach, Anne Vegter, Mustafa Kör, Joke van Leeuwen, K. Michel en Marieke Rijneveld, zegt niets over mijn leesplezier.

Het lijkt me een leuke opdracht om over die bundels, dat lezen, het bespreken, en over de gedeelde ervaringen iets te schrijven... na afloop van de cursus.

Worde vervolgd

vrijdag, augustus 26, 2016

Influenza?

Dan zit je een zeer geroemd en om de beelden bepluimd debuut uit 2015 te lezen en dan lees je dus ook de passage: "als ze straks de boerderij een / injectie geven, in laten slapen als de hond van de boer twee sloten / verderop."

Dan struikel je niet over de even opzichtige als zinledige enjambementen, maar wel over een - hoe heet het - opmerkelijke overeenkomst.


Dan denk je namelijk zwijmelend terug aan een van de legendarisch fraaie oer-Roosbeef-songs, 'De boerderij' van een schijfje uit 2006, waarin Reebergen, na een even gedegen als tergende en goed getimede opbouw, met van die typerende herhalingen (die het in haar songs heel goed 'doen', maar op papier mijns inziens helaas niet) komt tot de weemoedsvolle hartekreet: "de boerderij krijgt een spuitje / zonder verdoving" (hoor hierof, voor een wat drogere versie, daar).



Dan bedenk je je ook nog dat La Reebergen in 2014 een album uitbracht met de titel Kalf. Geen kip-of-ei-probleem, lijkt me.

dinsdag, augustus 16, 2016

Effe zeuren

In Literair Nederland, of in Literair Nederland, of moet ik zeggen: op Literair Nederland.nl bespreekt Maarten Buser het boek Dichters van het nieuwe millennium. Hij vindt het goed, hij schrijft althans dat het "uiteindelijk toch gewoon geslaagd is", en, let wel, hij bespreekt het boek als geheel. Prettig oordeel, al vind ik het eigenlijk niet 'gewoon' dat een bundel, waarin meer dan twintig verschillende auteurs een bijdrage schrijven over evenzoveel (zeer) verschillende dichters, geslaagd is. Ik vind de pluim van Buser dus bijzonder.

Bij vlagen ben ik stevig bezig het boek ook in z'n geheel te lezen, en ik moet zeggen: het is een kleurrijk geheel geworden, een leuke bundel die je kennis laat maken met dichters die je nog niet of nog te weinig kende, en waarin je kunt lezen wat anderen vinden van de dichters waar je misschien je mening al over klaar dacht te hebben. Maar ja, als ik dat zeg, deugt dat niet, want ik schreef zelf een stuk voor de bundel. Maar als Buser het zegt, ben ik daar, namens de redactie als het ware, blij mee. 

Maar er zijn wel twee zeurpuntjes bij het boek, volgens Buser. Een daarvan betreft de bejegening van de literaire kritiek op het internet. Buser noteert dat Jos Joosten, de hoogleraar Moderne Nederlandse letterkunde te Nijmegen, die zich in het verleden niet bepaald liet kennen als een groot pleitbezorger voor de internetkritiek, 'een belangrijke kanttekening' plaatst:

'De receptie [van Vluchtautogedichten van Maarten van der Graaff] toont namelijk stilaan de nieuwe dimensie waarin de internetkritiek voorziet. Op het moment dat geen enkele krant de bundel had besproken, waren er tal van recensies verschenen op het internet. Dit waren over het algemeen serieuze, lange artikelen'.

Daarna schrijft Buser:

'Dat Fabian Stolk ergens opmerkt "er is slechts één louter zurige recensie [van werk van Annemarie Estor; FS], die van Nikki Dekker op 8WEEKLY, dat evenwel geen vooraanstaand literair-kritisch orgaan genoemd kan worden", is daarom bepaald niet chique en een beetje jammer.'

Toen ik dat las, vroeg ik mij af: 'Waarom? Waarom staat er daar "daarom"?'

Is het 'niet chique' om één specifieke website 'geen vooraanstaand literair-kritisch orgaan' te noemen omdat Joosten vindt dat 'de internetkritiek' in zijn algemeenheid 'stilaan [in] de nieuwe dimensie [...] voorziet'? Is het 'niet chique' om iets anders te vinden dan een collega? Als dat zo is, zit er inderdaad een groot gat in mijn kennis van de literaire meningen-etiquette, want over meningen hebben we het hier. En, wellicht ten overvloede: het internet is wat anders dan één website.

Ik hoor graag - mocht het zo zijn - dat 8Weekly wèl een vooraanstaand literair-kritisch orgaan genoemd zou kunnen worden; mij best, kan best, er gaan dagen voorbij dat ik niets van die stek lees; de ene mening voor een andere. Maar dan snap ik niet dat Buser die site zelf niet noemt in zijn opsomming van 'verschillende websites [die] misschien (nog) niet hun prestige hebben, maar die ruimte [voor recensies] juist wel bieden. Denk aan het wat academischere De Reactor, of juist wat meer mainstreamsites als Meander of inderdaad Literair Nederland.' Is dat misschien omdat bedoelde webstek toch '(nog) niet [zijn] prestige' heeft, met andere woorden (nog) 'geen vooraanstaand literair-kritisch orgaan genoemd kan worden'?

Daar pieker ik dan over, op een dinsdagnamiddag.


zaterdag, augustus 13, 2016

Hedendaags Marechaussisme

De knalharde logica die soms de kop opsteekt in NOS-nieuwsberichten, subliem. Neem een bericht van 13-08-2016, anno internationale terreur-hausse, en Nederland pikt een graantje mee.

"Agenten van de Koninklijke Marechaussee hebben vanochtend zestien mensen beboet die op de A4 bij Schiphol over de vluchtstrook liepen. Niet eerder werden er daar zoveel boetes uitgeschreven. Dat komt omdat de files ook nog nooit zo lang waren, zegt een woordvoerder."

Ik neem aan dat de logicus in dezen een woordvoerder van de Marechaussee is; die weet dat soort dingen: hoe langer de file, hoe meer mensen er over de vluchtstrook gaan lopen, en dus hoe meer boetes de Marechaussee uitdeelt (ik leid eruit af dat je niet over een vluchtstrook mag lopen, tenzij je tegelijkertijd vlucht; rijden over de vluchtstrook schijnt trouwens ook al verboden te zijn, zeker langs files; je vraagt je af waar die dingen voor dienen). Hoe dan ook: deze woordvoerder bedrijft een zuivere vorm van het ten onrechte in het dagelijkse leven veronachtzaamde  Marechaussisme.

Deze praktische, op ervaringskennis gestoelde vorm van logica is nog niets vergeleken bij de granieten logische intuïtie van de gemiddelde autorijdende annex vliegbegerige burger-landgenoot:

"De files ontstonden door de extra veiligheidsmaatregelen in verband met terreurdreiging. Mensen die bang waren hun vlucht te missen, stapten uit en gingen lopend verder. // Volgens de Marechaussee ontstonden daardoor levensgevaarlijke situaties."

Worden er eens een keer op tijd ('preventief', staat er namelijk op de waarschuwingsborden) (extra) veiligheidsmaatregelen getroffen, wat doen dan Jan en Truus met de boordevolle rolkoffer: levensgevaarlijke situaties creëren. Zo wordt hier alles de verwoesting in genivelleerd.

Er gaan overigens dagen voorbij dat ik, logische leek, in een file in m'n auto blijf zitten, maar ik heb nu weer wat geleerd: voortaan gewoon verder lopen, over de vluchtstrook. Kans op boete van € 110 maar kennelijk is dat goedkoper dan lang-parkeren op Schiphol.

Waar een klein land groot in kan zijn.