woensdag, januari 31, 2007

Tant de bruit pour une omelette

... moet dan maar het motto zijn, want mij bereikte de volgende tekst: 'Feith een feit en Fix fictie? Daar zegt u iets! Kennelijk waren we voor niets bang dat het er te dik oplag.' Was, met een vriendelijke groet, getekend: Hans Steketee, chef kunstredactie NRC Handelsblad (slijpsteen voor de geest).

De heer Jongstra geeft, naar aanleiding van 't log, lucht aan zijn bevreemding 'dat er zoveel vraagtekens bij zijn [= Fix'] authenticiteit worden gezet, ik ken geen authentieker auteur uit de hele negentiende eeuw.' Verder refereert hij in dezelfde mail die ik zo vrij ben hier aan te halen, aan wijlen Bernt Luger, zijn leermeester negentiende-eeuwse letteren: 'In zijn studeerkamer had hij een groot portret hangen, waarop Johan Doxa was afgebeeld, de schilder waar Herman Teirlinck een beknopte biografie over schreef.'

Toevallig (zo zeg je dan) ligt net op mijn bureau de door diezelfde Luger bezorgde fotografische herdruk van die brochure van Willem Kloos en Albert Verwey, De onbevoegdheid der Hollandsche literaire kritiek(Amsterdam 1980), geschreven naar aanleiding van de niet onvriendelijke ontvangst van Guido's Julia.

dinsdag, januari 30, 2007

En dan houd ik erover op

In de Volkskrant van vrijdag 26 januari 2007 staat dat Jongstra aan de verslaggever vertelt over Zwolle met ‘een zee aan details, afkomstig uit de autobiografie zoals hij die in 2004 min of meer toevallig in bezit kreeg. De levensbeschrijving maakte deel uit van de door hem op een veiling te Leiden voor 260 euro verworven “Collectie Schutte”: drie kisten met mappen en papieren; een pak van Sjaalman anno 2007.’ In de NRC van die dag noemde hij ook de naam van het veilinghuis waar hij die kisten verwierf: Burgersdijk & Niermans.

In De revisor 2006 nr. 3 schreef Jongstra: ‘Sinds voorjaar 2004 ben ik gastarchivaris vanwege het Historisch Centrum Overijssel, de combinatie van het Provinciaal Rijksarchief en het Stadsarchief Zwolle. In die archieven heb ik het geluk gehad een vondst te doen, een drietal kisten waarvan men vooralsnog geen inventaris had gemaakt. In de kisten berust de nalatenschap van de bemiddelde, Zwolse burger Henry II Fix […].’ (p. 56).

zondag, januari 28, 2007

Zegt Dieuwke: 'Zeg, die Fix, hè...

... zit daar, meneer Nep en Literatuur, niet een luchtje, wat zeg ik: een lucht aan? Een geur van fictie?

Krijg nou velletjes, dacht ik. Op Jongstra's werk ben ik dol (al koop ik het alleen bij De Slegte; maar daar hebben ze dan ook alles). Fantastische verteller is dat. Onnavolgbaar, onvergelijkbaar. Met Jos Joosten ook een scriptie begeleid over z'n bloemkolenroman. En voor de Doerian staat de nieuwe Jongstra op mijn kerfstok. Die taak had ik volgaarne op me genomen: eindelijk eens een goed boek lezen (is ook wel weer nodig, zeg. Here Hod in den hoge, vandaag Pauline Slots nieuwste gelezen; ook Arbeiderspers, maar wat een debber). Vreemd genoeg heb ik die stukken in de vrijdag-cultuurdag-kranten niet onmiddellijk aandachtig en zeker niet volledig gelezen.

Plaatjes van de collectie Fix komen alleen maar uit het boek van Jongstra, dat tegen de agenda's in nog niet verkrijgbaar is. Uitgave is uitgesteld. Het borstbeeld van Henry II Fix is in 2006 (in 2006) gemaakt door een niet in drie klikken op te Googlen Zweedse beeldhouwer Sten Olof Nilsson; zoeken in combinatie met de naam van de Nederlandse 'avonturier' helpt niet. Maar ja, mijn Zweeds is ver beneden beroerd. Zegt dus nix. En heel veel Zweden heten Sten, en/of Olof en/of Nilsson (zelfs het paard van Pipi Langkous). Ikea rules.

Henry II Fix
Ik geloof vooralsnog geen meter van deze gastconservator. Meteen gebeld met Joost Kloek, kenner van de tijd waarin die meneer Fix geleefd zou hebben; Fix zou immers de rivaal van Feith zijn geweest. Neen, hij kent hem niet, maar dacht toch dat er ergens een belletje ging rinkelen. Die Jongstra weet toch warempel de gekste dingen boven water te krijgen. Joke van der Wiel: ook die heeft die belhamel nog nooit horen luiden.

Snel die stukken in de pers herlezen, op zoek naar sleutels, vlase sleutels des noods. Ik lach me een deuk-kwadraat als ik ernaast zit. Maar ook als niet. Het is geen simplistische mystificatie. Er is een heuse tentoonstelling van spulen van Fix: zie hier. Er is zelfs muziek van hem uitgevoerd: hoor. Maar lees De volkskrant, en je ziet tal van toevallige lacunes in de feiten.

Let wel, in de aanbiedingsfolder van De Arbeiderspers staat dit:

'Een literaire parel, opgedolven door Atte Jongstra, die vanaf 2004 werkzaam is als schrijver/gastarchivaris voor het Historisch Centrum Overijssel, de combinatie van
Rijksarchief Overijssel en Stadsarchief Zwolle. Jongstra trof de nalatenschap van de Zwolse burger Henry ii Fix (1774-1844) bij toeval [!] aan in drie kisten [!] in een Leids veilinghuis. Die bestaat uit zeer uiteenlopende manuscripten [!], waaronder een schitterend geschreven autobiografie [!], die alle trekken vertoont van een heuse roman[!]. Dankzij de veilingvondst in Leiden was Jongstra in staat de archieven uit te breiden met de ‘Collectie Henry ii Fix’. De autobiografie De avonturen van Henry ii Fix wordt nu door Jongstra gepubliceerd en voorzien van een inleiding, noten en talloze illustraties. Dat is, honderddrieënzestig jaar na de dood van Henry ii Fix, een daad van rechtvaardigheid.'

Dat document heeft als roepnaam: '625056AP Fictie 03-07-2006'. Jawel: fictie. En op de plekken waar ik een uitroepertje heb gezet kan je denken: 19de-eeuwse manuscriptfictie, welbekend van onder andere het pak van Sjaalman. Heremijntijd, wat was ook weer de relatie tussen Jongstra en de Multatulianen?

Ha: Joost belt terug: Nee, er kan nix van deugen. Alles wat je vindt, wijst terug naar Jongstra. Die tweelingbroer, de acteur Louis Fix, is nergens te vinden. Tweeëiig? Weten we dat wel van mensen uit die tijd? Die ruzie met boekhandelaren? Nix over te vinden. Duel met Feith (die van die andere, echte Julia)? Nooit van gehoord. En dan: een duel tussen een 50-jarige (Fix) en een 71-jarige (Feith)?

Wat grasduinen op de site van Burgersdijk & Niermans levert ook al nix; geen Fix, ook geen 'collectie Schutte' die Jongstra in De volkskrant en de NRC noemt. Wat natuurlijk zou pleiten voor zijn uitzonderlijke speurzin.

Raadplegen van Jaimie and Adam niet nodig: myth definitely busted.

zondag, januari 21, 2007

Wederopbloei

Dat signaleert Marita Mathijsen in haar jongste column 'Literatuur als fopspeen' (NRC, katern Wetenschap & Onderwijs), en wel wederopbloei van de goede oude hermeneutiek, ditmaal via de door Stephen Greenblatt gepropageerde benaderingswijze: New Historicism. Lees maar in die krant. Ik zal niet alles verklappen, wel het slot:

'De beste new-historicist is degene die het meest erudiet de discoursen van een tijdperk herkent in een literaire tekst en de uitwerking ervan na kan speuren, zoals de beste hermeneut degene was die het meest de tijdgeest van een tekst kon navoelen. Wat dit alles voor gevolgen heeft voor de literatuurwetenschap is heel eenvoudig: de creativiteit van de lezende onderzoeker wordt weer aangesproken. Een decennium geleden was hermeneut in de wetenschap een scheldwoord. Nu zijn er weer vrolijke in plaats van beschaamde hermeneuten.'

Als ik straks dit log wellicht een andere naam moet geven: In den vroolijken hermeneut!

vrijdag, januari 19, 2007

Stoel...

... waar ik soms van verbazing vanaf pletter, bijvoorbeeld als ik verzeild raak op een site als deze van de Britse Bibliotheek, en dan betrekkelijk eenvoudig kan grasduinen in een schetsboek van William Blake! Gesproken commentaar erbij; lekker bladeren; vergrootglas als het nodig is; zeker weten dat het boek er niet van slijt. En dat komt allemaal door de lucht fladderen naar m'n laptop (zoonlief noemt dat: klapjap). Respect!

Geleend van http://www.online-literature.com/blake/

vrijdag, januari 12, 2007

Stelling

De leraren bij het middelbaar onderwijs zijn ten tengevolge van de tegenwoordige sociale en onderwijs-technische omstandigheden slechts bij uitzondering in staat het peil van hun wetenschappelijke ontwikkeling te handhaven.

Stelling XVII bij het proefschrift Dr. Willem Doorenbos van Cornelis Gerrit Leopold Apeldoorn, verdedigd aan de Universiteit van Amsterdam op dinsdag 24 februari 1948 des namiddags te 4 uur.

woensdag, januari 10, 2007

Raadseltje

De Amsterdammer is gedaan. Sommige problemen zijn nu opgelost (ach, zo leuk: de inkt van de voorpagina van dit weekblad was aanvankelijk groen; toen er in 1883 ook een dagblad kwam, werd het weekblad voor het gemak maar de groene Amsterdammer genoemd; dixit Wikipedia). Andere werden alleen maar groter. Er zit een artikel in de pen (metafoor voor: op de memorystick; puristisch: geheugenstokje) over echt en namaak in litteris, een onderwerp dat me erg intrigeert via Julia. Maar nou kwam ik dus een gedicht tegen in die Amsterdammer, waarvan ik zo gauw niet weet of het serieus is, of juist pasticherend en ironiserend deelneemt aan het bekvechten en standpuntbepalen dat er sinds najaar 1885 in verhevigde mate aan de gang schijnt in de ordeloze republiek der Nederlandsche letteren. Lees en oordeel (wie het denkt te weten, moet het maar zeggen via 'Comments' (maar ja, wie leest dit nou):

Herfstavond

Een witte wade, uit matte mist geweven,
Omhult Natuur, die slaapt den slaap des dooden[.]
Het mijmrend maanlicht giet zijn zilver noode
Op dorre blaân, die aan heur lokken kleven.

In stage stilte sterft het laatste leven;
De luistrende Echo zelfs is heengevloden.
De najaarsstorm, de wilde winterbode,
Ligt stervend neer in de ingeslapen dreven.

Ik dwaal en dool en denk aan oude droomen.
Aan Lente’s rozen in het wiegend loover,
Die wreed vergaan zijn met heur zoete aromen.

En weenend zie ik voor mijn geest weer zweven
Het zoet geloof van ’t mystisch kinderleven,
Dat dorde en stierf tot ritslend najaarsloover.

T. Pluim

Bron: De Amsterdammer; weekblad voor Nederland no. 451 d.d. 14 Februari 1886, p. 11, in de rubriek 'Letterkunde', zonder enige begeleidende tekst, zoals wel vaker poëzie werd afgedrukt, bijvoorbeeld van Couperus. Die T. Pluim is misschien wel Teun Pluim, die ook brieven heeft geschreven aan De nieuwe gids en Albert Verwey. Teun werd geboren in 1864 (net als Verwey) te Renswoude, prov. Utrecht, en werd opgeleid voor het onderwijs, waarin hij ook werkzaam is geweest. 'Hij schreef: eerst onder psd. Placidus, eenige historische en andere novellen in tijdschr.; daarna onder eigen naam gedichten, novellen en letterk. studies in: Nederland, Leeskabinet, Goeverneur's Oude Huisvriend, Leeswijzer, Lantaarn, Eigen Haard, School en Studie, Ned. Kunst- en Dichthalle e.a. benevens opstellen over Ned. auteurs in ‘Das Magazin für die Weltlitteratur.’ Hij was een der oprichters van Holland-Vlaanderen, Tweemaandel. tijdschr. voor Lett. en Kunst, Amsterd. 1888, thans Barneveld; was sedert 1888 mede-redacteur van De Leeswijzer, en na diens samensmelting met De Salon, ook van dit tijdschr. Afzonderlijk geeft hij met H. van Gortel uit: ‘De Geschiedenis der Neder-Veluwe,’ naar provinciale en plaatselijke archieven bewerkt, waarvan in 1888, '89 en '90 telkens een deel te Barneveld het licht zag. Verder verscheen van hem: Drie Novellen, Amersf. 1890; Vrije Friezen, hist. novellen, Beverwijk 1890; Gedichten van J. Winkler Prins, met Inleiding, voor de Reeks: Onze natinale Letterk., Nivove 1890, en Merkwaardige Personen uit ons Verleden, Gron. 1890.' Dit alles digitaal ontleend aan: Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde van J.G. Frederiks en F. Jos. van den Branden. 2e, omgewerkte dr. Amsterdam 1888-1891.

Leg daar eens een openlijk als parodie bedoeld gedicht als dit naast:

Ik droomde dat ik droomen zou een droom,
Een droomenreeks vol zoete ’erinneringen.
Ach! Aan mijn droomen louter tranen hingen,
Als regendroppels aan der wolken zoom.

Het mistig maanlicht gleed op aarde, loom;
En bleek en bleeker werden alle dingen.
Ik hoorde sterren litaneien zingen,
En luide riep een stem mij: Wellekoom!

O, Engel mijner droomen, wees gegroet!
Gij hebt mijn ziel in uwe ziel gevangen;
In tranen komt uw beeld mij tegemoet.

Wat blonde bleekheid bloeit er op uw wangen!…
Geen bitter lijden smaakte me ooit zoo zoet
Als ’t uwe, dat ’k vereeuwig in mijn zangen.

Het is van Fortunio - niemand anders dan J.N. van Hall, van De gids, de oude, dus; onder de titel: ‘Moderne sonnetten. (Modellen voor dichters, of die het worden willen)’ in: De gids 49 (1885), dl. 4, p. 333. De poëzie van zijn jongere tijdgenoten wil hij duidelijk belachelijk door karikaturale overdrijving van onder meer de (avondlijke en nachtelijke) droom-topos en de schimmig-suggestieve sfeeraanduidingen. Maar bij die Pluim zitter er ook wel erg veel alliteraties in, toch? En dan die maan, de mist, de dood, de droomen: allemaal Tachtiger topoi. Wat is typerend, wat karikaturaal?

dinsdag, januari 09, 2007

Scaramouche

Heerlijk. Op m'n gemak in alle stilte, hoog in de stormomwapperde UB De Amsterdammer zitten lezen. Nou ja: excerperen en stukken eruit overnemen. Ik was binnen toen de Leeszaal Bijzondere Collecties openging. Eerst Albert Verwey over Fiore della Neve (= M.G.L. van Loghem)s Een liefde in het Zuiden, in 1882, nadat dat boekje direct na verschijnen in 1881 in hetzelfde blad al was gerecenseerd (maar die recensie ga ik niet ook nog eens opzoeken; anders komt er geen eind aan). Verwey maakt er heel netjes en zeer beleefd en zonder onvertogen woord alsnog gehakt van.

Fiore della Neve, Een liefde in het Zuiden. DBNLplaatje

Vervolgens Scaramouche (= M.G.L. van Loghem) over Albert Verwey's Persephone en andere gedichten (1885) en even later over Julia (1885). Hij vond allebei goed.

Maar morgen moet ik verder: vandaag moest ik, vijf uur na aanvang en vergeten hebbend pauze of zelfs maar koffie te nemen, dochterlief ongelegenertijd - midden in het slot van dat stuk over Julia - ophalen van school.

En ik zie net in de voorjaarscatalogus van Vantilt dat in april de briefwisseling Kloos-Verwey verschijnt. Het houdt niet op.

zaterdag, januari 06, 2007

Perséphone, Zeus' en Deméters kind

'Wat een mooi boekje heeft u daar', sprak mij - rijmloos maar ook niet jambisch - een gedeeltelijk tandeloze dame in een parka toe, terwijl ik achterin lijn 5 op weg naar huis met genoegen de lectuur weder opgenomen had van Verweys 'Persephone', opgenomen in diens zojuist bij De Slegte aangeschafte Verhalende poëzie, uitgegeven door W. Versluys te Amsterdam in 1905

Albert Verwey, Verhalende poëzie; Persephone en Demeter. W. Versluys, Amsterdam 1905

ook al gaf Verwey in brieven anno 1885 à 1886 te kennen dat die verhalende poëzie van hem al een tikkie achterhaald was, maar dat het publiek het wel leuk vond. Zoiets. Letterlijk: in een brief d.d. 29-10-1885 aan Jan Pieter Veth (die als Hendric van Gooyen 'Schemering' had bijgedragen aan Julia) zegt Verwey dat hij

'er niet veel meer mee [bedoelt] dan het geven van een aantal tafreelen en beelden van een bepaalde soort. Klanknabootsing, impressie van hoekjes natuur, standen en groepen interessant gemaakt door een beetje handeling en een paar sentimenten – ik heb door Perseph. gemerkt dat men daarmee de opvoeding van het publiek beter beginnen kan, dan met de ideeën en sentimenten, die de kern van een nieuwe periode zijn.

Ik beweeg me, terwijl ik die verzen schrijf, in de familiariteit van mijn oude fantasieën – en nu ik er weer in bezig ben, heb ik ook wel lust mijn werk artistiek zoo goed mogelijk te maken. Daarna is het voorgoed ermee uit. –'

Kritiek van de gevestigde recensenten was precies dat het wel leuk klonk, maar weinig te zeggen had. Grappig genoeg vond Cosman dat ook van Julia:

'In Julia is geen denkbeeld belichaamd en weinig gedachten zijn uitgesproken. Men vindt ze hier en daar als flab* op een vliet. Guido’s plan was dan ook slechts een verhaal te geven en dat doet hij. De inhoud kan achterwege blijven. Ontdaan van zijn omhulling zou hij weinig boeien.'

Aldus Cosman in De Nederlandsche spectator van 12 december 1885. En zo hangt alles weer samen met al het andere en weef ik lustig verder aan mijn Juliatapijtje. Er staat weer een uitje naar de Bijzondere Collecties van de UBU gepland, zalig oord van ongestoord zoeken en lezen.

* 'Naam van een geslacht van waterplanten met lange stengels, die vaak over een groot oppervlak door elkander gestrengeld zijn, Conferva. Vandaar dat het woord meer als stofnaam dan als voorwerpsnaam gebruikt wordt en zelden in het mv. voorkomt.' WNT III [2-3], kol. 4501 s.v. 'flab'.