zaterdag, december 29, 2018

Computertijd

Ter voorbereiding van een college Moderne Tijd herlas ik IJstijd van Maartje Wortel weer. Het verraste me wat ik er nog van wist, maar ook hoe anders de verhoudingen nu leken tussen de verschillende onderdelen en verhaallijnen. Het blijft hoe dan ook een goed boek (nog steeds met een klein voorbehoud wat betreft de gortdroge stijl).

Meest verrast was ik deze keer door wat me een weeffout lijkt, en die me eerder niet was opgevallen.

James Dillard leent een pen (140) en papier (141) papier van lieden in Studio/K en schrijft twee verhalen om aan de uitnodiging van zijn ongenode redactrice Monica te kunnen voldoen (pagina 83-84 onder andere). Die - wat hij noemt - "kladjes laat hij lezen aan Chuck Palahniuk, nog steeds op die locatie, waar zij veel bier verzetten. Diezelfde avond-nacht schrijft James, aangeschoten op z'n minst, op een van de gemeenschappelijke computers van het Stayokay-hostel waar hij dan verblijft (en dat "naast" Studio/K dan wel "pal om de hoek" ligt, blijkens pagina 112 respectievelijk 136) een e-mail aan Monica: "[...] ik stuur je de verhalen mee, twee stuks." (147) En heel realistisch staat er onderaan die in de roman weergegeven e-mail:
*(Hetflatgebouw.doc)
*(ZwarteKoffie.doc)
Maar nergens staat een signaal dat James die verhalen ooit heeft overgetikt; laat staan dat hij daar met zijn zatte hoofd tijd en gelegenheid voor had of kon nemen; terwijl er toch weinig menselijke handelingen zonder beschrijving blijven in deze enigszins door lethargie getekende avonturenroman; en over een eigen pc, laptop of tablet beschikt deze zich steeds weer elders vestigende vagebond vanzelfsprekend en klaarblijkelijk niet.

dinsdag, december 18, 2018

Genydé

Voor een van mijn leesclubs las ik Western; gedichten, 'directed by' Delphine Lecompte; een mooi vormgegeven uitgave van De bezige bij (eerste druk 2017, tweede 2018). Een dichtbundel van maar liefst 117 bladzijden, bevattende een 'Intro', vier delen, in het Engels aangeduid als 'Part One' etc. en gevolgd door een ondertitel, respectievelijk 'child', 'whore', 'revenge' en 'redemption', en dan nog een 'deleted scene'. 

Met moeite heb ik de eerste helft gelezen. 
Lecompte op de Nacht van de Poëzie (2018) vond ik wel wat hebben
Op papier werken haar gedichten niet bij mij
Ik zie de absurditeit erin, maar so what
Mooi vind ik de teksten niet, intrigerend evenmin.

Veel strofen van vijf regels, alle regels beginnen met een hoofdletter
Alleen de slotregel van elke strofe krijgt een punt, geen idee waarom
Het had ook andersom kunnen zijn, of parallel of anderszins
Het maakt allemaal helemaal niks uit.
Nauwelijks stof voor een blogpost, zou je denken.

Als ik nou maar niet uit die leesclub word gezet...
Om het goed te maken, heb ik - aanhakend bij een heel slechte kritische traditie - de bundel hieronder samengevat, niet in eigen woorden:

De goede, de slechte en de lelijke

De rouwende vader penetreert mij met gesloten ogen, zijn stijve lid is langer dan een otterjong
Hij neemt de kleur van mijn schaamhaar aan
Niemand was jaloers, en dan is de pret er gauw af
Ik zal hem wreken zowaar ik Desdemona of Delphine heet
Hij kwam klaar als een gemelijke wezel in barensnood.

Ik word bezocht door de ziedende preacher
Hij heeft drie kinderen van een kanibaal gered
In de badkuip zoek ik het Russische woord voor 'Ontreddering'
Ik plan een moord onder een boom, niet mijn boom
Ik denk bij mezelf: was ik maar dood.

Terug in Brugge zocht ik een job
De vrouw van de verdronken beiaardier huilt, ik troost haar
Ik ben de fabels en vertellingen van de volwassenen zo beu
De morose horlogemaker toont me foto's van zijn kinderen
Uiteindelijk geef ik ook mijn woonst op, nu is het goed.



vrijdag, december 14, 2018

Astrid

Naar het schijnt - a.k.a. afgaand op de recensies in 'de' kranten - is de jongste roman van Peter Terrin zeer de moeite waard. Naar het schijnt kantelt het hele narratief na een tijdje op onthutsende wijze.

De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik - gevorderd tot pagina 68 van de in total 142 pagina's van  de digitale editie - me helemaal niet in de spannende verwachting voel gebracht dat ik me in een vage leestoekomst lekker zou kunnen laten onthutsen of iets dergelijks, aangezien ik in de achtenzestig pagina's die ik tot nu toe las, geen enkele reden of aanleiding kon ontdekken om me te verheugen op zelfs maar de geringste mogelijkheid dat zoiets nog plaats zou kunnen gaan grijpen.

Kwestie van smaak.

De ontzettend drooggekookte stijl van de openingsalinea alleen al sloeg mijn literaire papillen genadeloos uit het lood, om niet te zeggen: plat, als in: dood:
Ik trok de deur van het huis dicht.
Ik deed het precies zoals altijd [...].
Ik liep beheerst het paadje af [...].
Ook de zouteloze precisie waarmee doodnormale handelingen (eigenlijk: automatismen) beschreven worden, was daar debet aan:
Ik startte de wagen, deed mijn veiligheidsriem om en reed weg.
Net zoals:
Ik schakelde en gaf gas [...]. 
En:
Ik durfde niet naar de huizen te kijken [...].
En:
Ik hield me aan de snelheidsbeperking [...].
En dan zijn we nog nauwelijks voorbij de eerste bladzijde. Maar 67 pagina's verder is het nog even verstikkend:
Ik opende mijn ogen en was meteen wakker in de wereld van deze onbekende kamer.
Ik verbaasde me over mijn helderheid [...].
Ik staak de lectuur.
Ik schort dus mijn oordeel maar op.
Ik besef dat ik hierboven tekstonderdelen weglaat.
Ik betwijfel of precies in die delen nou net de sensatie zit.
Ik weet niet of het er ooit nog van komt dat ik dit boek uitlees.
Ik denk dat het, gezien de weinige dagen die resten, er niet van zal komen dit jaar.

zondag, december 09, 2018

Steil

Intro van een recensie in een vaderlandse kwaliteitscourant:
De Vlaamse debutante Van Thuyne kiest in haar verhalenbundel onverwachte observatoren om hun een zegje te laten doen over ‘veel liefde en veel lijden’. Het leidt tot prachtige formuleringen, maar veelheid schaadt haar originele stijl.
Hoe jaag je lezers weg, en op oneigenlijke gronden?

Als alternatief stel ik voor:
Van Thuyne laat in haar debuut bijzondere personages aan het woord, die iets (maar onduidelijk is, wat) in prachtige formuleringen zeggen over 'veel liefde en veel lijden'. Doordat er zoveel prachtige formuleringen in haar debuut staan, brengt Van Thuyne haar eigen, originele stijl zelf schade aan. Met minder prachtige formuleringen zou haar stijl origineler zijn gebleven.
Geen idee of het daarmee beter is; denk eigenlijk dat alleen maar duidelijker wordt wat een onzin er staat. Er verbetering in aanbrengen is ook wel moeilijk, want de dienstdoende recensist schrijft ook:
Haar verhalenbundel Wij, het schuim is gerangschikt als een lp
Hoe - denk ik dan - rangschik je een lp? (en dat denk ik niet omdat onlangs een student me nog vroeg: 'Meneer, een cd, wat ìs dat?'). Een aantal lp's rangschikken lukt me nog wel, als ik voor de platenkast sta. Maar de nummers op een lp rangschikken, als dat is wat de recenseur bedoelt, lijkt me een hels karwei, zodra die lp eenmaal geperst is. Moet ik me misschien verplaatsen in een muzikant die in een studio een album samenstelt om een idee te krijgen van een auteur die in zijn of haar werkkamer een verhalenbundel samenstelt? Zinloze omweg.

Maar er is een uitleg: er is sprake van
een lp, met een side A, B, bonustrack, songlist en sleeve notes. Het begin van ieder lied is een giswerkje: wie is nu aan het woord?
Ach, zo... ja, nu vat ik het...

maandag, december 03, 2018

Hergelees

Gisteren, of inmiddels al weer eergisteren (duidelijker: op 1 december 2018) vond ik het nodig om op mijn buurblog Klasse! iets te noteren over een boek dat ik net gelezen had. Ik maak er nu expres geen hyperlink naar, want mijn advies is juist om eerst zelf dat boek te lezen waarover ik het daar nodig vond iets te noteren.

Het is Asymmetry (Ned. vert. Asymmetrie) van Lisa Halliday. En mijn waarschuwing is om secuur te lezen, want het is een boek met veel en heel fijne lijntjes tussen de drie onderdelen, of hoofdstukken, of verhalen.

Eigenlijk noteer ik hier iets wat ik zelf graag had gelezen voordat ik aan het lezen van Asymmetry begon, want ik voel me, met toch wel enige geaccumuleerde leeservaring inmiddels, een (on)behoorlijke lomperik nu ik kan terugkijken op het driemaal achtereen lezen van datzelfde boek, aangelengd met de lectuur van enige recensies van zowel het oorspronkelijke werk als van de Nederlandse vertaling. Al bij de tweede, maar meer nog bij de derde lezing dacht ik regelmatig: "Dat ik dát nou niet eerder heb gezien..."

Er zijn romans waarvan ik dat ook zou kunnen hebben gedacht, als ik ertoe zou zijn gekomen ze meer dan eenmaal te lezen. Maar dat zijn dan romans die juist dat missen wat me bij Asymmetry aanzette tot herlezen (en wat me bij sommige andere romans aanzet tot uitlezen).

Wat is dat? Hoe kan het? Waardoor komt het, dat ik eerst als een olifant door een literaire porseleinkast heen denderde en daarna als een soort fijnzinnige liefhebber alsnog de scherven en stukjes met een pincetje met elkaar in verband ben gaan proberen te puzzelen?

Ik ga nu niet proberen te reconstrueren met welke romans het allemaal gebeurde, maar Godin, held van Gustaaf Peek was er een van, hoewel het daarbij meer ging om een langzaam verschuivende semantische duiding dan om een aanwas in formele of structurele inzichten. Ankers Een soort Engeland hoort er zeker ook bij, trouwens, nu ik toch bezig ben. En Pale Fire van Nabokov. De consequenties van Niña Weijers. Spieltrieb van Julie Zeh. Het tegenovergestelde van een mens van Lieke Marsman.

En nooit valt herlezing dan tegen. Gorter, Mei. Marsman, Tempel en kruis. 'Awater' en 'Het uur U' en 'Het veer' van Nijhoff, Charme van Beurskens. Ja, Pale Fire weer, van Nabokov.

Ik weet het niet. Ik weet niet waarom ik het niet uitermate ergerlijk vind dat er in deel I van Asymmetry een vooruitwijzing zit naar deel II die eigenlijk feitelijk strikt genomen helemaal geen vooruitwijzing kan zijn, omdat niets erop wijst dat het er een is, want er wordt zo veel aan de orde gesteld in elk van de drie delen van deze roman dat in een ander deel ook van belang is. Waarom schenkt het ontdekken van die relaties dan genoegen? Ik weet het niet. Ik ben niet eens geïnteresseerd in economie. 

vrijdag, november 16, 2018

Verbovelden

Gisteren, vrienden, [dit is, als ik het me goed herinner, de opening van een wekelijkse (radio-)preek van een dominee die door mijn oud-collega Joke van der Wiel in haar jeugd beluisterd moest worden, zozeer zelfs dat zij die dominee niet anders meer kan omschrijven of benoemen dan met de woordklont 'DomineeGisterenvrienden'] was ik in EYE (ik blijf dat een mooi gebouw op een mooie plek vinden) aanwezig bij de uitreiking van de eerste Sybren Polet-prijs, een prijs voor experimentele literatuur. De prijs werd toegekend aan Peter Verhelst.

Iedereen was blij, geloof ik. Geen wanklank gehoord. Ik kwam wel laat aan, moet ik erbij zeggen, want ik moest eerst nog even college geven, maar de studenten (ach, moge ik ze eventjes 'mijn' studenten noemen, want ze waren wel heel aardig omdat ze me die dwang niet kwalijk namen) hadden bereidwillig hun plas-, rook- en/of app- en FB- en schranspauze ingeleverd, opdat ik nog een beetje bij tijds aan kon schuiven (over een paar weken, dacht ik grimlachend, schotel hun Verhelsts Memoires van een luipaard voor). De verantwoordelijke Sybren Polet Stichting was blij, de jury was blij (de voorzitter jarig), de winnaar was blij, de aanwezigen waren blij. Zo leuk, die grote Peter Verhelst met een proportionele bos blommen en een dito kartonnen cheque...

En ik kwam er alleen maar aardige mensen tegen. Veel van hen kende ik.

Dus daarom heb ik nu een probleem.

Alles wat ik over die prijs, over de winnaar, over de gasten, en over het ter gelegenheid van een en ander verschenen boekwerk zeg, vaart nu de wereld in onder de bezoedelde en bezoedelende vlag van de geïnstitutionaliseerde elitaire kunst of zo. Er werd geen vaandel gezwaaid, geen carbid ontstoken, geen volk gedanst (Marieke was er wel). Nee:
Haal de klokken weg en het blijft tikken / overal om je heen, / waarna het nog heenlozer aanvoelt / in de ruimte van je nóg lediger lichaam.
Het boek dat ter gelegenheid van deze uitreikingsdag verscheen, is: Zijnsvariaties Verbovelden. Late gedichten; een editie van nagelaten, maar voor publicatie klaargelegd dichtwerk van Polet, bezorgd door Elice de Gier en Laurens Ham (UU-alumna resp. UU-collega). Ik ga het nog moeten lezen, en dan zal ik er nog over berichten. Want ja, een nalatenschapseditie. Filologie en zo, best wel een beetje mijn ding. En dan: Polet, die was heel erg 'in' toen ik te studeren begon. Later meer. Want vandaag , vrienden, stond in het teken van iemand anders, zei opa.

vrijdag, september 21, 2018

Levs harem...

Lieke Stelling laat in de Volkskrant van 21-09-2018 weten dat het ILFU de of een feministische plank mis slaat.

Laat ik even vooropstellen dat ik op basis van de ILFU-propaganda niet de indruk had gekregen dat het een feministisch festival betreft. Wel noteert het ILFU het volgende over een onderdeel van het festival, namelijk de Anna Karenina Marathon, onder de kop Samenwerking met UN Women:
Voor de marathon werkt het ILFU samen met de Nederlandse tak van UN Women, de vrouwenrechtenorganisatie van de Verenigde Naties. Als Unesco City of Literature zet Utrecht zich in om met haar literaire activiteiten de Global Goals van de Verenigde Naties te behalen. Dit zijn zeventien concrete doelen die in 2030 moeten zijn bereikt. Met de Anna Karenina Marathon wordt aandacht gevraagd voor Global Goal 5: het versterken van de positie van vrouwen en meisjes.
Ik zie hier geen harde kern-feminisme in, eerlijk gezegd. Met de Anna Karenina Marathon wordt aandacht gevraagd voor een van de zeventien doelen van de VN, dat wel. Ik vrees dat Stelling haar feministische maatlat langs een verkeerde plank heeft gelegd.

Helemaal probleemloos is de keuze voor deze roman evenwel misschien niet, zoals ook Michaël Stoker, directeur van het ILFU, zich realiseert:
Er valt veel over Tolstoj en de vrouwen zeggen, maar met Anna Karenina schiep hij een van de eerste vrouwelijke romanpersonages die haar persoonlijke geluk boven sociale conventies stelde. 
Deze keuze is Stelling misschien in het verkeerde keelgat geschoten. Uit het slot van haar brief is af te leiden dat er voor een roman van een vrouw had moeten worden gekozen.

Hoewel ze de formulering van haar protest vooraf laat gaan door een quasi-sympathiebetuiging ('Dat klinkt sympathiek') is ze vlak daarvoor retorisch al uit de bocht gevlogen, door te stellen dat het ILFU 'duizend vrouwen gerekruteerd' heeft.

Quod non. Er bestaat geen voorleesdienstplicht. De vrouwen zijn uitgenodigd, hun is gevraagd om mee te doen aan de marathon, op vrijwillige basis en zonder bezoldiging. Zonder uniform. Iedereen een bladzij, in een taal naar wens. Gedurende twaalf dagen. Dat is nog eens andere koek dan een avondje met de drieduizend versregels van 'Lees Mei'.

Vervolgens zegt Stelling, naar het lijkt heel ruimhartig, dat er 'niets mis' is met de identiteiten (of archetypen, dat wordt niet geheel duidelijk uit haar ingezonden brief) 'an sich', die te verbinden zijn met het romanpersonage Anna Karenina: 'minnares, echtgenote en moeder'.

Hemeltje lief: in een roman komt een personage voor dat minnares is; daar is niets mis mee; echtgenote, idem; moeder, dito. En Donald Duck is een eend, ook niets mis mee? Nee: dat is een tekstueel of narratief gegeven. Daar heeft een lezeres/lezer niet het kwaliteitsstempel van de literatuurwetenschapper voor nodig.

Wel is er volgens Stellig iets mis met de dwingende manier waarop die identiteiten of archetypen eeuwenlang gehanteerd zijn. Moet ik hieruit afleiden dat volgens Stelling Tolstoj zo'n dwingeland is? Ze schrijft het niet (misschien dat deze laat-negentiende-eeuwse, realistische auteur in de geest van zijn tijd de maatschappelijke rollen en processen reproduceert, ja, maar al na een paar bladzijden gehoord te hebben, bleek het me moeilijk de ironische distantie in Tolstojs descripties te negeren).

Er is nog iets anders mis, althans: pijnlijk. 'Pijnlijk aan de oproep van het festival [namelijk om vrijwillig een pagina te komen voorlezen] is het feit [!] dat hedendaagse vrouwen hierin [niet in de oproep, maar in hun deelname aan de marathon, denk ik dat Stelling bedoelt] alleen betekenis hebben als doorgeefluik en gezichtsloze massa.'

Zoals die tweeduizend drummers op het strand van Scheveningen alleen betekenis hadden als hersenloos doorgeefluik en gezichtsloze massa? Of al die boeren die vrouwen zoeken? Nee: al deze duizend vrouwen staan individueel op het podium en lezen elk op hun eigen manier voor, in tal van verschillende talen. En ze doen dat met verve en plezier, en als je in het publiek zit, kan je ook nog met ze van gedachten wisselen en bovendien luisteren naar de persoonlijke achtergronden die in interviewtjes op de voorgrond komen.

Maar Stelling weet precies hoe het in elkaar zit: 'De bedoeling is dat deze vrouwen als een soort harem ingezet worden ter meerdere eer en glorie van een mannelijke auteur, die als geen ander wist wat er omging in de hoofden van vrouwen uit zijn tijd en dat "messcherp" verbeeldde.'

Dit is een geheel uit het luchtledige getrokken en op niets stoelende belachelijke opmerking die op geen enkele manier ook maar iets met de praktijk van de Anna Karenina Marathon te maken heeft, voor zover als ik die vanaf de start tot op heden heb ervaren, een opmerking die hooguit getuigt van een lichtelijk paranoïde werkelijkheidservaring. Zonder een spoor van kennis van feiten zet Stelling de duizend voorlezeressen weg als anonieme, onkundige, willoze, opgehokte echtgenotes en concubines van een   kritiekloos te dienen en te bewonderen mohammedaanse man, of iets dergelijks.

Ik vind dit beeld nogal denigrerend. Of laat ik liever zeggen wat ik echt vind: ik vind dit botte beeld heel erg denigrerend. Net als een andere opmerking: 'Ze [vrouwen] mogen [van het ILFU] voorlezen. Als moeders.' Denigrerend en stereotyperend: alleen moeders lezen kennelijk voor... Wie is hier de traditionele sekse- of genderrollen reproducerende, vanuit een ivoren toren turende dwingeland?

Stelling, bereid tot wederdienst, suggereert aan het eind van haar brief: ' Zullen we [ze suggereert dat ze heeft meegeholpen aan de organisatie van de Marathon, lijkt het, met dat 'we'] de volgende keer een mannenmarathon met Virginia Woolf doen?'

Lijkt me leuk. Ga er maar aan staan, zet het maar op poten. Woolfs zinnen lijken me net als die van Tolstoj niet de eenvoudigste om voor te lezen, haar realisme is net zo schrijnend.

Ook leuk is dat juist Woolf één van de genen was die 'Tolstojs stijl en messcherpe observaties van mens en maatschappij' bewonderden, als ik de website van het ILFU mag geloven. Of Tolstoj 'als geen ander' wist, zoals Stelling beweert, wat er in de hoofden van vrouwen omging, is een heel ander paar mouwen, en lijkt me van minder belang voor deze literaire en taalrijke manifestatie; wel dat hij een vrouwelijk personage beschrijft dat haar persoonlijke geluk boven de toenmalige sociale conventies stelde.

Dat Anna Karenina niet gelukkig werd, vindt Stelling 'een deprimerende boodschap'. Moet een feilloos langs de messcherpe feministische maatlat passende roman dan een blij einde hebben? Weer wat geleerd. Dat belooft wat voor die Virginia Woolf Marathon...

maandag, september 10, 2018

De dood van het gedicht?

In de NRC van maandag 10 september 2018 vraagt iemand, die klaarblijkelijk getergd is, zich (maar doordat zijn vraag in de landelijke avondkrant is afgedrukt, vraagt hij in principe ook heel Nederland) af waarom een gedicht van Ester Naomi Perquin, vigerend de Dichter des Vaderlands,  'gedicht' mag heten. Dat gedicht stond afgedrukt in de NRC.

De vraagsteller lijkt overigens minder een vraagsteller dan een retorische-vraagsteller want het antwoord lijkt in zijn vraag besloten. De gewraakte tekst van Perquin wordt, zo legt hij uit, niet gekenmerkt door metrum, niet door [eind]rijm, niet door binnenrijm, niet door structuur, niet door wat ook maar dat de tekst op een echt gedicht zou doen lijken. Perquin is evenwel geen poëzievernieuwer, want de ingezonden-briefschrijver suggereert op dat een dergelijke vraag 'tegenwoordig' vaak in hem opwelt.

Vroeger waren gedichten gedichter, kennelijk. Toen waren ze nog voorzien van metrum, eindrijm, binnenrijm, structuur en meer wat des gedichts is. Vroeger zou een gedicht als dat van Perquin eerder een 'korte "column"' hebben geheten, denkt, retorisch, de vraagsteller. Misschien omdat je vroeger naast columns ook lange en korte columns kon onderscheiden. En inderdaad: voor een column zou het betreffende gedicht 'Methode' van Perquin opmerkelijk kort zijn. Maar toch, er wordt in fraaie taal een gedachte in ontwikkeld. Heel columnesk.

De presentatiewijze evenwel, het kernachtige en betekenisrijke spel met de paradox, de meer geïmpliceerde dan geëxpliciteerde betekenis van de tekst, de al dan niet gespiegelde herhaling van woordgroepen, de fasering van de tekst door witregels in eenheden die door hun gelijkvormigheid goeddeels best wel op strofen lijken, meer in het bijzonder op typische Perquin-strofes, met slinkende regellengte, dat alles maakt de tekst toch echt ook tot een gedicht. Denk ik.

In de tweede regel van de tweede strofe zegt Perquin iets over echte vragen: 'Men aarzelt, stelt vragen.' Twee zinnen in één, zonder voegwoord ertussen, waardoor de eerste zin hetzelfde kan zeggen als de tweede, en andersom. En zie (hoor!): de klankherhaling van men-stelt, aar-vra en zelt/gen. Wat een rijmpatroon in vier metrisch geordende lettergrepen (tweemaal een amfibrachys). En wat een prachtige vertraging  is dat samengestelde zinnetje na die lange zin ervoor die over twee regels is uitgesmeerd. Wat een ritme.

Alleen daar al zie je dat dit niet zomaar betogend proza is, maar vooral weloverwogen en welluidende en veelzeggende poëzie.


vrijdag, augustus 24, 2018

Anna Karenina

Op zaterdag 15 september 2018 aanstaande start de Anna Karenina Marathon in het kader van het gloednieuwe International Literature Festival Utrecht (ILFU), dat op dezelfde dag begint. Tijdens deze marathon wordt de wereldklassieker Anna Karenina voorgelezen in zo veel mogelijk talen door 1000 vrouwen op station Utrecht Centraal.

Met het spotlicht op een van de belangrijkste vrouwelijke hoofdpersonen uit de wereldliteratuur nodigen we vrouwen, vriendinnen, collega's, zussen en Anna's graag uit om aan te haken bij de marathon en mee te lezen; alle vrouwen kunnen meedoen. Voor deze voorleesmarathon werken we samen met UN Women en vragen we met dit evenement aandacht voor UNESCO's Global Goal 5: gelijke rechten voor vrouwen en mannen.

De marathon vindt plaats van zaterdag 15 september tot en met woensdag 26 september, elke dag van 11:00 tot 18:00 uur. 

Voor organisaties/collectieven is er de mogelijkheid om een of meerdere blok(ken) van een half uur te vullen (een half uur biedt plaats aan 5 à 6 vrouwen). 

Individueel aanmelden kan via www.ilfu.nl/anna-karenina-marathon

Onderaan dit bericht vindt u de oproep (ook in het Engels + context in het Engels), deze mag verspreid worden!

Voor meer informatie over Anna Karenina en de marathon, kunt u terecht op: www.ilfu.nl
Met vriendelijke groet,

---
Fleur van Greuningen

Projectleider Anna Karenina Marathon

ILFU International Literature Festival Utrecht (Het Literatuurhuis) 

Aanwezig: woe & vr

Utrecht has been designated a UNESCO City of Literature: www.cityofliterature.nl
E: fleur@ilfu.nl| T +31 30 2318376 | W www.hetliteratuurhuis.nl | www.ilfu.nl | Oudegracht 237, 3511 NK Utrecht | PO Box 274, 3500 AG Utrecht
_____________________________________________

Op zoek naar 1000 vrouwen!
Meld je aan voor de voorleesmarathon! We lezen Tolstojs wereldberoemde klassieker Anna Karenina met 1000 vrouwen in zo veel mogelijk talen voor op Utrecht Centraal Station. Samen met UN Women vragen we aandacht voor Global Goal #5: gelijkheid voor vrouwen en mannen. 

Meld je hier aan: https://www.ilfu.nl/anna-karenina-marathon/


Looking for 1000 women
Join the Anna Karenina Reading Marathon! We read Tolstoy's world-famous classic Anna Karenina with 1000 women in as many languages as possible at Utrecht Central Station. Together with UN Women we ask for attention for Global Goal # 5: equality for women and men.

You can sign up here: www.ilfu.nl/anna-karenina-marathon (for English instructions, scroll down on the page).

zaterdag, augustus 04, 2018

vrijdag, juni 22, 2018

In den moreelen boekhouder

Nee, echt, wanneer wordt 'filosoof' nu eens een beschermd beroep, met een serieuze beroepsvereniging die de belangen behartigt van die beroepsgroep, en met een streng maar rechtvaardig register, en met professionele begeleiding voor leden bij het schrijven van opiniestukken en met een verplichting tot het volgen van de basale - en dus preliminaire - cursus 'Hoe lees ik de krant min of meer correct'?

Ik heb bijvoorbeeld - maar dit ter zijde - geen idee waarom en door wie ik tot schrijver ben benoemd.

En Xandra Schutte heeft, als ik haar stuk goed lees, niet het 'moederschap' een duf thema genoemd, maar wel 'de moeder de vrouw'; en het is - onder meer - precies de reproductie van die domme koppeling waartegen de driehonderd morele boekhouders bezwaar aantekenen (niet tegen moederschap als thema, en trouwens ook niet tegen vrouw als thema).

'De literatuur is er niet ter bevordering van welk maatschappelijk doel dan ook', vindt de filosoof en essayist. Mooie mening. Veel plezier ermee. Maar vreemd genoeg zijn er ook mensen die er een andere mening op nahouden. Of die vinden dat literatuur - heel breed opgevat - (ook) wel een of ander maatschappelijk doel kan bevorderen of kan proberen te bevorderen. Ik ken zelfs echte boeken van echte schrijvers die dat daadwerkelijk wilden en willen. Maar misschien is dat beroepsdeformatie...

vrijdag, juni 15, 2018

What de CPNB????

Zonder toestemming vooraf gretig gejat van Facebook, de (niet alleen haar, maar ook mijn, en hopelijk veler) opinie van Kila van der Starre aangaande het eerstkomende boekenweekgeschenk:

Het thema van De Boekenweek 2019 is 'De moeder de vrouw' en de CPNB heeft twee mannen gevraagd de geschenken te schrijven. Binnenkort is het 2019 en zullen vrouwen als moeders beschreven worden door mannen. Het is gewoon niet te geloven. En dan zet CPNB er ook nog bij: 'De moeder de vrouw is het thema van de Boekenweek 2019. Twee identiteiten, zijn zij onlosmakelijk met elkaar verbonden?' What. The. Fuck. Nee, CPNB. Niet alle vrouwen zijn moeders. Niet alle vrouwen willen moeder zijn. Niet alle vrouwen kunnen moeder zijn. En niet alle vrouwen die wel moeder zijn, zien moeder-zijn als hun identiteit. Wat trouwens ook geldt voor vrouw-zijn. Daarnaast lijkt 'vrouw' in 'de moeder de vrouw' naar 'echtgenote' te verwijzen. En, guess what, niet alle vrouwen zijn echtgenotes. Niet alle moeders zijn echtgenotes. En nee, echtgenote-zijn is voor heel veel vrouwen geen identiteit. Echt, what the fuck.

(Kila is een heel goede collega van me; en ik denk dat ik weet waar ik het over heb als ik zeg: als je haar zo gallisch krijgt dat ze dit soort teksten het internet op slingert, ben je echt minimaal zeven sloten te ver over de grens gegaan).

zaterdag, mei 26, 2018

Niet zo vroolijk

Zelden las ik een column, hoe zeg ik het duidelijk..., zo vol grondeloze stupiditeit en misplaatste zelfingenomenheid als die onder de titel 'Het geslachtsdeel van de schrijver' van de zich steevast 'neerlandica' noemende 'journalist' Elma Drayer in de Volkskrant van vrijdag 25 mei 2018, pagina 25 (een dag eerder en onder een andere titel in de digitale versie van die krant verschenen).

Het stuk gaat over het academisch promotieonderzoek van Corina Koolen, gepubliceerd in haar proefschrift Reading Beyond the Female. Koolen onderzocht de invloed van gender op (waardering in) het literaire veld. Publieke discussies over dat onderwerp noemt Drayer 'gekrakeel', een depreciërende kwalificatie in mijn optiek ('krakelen wordt ook volgens het WNT '[m]eestal in afkeurenden of minachtenden zin gebezigd.'

Als een wereldberoemde schrijver iets heel seksistisch' zegt over vrouwelijke literatoren, heet het bij Drayer: 'Woede en hilariteit waren zijn deel.' Daarin klinkt door – dus zonder dat het er letterlijk staat – dat die reacties onzinnig zouden zijn, of minstens overdreven.

Als iemand gedurende langere tijd op luchtige wijze tekenen van literair-critisch seksisme verzamelt en analyseert, omschrijft Drayer dat als: 'Toen kwam het grote tellen in de mode.' Ze gebruikt hier (wederom) de overdrijving, nu om het werk van de Lezeres des Vaderlands belachelijk te maken, want heel 'groot' was dat tellen van die Lezeres in werkelijkheid niet, wel lang en aanhoudend, en van een mode was geen sprake want, mede afgaand op de argumenten die Drayer aandraagt (geen enkel) was de Lezeres des Vaderlands de enige die dit telwerk verrichtte; voor een mode is navolging nodig binnen hetzelfde tijdsbestek, lijkt mij.

Dan komt de introductie van de steen des aanstoots, het wetenschappelijk onderzoek van Koolen: 'En onlangs heeft de wetenschap zich weer eens over de materie gebogen.' Voor dat 'weer eens' draagt ze geen enkele onderbouwing aan; en opnieuw is dit in mijn optiek een depreciërende overdrijving.

In interviews in '[a]lle grote kranten' 'mocht' Koolen volgens Drayer allerlei beweringen doen. Het gebruik van het hulpwerkwoord 'mogen' suggereert dat '[a]lle grote kranten' die wetenschappelijke zeurkous hadden moeten corrigeren. Want zie: verderop schrijft Drayer dat zij 'althans bij de interviewers uitsluitend eerbiedig geknik' bespeurde. De formulering 'eerbiedig geknik' is – het wordt vervelend – opnieuw een voorbeeld van half verbloemde depreciatie. En een column biedt natuurlijk geen ruimte voor enige onderbouwing van die individuele, niet-systematische waarneming van Drayer.

'Bijval', noteert Draayer', 'kreeg Koolen van schrijver Herman Stevens', alsof deze de enige zou zijn die zich in gelijke zin over dit onderwerp uitliet, en alsof er bij nader inzien dus toch geen sprake was van de eerder genoemde 'mode'. Inconsistentie is een goed middel om de herhaling van je eigen, ongefundeerde, depreciërende opinie in een column mogelijk te maken.

Als een criticus van aanzien erkent dat hij ongelooflijk seksistisch is geweest bij (het uit de weg gaan van) de beoordeling van een auteur van wie hij dacht dat het een vrouw was en wiens werk hij alleen daarom zelfs niet eens làs, vindt Drayer dat helemaal niet erg: 'Hij kwam er tenminste eerlijk voor uit.' Hoe dringend is dan een herijking nodig van je morose morele besef, columniste, opinievormster?

De zich neerlandica noemende Drayer veronachtzaamt gemakzuchtig het literair-wetenschappelijke onderscheid tussen 'sekse' en 'gender', blijkens haar met een wegwerpgebaar genoteerde terminologische (waarschijnlijk grappig bedoelde) vergissing 'sekse (pardon, gender)' (dat haar heel die terminologie geen moer interesseert, bleek al uit de stompzinnige titel van de column).

Bovenop deze onwelriekende stapel nonsens plaatst Drayer dan de opmerking dat '[i]n de praktijk' dat literair seksisme reuze meevalt, en zij kan dat melden 'uit eigen ervaring'. En met die eigen, singuliere ervaring, veegt zij de gehele wetenschappelijke dataverzameling en -analyse van Koolen van tafel.

Dat kan kennelijk, in een column in de Volkskrant, die inmiddels een reputatie heeft opgebouwd op het gebied van het in een kwaad daglicht stellen van de geesteswetenschappen, van de neerlandistiek niet in de laatste plaats. Over diversiteit kan je, wat Drayer in de Volkskrant betreft, je beter maar niet uitspreken; doe je dat wel, rekent zij je tot 'de diversiteitsgelovigen'. Hoppa, wetenschap is ook maar een overtuiginkje, een meninkje, meent 'neerlandica en journalist' Drayer.

dinsdag, april 17, 2018

Dan maar hangmatedities

Het vak ‘Lezen, en laten lezen’, waarin onder meer gebruik werd gemaakt van Naar de letter (1995), het handboek editiewetenschap van Marita Mathijsen, is inmiddels al een aantal jaar geschrapt uit het BA-curriculum Nederlandse Taal en Cultuur van de UU. En nu zie ik dat de destijds al zeer-, en later zelfs  hooggeleerde auteur van dat handboek het niet meer eens is met haar eigen voormalige, wetenschappelijk gefundeerde standpunt; een geharnast vakstandpunt, dat ik jarenlang devoot onder studenten verspreid heb: een wetenschappelijk verantwoorde editie is per definitie volledig en onveranderd; editeursingrepen zijn alleen toegestaan als er evidente fouten recht te zetten zijn die de historische vorm van de oorspronkelijke tekst geweld aan zouden doen.

Zo was dat, en niet anders. Een kwestie van fatsoen en respect. Respect voor de auteur en voor zijn/haar gezwoeg om de tekst zo goed mogelijk te noteren opdat zijn/haar ideeën en visies, waar het uiteindelijk om gaat, zo goed mogelijk tot hun recht te laten komen. Fatsoen van de lezer om de schrijver hierin te volgen en op zijn/haar beurt zijn/haar best te doen de schrijver zo goed mogelijk te begrijpen. Er schuilt een beetje Bordewijk in: de schrijver moet niet dalen, de lezer moet klimmen. Dit geldt zeker waar het gaat om historische teksten (en dat zijn inmiddels teksten van voor de Tweede Wereldoorlog, vrees ik). De schrijver kan er als het ware niets aan doen dat literatuur soms zo goed is dat ze lang meegaat en gewaardeerd wordt door docenten en andere enthousiasten, ook al veranderen de taal en de wereld zodanig dat de (latere) lezer er moeite voor moet doen de tekst mede in zn oorspronkelijke vorm te begrijpen, te verstaan. 

In de Volkskrant van 14 april 2018 laat Mathijsen echter een nieuw standpunt optekenen:
Liever een luie lezer dan geen lezer. Hertalen mag. Het is de enige manier om literatuur uit het verleden te redden van de vergetelheid. We leven in een cultuur van haast en snelheid, van korte zinnen. Je kunt niet verwachten dat lezers van nu de tijd nemen voor alle uitweidingen en bijzinnen in literatuur uit vroegere eeuwen. Ze gaan ook niet meer te voet naar Parijs. Ik ben nu zelfs voor inkorten.
Het lijkt er een beetje op dat Mathijsen de krant inmiddels verheven heeft tot een wetenschappelijk platform: ze zette daarin recentelijk ook haar biografiestandaard uiteen. Maar ze heeft haar nieuwe editievisie ook geventileerd in ‘de nieuwste digitale editie’ van haar eigen handboek, ‘in een nawoord’. Hartstikke actueel dus, die krant in die rubriek over mensen die een ommezwaai maken...

... blijkt het te gaan om het onderdeel ‘Vijftien jaar Naar de letter’ (een titel die lijkt te zinspelen op Beets’ Na vijftig jaar’), opgenomen in die digitale edite van de ‘vierde, ongewijzigde oplaag’ van de grijze bijbel, zoals haar handboek met ironisch ontzag door vakgenoten wordt genoemd. Die  ‘vierde, ongewijzigde oplaag’ stamt uit 2010, en is kennelijk ongewijzigd wat betreft de hoofdtekst, maar ze is wel uitgebreid met dat nawoord en dus niet ongewijzigd, maar kortweg gewijzigd (het gaat - dit terzijde - via de krant hollend achteruit met de editietechnische vakkennis).

Terugkijkend op haar oorspronkelijke handboek, constateert Mathijsen anno 2010 in haar handboekInkortingen, herspellingen, hertalingen, selectieve variantenapparaten, edities zonder onderzoek van alle aanwezige bronnen wees ik zonder pardon af.’ En: ‘Inmiddels ben ik milder geworden.’

Maar... dat nieuwe, milde standpunt is een herhaling van het standpunt dat ze niet acht, maar al zon vijftien jaar geleden, met andere woorden al acht, en niet pas vijftien jaar na het verschijnen van Naar de letter, al had ingenomen, en wel in het artikel Een knieval voor de luie lezer? Hertaling als enig redmiddel historische literatuur’ in Nederlandse letterkunde 8 (2003), nr. 2, p. 116-129. Oud nieuws, dus in de krant.

En: in de krant passen kennelijk niet alle nuances die de wetenschap eigen zijn. In het genoemde vakblad luidt de eerste en belangrijkste van de vijf basisregels die Mathijsen formuleerde en onverbreekbaar noemde:
er mag geen hertaling gemaakt worden van een tekst als er geen betrouwbare editie voorhanden is. Voor historici en literair-historici moet eerst de brontekst betrouwbaar uitgegven zijn, voor je mag gaan stoeien. (p. 127; mijn cursief, IDVH)
Ik hoop van harte dat Mathijsen de eerste basisregel nu ook nog even in de krant wil herhalen. Dan kan ook wat mij betreft het speelkwartier voor de tekstbezorgers beginnen, parallel aan het gewone tropenrooster.

woensdag, maart 14, 2018

"I'm a lucky inheritor of modernism"

Daar werd ik wel zeer vroolijk van. Die avond over met Ali Smith gisteren in de Amstelkerk. Ik was nog nooit eerder in die kerk geweest. Mooi ding, in een heel leuke omgeving. Bijzonder druk was het (net als eergister bij de presentatie van Geert Buelens' grote cultuurgeschiedenis van de jaren zestig, maar dat was niet in een kerk, en ook was Ali Smith er niet bij, terwijl zij in Autumn heel uitgebreid vertelt over Pauline Boty, die Geert in zijn magnum opus maar eenmaal vermeldt, op pagina 380).

Wat kan die Smith enerverend, razendsnel en feilloos, en met mooie modulaties voordragen uit haar eigen werk. Verrassend, dat hoge tempo. Ik lees haar veel langzamer. En wat een gedrevenheid, wat een vrolijke gedrevenheid die deze schrijfster - die zich zeer bewust is van de lamentabele staat van de wereld anno heden - ten toon spreidt, ook wanneer ze over haar werk en opvattingen vertelt, gisteren terecht vooral over het kwartet seizoens-romans dat nu in aanbouw is en waarvan ze elk deel zo snel mogelijk na afronding in de winkel wil hebben, niet pas na een jaar, maar al na zes weken (ik meen echt dat ze dat zei, zes weken).

Wat een wervelwind aan ideeën en wat luchthartigheid ook. Een schrijver, zei ze onder andere, is als een vogeltje: als het van de tak springt, vertrouwt het erop dat het gaat vliegen; zoiets. Want iedere roman begint met niets. Gelukkig zitten haar romans boordevol als ze bij mij belanden.

Het experimentele karakter van haar werk vindt ze wel meevallen. Ze is, zo zei ze gisteren, in dat opzicht wel mild. En: "I'm a lucky inheritor of modernism." Met een rotsvast vertrouwen in de kracht van de roman, meer nog: de kracht van het vertellen. De beste manier om de waarheid te leren kennen en onderscheiden, is het lezen van fictie.

Maar daar was het me eigenlijk niet om te doen. Meer om wat er op de foto staat (klik om te vergroten). En dan nog niet eens het boek, Winter, want daar kan ik nog niets over zeggen, want ik ben pas op de helft (maar ik mag wel alvast zeggen dat het een razende roman is, met heerlijk eigenzinnige, niet gemakkelijke personages, om maar iets te noemen) (Smith zei trouwens dat ze met de herfst was begonnen, omdat ze dan lekker met de zomer kon eindigen). Bovendien is het omslag op de foto niet goed: er hoort nog een stofomslag bij, halve hoogte van het boek, met een repro van een iPad-schilderij van David Hockney, maar dat laat ik eraf tijdens het lezen, opdat het langer heel blijve, want het boek gaat van hand naar tafel naar hand naar andere tafel naar hand naar tas naar hand naar hoofdkussen en zo verder.

Het was me eigenlijk te doen om het bonnetje dat de gasten gister kregen bij hun toegangskaartje: zo'n viltig kartonnen, rechthoekig, roze kaartje met erop gedrukt in vette schreeflozen: Consumptie; zo'n kaartje, met links en rechts een perforatierandje, karteltjes die mijn geest regelrecht doorsturen naar de groene trommel van gemoffeld metaal waar een hele rol van die kaartjes, uitgerold minstens tientallen meters, op fascinerend cyclindrische wijze in verscholen zat.

donderdag, februari 22, 2018

Letterlijk

Lily, the caretaker's daughter, was literally run off her feet.
Met die zin begint het slotverhaal 'The Dead' van James Joyce's Dubliners. Wallace Gray maakt op WWD deze notitie bij dat 'literally':
A fine example of stylistic infection, in which the personality of the character being written about begins to influence the author's choice of words and rhythms. The correct word would be 'figuratively,' but to say 'literally' is common among many people, particularly those with Lily's minimal education.
Dan is het wel grappig om het volgende te lezen in een artikel van een hoogleraar Engels van de University of Massachusetts-Boston over 'A Little Cloud', eveneens uit Dubliners:
Even Warren Beck,* whose reading of the story is, among all of the commentaries on and analyses of the story proper, one of the more compelling and more coherent, finds the specific significance of the 'little cloud' literally nebulous 
Nu kan het zijn dat die hoogleraar, Thomas B. O'Grady, in dat citaat uit zijn artikel 'Little Chandler's Song of Experience' (in James Joyce Quarterly 28.2 (1991): 399-400) bedoelt dat Warren Beck letterlijk het woord 'nebulous' gebruikt (en niet, dat Beck dat woord 'letterlijk' gebruikt, als ik nog duidelijke ben...), maar om dat  te controleren, zou ik Becks Joyce's "Dubliners": Substance, Vision, and Art moeten inzien.

* Pas op: in de Joyceaanse epitekst-fabriek worden zelden eenvoudige hengeltjes gebruikt om minieme betekenisvisjes binnen te halen (excuses voor de metaforenmix). Of, om te variëren op wat de Franse spoorwegen bij alle overwegen zeggen: Voorzichtig, een interpreet kan een andere verbergen.

donderdag, februari 15, 2018

A Close Reading of some "But"'s

In een werkgroepbijeenkomst van de cursus Literary Toolbox (UU) vroeg een student naar de betekenis van een rare zin in de eerste alinea van “The Dead” van James Joyce. Het gaat om de tweede zin in het volgende citaat:
It was well for her she had not to attend to the ladies also. But Miss Kate and Miss Julia had thought of that and had converted the bathroom upstairs into a ladies’ dressing-room. (Joyce, 175)
Die was mij ook al opgevallen, maar ik kon er niets mee, dus dacht ik er wijs aan te doen erover te zwijgen (symptoom van een omgekeerd Halbe-Zijlstra-syndroom). Vooral dat “But” leek me vreemd, omdat er geen tegenstellend verband tussen de inhoud van de twee zinnen lijkt te bestaan, maar een verklarend. Ik zou eerder iets als “Since” verwachten. Ik wil proberen het gebruik van “But” op deze plaats te verklaren.

Pas bij herlezing van het verhaal zag ik dat aan het eind van de tweede alinea nog tweemaal “But” op een opmerkelijke manier wordt gebruikt, en wel in een passage die met dezelfde woordgroep begint als de allereerste alinea:
Lily, the caretaker’s daughter, did housemaid’s work for them [i.e. for Julia and Kate]. Though their life was modest they believed in eating well; the best of everything: diamond-bone sirloins, three-shilling tea and the best bottled stout. But Lily seldom made a mistake in the orders so that she got on well with her three mistresses. They were fussy, that was all. But the only thing they would not stand was back answers. (176)
Maar er is meer op te merken over taalgebruik en Lily. Zij weet de achternaam van hoofdpersoon  Gabriel Conroy kennelijk niet goed uit te spreken: “Gabriel smiled at the three syllables she had given his surname and glanced at her.” (177) Dat Gabriel zich welbewust is van zijn hoge(re) scholing (“their grade of culture differed from his”, denkt hij over al de anderen, p. 179), moet ik hier helaas onbesproken laten, net als de gedachte dat er een associatief verband kan bestaan tussen “surname en sirloins” dat weer een verklaring kan zijn voor Lilys geprikkelde reacties op Gabriel.

Sommige taaluitingen van Lily zijn (misschien, want mijn Engels is verre van feilloos) niet van het hoogste BBC-gehalte: “Oh no, sir, she answered. I’m done schooling this year and more.” (177) En: “The men that is now is only all palaver and what they can get out of you.” (178) Zeker die laatste zin lijkt me een uiting van informele spreektaal.

Als dit klopt, denk ik dat er in de eerste twee citaten sprake is van erlebte Rede, van de vervlechting van enerzijds specifieke taalelementen van een personage in het verhaal en anderzijds taalelementen van de verteller, die buiten de verhaalde wereld staat; tekstinterferentie dus (zie verder Van Boven en Dorleijn). De verteller blijft aan het woord, maar geeft gedachten of visies van een personage weer, daarbij gebruikmakend van enkele typische spreektaalelementen van het personage. Het lijkt erop dat de verteller hier een eigenaardigheidje van Lilys taalgebruik kopieert, namelijk om zinnen met “But” te beginnen, een woord dat dan betrekkelijk betekenisloos is. Een spoor van haar spreektaal.

Misschien duidt in het eerste citaat ook de woordgroep “It was well for her” op het vermengen van de twee registers; die woordgroep kan vertaald als: Het was haar best, de weergave door de verteller van wat in een echte Lily-monoloog zou kunnen luiden: “’t Is mij best […].” En deze veronderstelling deel ik, bij nadere naslag, met Wallace Gray, die in zijn digitale introductie tot Dubliners noteert: “The expression ‘well for her’ is the kind of language a Dubliner of her economic and social caste would use; here, it becomes part of the author’s style.” By the way: ik zou hier liever van “the narrator’s style” spreken.

Over het tweede stuk vertellerstekst dat ik hierboven citeerde, zou dan nog dit zijn op te merken. Aanvankelijk is daar inderdaad de verteller aan het woord. In de zinnen die eraan voorafgaan, refereert deze namelijk aan “Julia” en “Kate”, terwijl het bij de positie van Lily past om netjes te spreken over “Miss Kate and Miss Julia” zoals uit het eerste citaat blijkt, en zoals ze ook daadwerkelijk doet als ze hen vertelt dat Mr Conroy is aangekomen (176).  Gabriel op zijn beurt heeft het over “Aunt Kate” (177, bijvoorbeeld), en de verteller neemt dat van hem over wanneer deze Gabriels gedachten of visie weergeeft (179, bijvoorbeeld). Overigens duidt ook de letterlijke herhaling van de beginzin erop, dat de verteller aan het woord is. De twee zinnen die met “But” beginnen, bevatten dan dus zijn weergave van observaties van Lily.

Om een en ander helder te houden, is het handig om het narratologisch onderscheid te hanteren tussen ‘vertelling’ (wie voert het woord) en ‘focalisatie’ (wie neemt waar). Leonard maakt in zijn bijdrage aan het boek van Attridge wel het onderscheid tussen deze fenomenen, maar hij gebruikt helaas niet deze terminologie. Hij omschrijft wat hij (mijns inziens niet geheel terecht) noemt “one of Joyce’s great achievements” (dat kunstje had Joyce af kunnen kijken van Flaubert onder anderen) als volgt: “an ‘objective’ narrative that, at the same time, appears unable to exceed the character’s perspective.” (Leonard, 96)


Literatuur

Boven, Erica van, and Gillis Dorleijn. Literair Mechaniek: Inleiding tot de Analyse van Verhalen en Gedichten. 1999. Coutinho, 2013.

Gray, Wallace. “James Joyce’s Dubliners: An Introduction.” World Wide Dubliners.

Joyce, James. “The Dead.” Dubliners, with an introduction and notes by Terence Brown. 1992. Penguin Books, 2000, pp. 175-225.


Leonard, Garry. “Dubliners.” The Cambridge Companion to Joyce, edited by Derrek Attridge, Cambridge UP, 2004, pp. 87-102. CambridgeCore.

woensdag, januari 31, 2018

Klont Klont Klont. I refer to my former statement: Klont, Klont, Klont.

En dan lees ik (in De groene Amsterdammer) dit:
Niet voor niets gaf journalist Brad Stone zijn boek over Amazon de titel The Everything Store.
En dan denk ik (om zeven uur 's avonds was dat) na over een Nederlandse vertaling van die titel, en dan kom ik op: De winkel van SinkelWant de wervende tekst daarvan was toch: 'In de winkel van Sinkel is alles te koop!'?

Wat is er tussen Sinkel en Bezos in godsnaam gebeurd, of hoe heet dat: misgegaan? Echt niet alleen maar: 'L'irrationnel, la nostalgie humaine et l'absurde qui surgit de leur tête-à-tête'...

Steeds weer denk ik: lees Klont! Lees nou toch eindelijk eens Klont!!

woensdag, januari 24, 2018

De kracht van tekst

De film Three Billboards Outside Ebbing, Missouri (zie hier een klein stukje) is in essentie een ouderwets harde, Amerikaanse rot-film, met enorm veel aandacht en respect voor de claim op het stupide 'recht' van de eigenzinnige behartiging van de belangen van de egocentrische eenling (vaak romantisch aangeduid als 'the lone wolf'), respect ook voor en verering van het persoonlijk recht op geweldsuitoefening (wat in andere, beschaafdere culturen dan die door Hollywood worden uitgedragen, doorgaans depreciërend wordt aangeduid als: eigenrichting), en dus voor het schijnbaar onbetwistbare recht om over vuur- en andere moordwapens te beschikken en die, of bij gebrek daaraan de harde barre vuisten en wat dies meer zij, ook te gebruiken, 'till death do us part'.

In zekere zin is het een old-school western, dus. Maar ja, 2018 is niet old, maar new en now, en het Wilde Westen is thans in principe volkomen gedomesticeerd, zelfs in Trumpania, en ook daar ligt Missouri niet echt in het westen. Maar in films kan alles, kan alles anders.

Three Billboards Outside Ebbing, Missouri is dus gelukkig nog veel meer dan dat wat ik hierboven erover scheef. De film is onder meer: erg grappig; heel erg aangrijpend, zowel emotioneel als ethisch; en heel erg je-steeds-weer-op-het-verkeerde-been-zettend (terzijde: ik beleefde er erg veel genoegen aan dat ik door het masker van het aanvankelijk uiterst rotte personage van sheriff Willoughby - een van de grote (actantiële) vijanden van de tragische heldin Midred Hayes - steeds maar die oer-sullige kop schemeren zag van Woody uit de tv-serie Cheers).

Mooi is dat de tragedie - want dat is het, western-gewijs, ook - in gang wordt gezet door die drie gigantische billboards, waarop de getraumatiseerde Mildred krachtige teksten aanbrengt, die de lokale gemeenschap tot in haar voegen in beroering brengen. Eindelijk.

Mooi is ook dat the root of all evil - namelijk de ontwrichtende kracht van de woede - aan het licht wordt gebracht door een van de meest stupide bordkartonnen domme blondjes die er ooit op het celluloid zijn verschenen, namelijk het dierentuinmeisje met wie de gewelddadige ex van Mildred aan de haal is gegaan. Dat stereotiepe dierentuinmeisje (dat inmiddels niet meer in de dierentuin werkt, maar met rijpaarden voor gehandicapten) zegt: 'Anger just begets greater anger'. Niemand gelooft dat zij tot zo'n intellectuele prestatie in staat is, dat ze het werkwoord 'to beget' kent, laat staan dat ze het gebruikt; ze geeft ruiterlijk maar onwetend toe dat het geen wijsheid van haarzelf is; ze had het gelezen; in een boek; nou ja: op een bladwijzer in een boek.

Mooi ook is dat een positievere versie van haar boodschap door sheriff Willoughly wordt verwoord in de afscheidsbrieven die hij achterlaat voor verschillende personages, brieven die in voice-over worden voorgelezen.

Zo bezien draait de film om het conflict tussen primaire, onbezonnen onderbuiks-emotionele hardvochtigheid en secundaire, weloverwogen, in taal gevatte morele liefdadigheid.

Ja, zo soft is deze onbeschoft harde film.


P.S. 26-01-2018
In de film zit een snerpende tandarts-scène, uitmondend in geweld en weer een triomf van Mildred. Die scène deed mij onmiddellijk denken aan de vader aller tandartsscènes, namelijk die in de paranoia-thriller  Marathon Man (1976). Daar denk ik wel vaker aan, als ik een tandarts zie in een film (niet in het echt; de mijne heet gewoon Bart).

Er zit een tand los in Mildreds onderkaak (ik weet even niet meer waardoor) en ze bezoekt een een uiterst onappetijtelijk vette smoelsmid, net zo'n gruwel als de priester en andere dorpelingen van Ebbing die tegen haar gekant zijn. De witgejaste bullebak stelt, als Mildred zegt dat er een tand erg wiebelt, zonder meer: 'Die moet eruit.' En pakt een boor. Mildred vraagt of hij niet eerst even moet kijken wat er loos is. De slachter werpt een blik van een kwartseconde en zegt: 'Die moet eruit.' En komt weer op de proppen met zijn boor. 'Zou je me niet even verdoven?' vraagt Mildred, die misschien Marathon Man ook gezien heeft. De slager verdooft haar onderkaak. (de eerste spanning lost gelukkig op). En pakt wederom zijn boor...

Hoe het dan verdergaat, moet je zelf maar bekijken in de bios. Maar wat ik niet snap: hoe kan je nou een tand trekken met een boor?

Ik zou zeggen: niet, dus. Dat doe je met een tangetje. Maar een tangetje, daar kan je geen geweld me uitoefenen. Hup, die boor erin. Gat, bloed, pijn!