zondag, december 11, 2022

Toch weer over stijl, of soms een foutje

Voor de cursus Moderne Tijd van de BA Nederlandse Taal en Cultuur aan de UU lees ik weer allerlei teksten (hele boeken en fragmenten) van tussen 1800 en nu. Het is vooral her-lezen wat ik doe; er zijn niet veel nieuwe teksten. We hebben doorgaans de neiging per jaar weer een betere invalshoek of een prikkelender narratief te hanteren met weer andere teksten als demonstratie, maar dit seizoen is veranderluw gebleven. Wijsheid komt met de jaren (of ook door corona).

Laatst zat ik, ter voorbereiding van de colleges van komende week, te lezen in Geen gewoon Indische meisje (1983) van Marion Bloem. Het is een van de vele teksten met een, hoe zal ik het noemen... met een spaghettistructuur, goed gekookt, op tijd afgegoten maar ogenschijnlijk zonder een scheut olie erover; zo'n tekst met een heleboel afwisselende verhaallijnen of door elkaar gemonteerde sub-teksten of over elkaar buitelende vertellende of al dan niet hardop denkende personages. In dit geval gaat het om het verhaal van Zon en Sonja, afsplitsingen of satellieten van een en het zelfde personage, die allebei zowel in de eerste persoon enkelvoud zelf aan het woord zijn als ook in de derde persoon enkelvoud besproken worden door de oer-Zon/-Sonja. Bloem verbeeldt hiermee de verwarrende gespletenheid die bi-culturaliteit kan veroorzaken. Je wordt er door deze structuur als lezer middenin gegooid; je hebt even veel (of: weinig) overzicht als Zon/Sonja zelf. Daar heeft ook het uiteenlopende taalgebruik en dito vocabulaire van dit dubbelpersonage mee te maken.

Maar: het is geen zooitje, deze roman (net zo min als Max Havelaar, Eva, Eenzaam avontuurMenuet e.t.q.) Ik heb de indruk dat Bloem loepzuiver met het gegeven van de roman, met de taal en met de structuur omgaat – je kan natuurlijk ook niet anders verwachten van een goede auteur, laat staan van een aan wie nu ook nog eens de Constantijn Huygens-prijs is toegekend voor haar gehele oeuvre. Ze gebruikt zowel korte, spreektalige, onvolledige zinnen, als heel lange, die niet zelden zijn voorzien van een tangconstructie waardoor je goed merkt dat die lange zinnen lang zijn.

Opvallend, verrassend vond ik het dan ook om een uitglijder aan te treffen. Op bladzijde 47 van de twintigste druk (Amsterdam-Antwerpen, De Arbeiderspers, 2015) staat:

Van die dag af verstopte ze zowel haar verliefdheid als dat dwaze gevoel van herkenning niet langer weg achter zwijgzaamheid, maar achter jongensachtige onverschilligheid.

Het begin van deze zin vind ik fraai: niet 'Vanaf die dag', maar: 'Van die dag af', dat klinkt net wat ongewoner, sterker. Dan komt er een 'zowel'-'als'-constructie, een formulering die dus twee elementen bevat, wat mooi aansluit bij de thematiek van de roman, en die ook tot opletten aanzet. En daarna komt het even dubbele vervolg: 'niet langer weg achter [x], maar achter [y]'. Allemaal fraai. Maar tussendoor derailleert de zin mijns inziens, want de kern is: '[ze] verstopte [iets] weg achter [iets anders]'. Als dat geen contaminatie is, breekt mijn sarong. Of het is een anakoloet: de zin begint met verstoppen, maar gaat verder alsof niet dat, maar wegstoppen het hoofdwerkwoord was. Wegverstoppen vind ik een pleonastisch onding, en het kan niet op het conto van een zich vergissend personage worden gezet.

Misschien was ik er niet over gestruikeld, als niet vlak ervoor een andere uitglijder stond, zij het een van een heel andere orde. In de zin ervoor, de laatste zin van de voorgaande alinea, staat:

[...] maar nu scheerde hij haar [...] over één kam met andere meisjes.  

Ik moet erbij opmerken dat de werkwoordelijke uitdrukking over één kam scheren ter hoogte van het tweede stel puntjes-tussen-haakjes in het citaat op tangconstructie-achtige wijze onderbroken en uitgerekt is door de tussengevoegde bepaling 'zonder een blad voor zijn mond te nemen'. Maar dat verklaart niet waarom hier scheerde staat in plaats van schoor. Het ene scheren is, ook volgens Van Dale, het andere niet. Wie scheerde ging rakelings langs iets heen, wie schoor verwijderde of kortwiekte haren.

Nu is er een tendens tot verzwakking van sterke werkwoorden in het Nederlands, waardoor we niet meer joegen maar jaagden, niet meer stieten maar stootten, en niet meer kloegen maar klaagden, maar in dit geval, waar er een betekenisverschil is tussen scheerde en schoor, vind ik die tendens niet echt heel profijtelijk, eerder een voorbeeld van taalslijtage. Het lijkt dan immers of de taalgebruiker niet meer weet wat het überhaupt betekent om 'dingen' over een kam te scheren; het is alsof die kam opeens als een tang op een drumstel slaat.

In een andere tekst die we in dezelfde cursus behandelen, komt de verleden tijd schoren wel voor, maar naar mijn stellige indruk ten onrechte. We behandelen de eerste vijf gedichten van Stemmen uit Afrika van Frank Martinus Arion, en we gebruiken daarvoor de tekst die in de DBNL is opgenomen. Daarin staat:

hun prauwen schoren / over de rivieren, / dwalend door 't woud.

Als dat niet scheerden moet zijn, dan valt mijn klomp in de plee.* Gelukkig heb ik onlangs de ingeving gehad Arions 'verzamelde gedichten' te kopen (in feite is het een selectieve zelfbloemlezing van de auteur), Heimwee en de ruïne (De Bezige Bij, Amsterdam, 2013) en daarin staat, op pagina 13, inderdaad niet schoren maar... schoten.

Dat is weer een heel ander kopje thee. Snelle prauwen (ja, als die heel snel gingen, scheerden ze over het water). Toen maar te rade gegaan bij de scans van de teksten die de DBNL gedigitaliseerd heeft, en daarin blijkt schoten te staan. Hier hebben we dus te maken met een ordinaire transcriptiefout, waarschijnlijk zelfs een tikfout (de r staat naast de t op een qwerty-toetsenbord). Los van de transcriptiefouten, waar het – in mijn sombere buien – van wemelt in de DBNL, is het werk van Arion een bron voor tekstonderzoek. Die eerste, geautoriseerde versie van Stemmen uit Afrika (1957) in de reeks Antilliaanse cahiers, is bepaald niet zonder varianten terechtgekomen in laatste geautoriseerde versie, die van de verzamelde gedichten.


*Op een andere pagina van Geen gewoon Indisch meisje (helaas niet exact gedocumenteerd) bleef ik, terwijl ik toch al niet erg snel lees, haken achter de mededeling dat er iemand 'naar de we ging'. In tweede instantie las ik dat correct: dat er iemand 'naar de wee ging', oftewel naar de wc. Maar er staat dus we. Ik weet niet of daar een stukje idiolect wordt weergegeven en dat het letterwoord wc eufemistisch wordt ingekort tot we of dat er een zetter zich vergist heeft en een verkeerd gedistribueerde e uit de letterbak heeft gepakt in plaats van een c. Een paar bladzijden verder staat zowel het woord toilet als het woord wc (ik weet niet of daar steeds hetzelfde personage aan het woord is). Als ik m'n college niet moest voorbereiden, zou ik op zoek gaan naar eventuele drukvarianten in de roman om uit te vinden of we echt zo bedoeld is, en zo ja, of het dan vaker voorkomt in het boek.

dinsdag, november 29, 2022

Een pic-nic in proza

De kasten thuis barsten uit hun voegen, de planken buigen door, de vloer eronder raakt aan het kraken. Maar ik heb toch één boek gekocht op het vooralsnog eenmalige Boekenfestijn van de opleiding Nederlands @humanitiesuu Een boek van meer dan honderdtwintig jaar oud, het omslag een beetje sleets maar de band geheel intact; hier en daar forse roest, maar ook veel betrekkelijk tot zeer zuivere bladzijden. Het is de 'tweede[,] veel vermeerderde druk' van een boek waar ik niet eens van wist dat er een eerste druk van bestond; die blijkt, afgaand op een Boekwinkeltje.nl, in 1893 te zijn verschenen.

Het bevat proza van 'de zoo genoemde Nieuw-Gidsers'. Maar... 'Er is nu ook van de schrijvers in opgenomen die sedert '85 toonen van dezelfde geaardheid te wezen.' Heerlijk. Best wel een beetje controversieel, wellicht? En/Maar: op een bijdrage van A. Peaux en een van Hélène Lapidoth-Swarth na allemaal teksten van mannen weer. Ik weet overigens nog niet wie die 'Dr. B.' is die 'Iets vooraf' schreef en die maar liefst twee stukken van Louis Couperus in deze bloemlezing opnam. Wellicht is het Hein Boeken, die in die tijd ook in de redactie van de Nieuwe gids zat; of F. Buitenrust Hettema, die volgens Biblio.com de derde, weer vermeerderde druk samenstelde.

Opmerkelijk is dat van dit boek in de DBNL scans zijn opgenomen waarin het werk wordt toegeschreven aan Frederik van Eeden, en waarin als jaar van verschijnen 1899 staat vermeld. Een fragment van Van Eedens De kleine Johannes opent de bloemlezing, zoals ook de eerste Nieuwe gids daarmee begon, maar dat maakt hem toch nog niet de samensteller. Deze tweede druk van de bloemlezing is door Dr. B. 'zooveel mogelijk geregeld naar 't moeilijke van de schetsen en fragmenten; naar 't min of meer afwijkende van de gewone stijl en taal.'

In Delpher is van deze bloemlezing zelfs een derde, nog weer zeer vermeerderde druk te vinden, uit 1904; een werk in maar liefst twee delen. Ik word wel benieuwd wie daarin nog meer in  de geest van de Nieuwe gids blijken te passen. Of zou de boel toch wat beginnen te verwateren?

En zou de vrouwenemancipatie daarin al enigszins in terug te zien zijn?

M. Antink komt erbij, en Jeanne Reyneke van Stuwe mag aanschuiven. Maar dat was het dan wel weer. Daar valt nog wel iets te fixen.

[een beknopte versie van deze tekst verscheen eerder op Instagram]

vrijdag, oktober 28, 2022

Dreverhaven en consorten - een flarfverkenning van een verzuurd land

NOS zette op vrijdag 28 oktober 2022, de dag dat Jerry Lee Lewis overleed, het volgende als kop boven een bericht: 'Deurwaarders krijgen steeds vaker te maken met agressie.' Ik kan me daar wel iets bij voorstellen. We leven inmiddels in een samenleving waar de ranzige uitwaseming van gefrustreerde korte lontjes de toon van de dagelijkse nieuwsberichten domineert. En dan vergeet ik nog de friettelers, met hun geïnverteerde nationale driekleurlappen – ze zijn gelukkig een beetje uit beeld geraakt (zij wel, die lappen nog niet).

De kop van het NOS-stuk getuigde, vanuit een stilistische optiek, dacht ik, van weinig... hoe zeg ik dat... urgentie. Ik checkte dat door "krijgen steeds vaker te maken met agressie" als zoekterm in een digitale internetzoekmachine in te voeren en na te gaan welke onderwerpen er in deze eenvoudige zin gebruikt worden. Dat leverde toch een verontrustende reeks van lotgenoten van de deurwaarders op.

Ambtenaren van gemeenten, provincies en waterschappen

Ambulancebroeders

Apothekers

Apothekers en apothekers-assistenten

Beroepschauffeurs

Boa's

Burgemeesters

Burgemeesters en wethouders

Burgemeesters, wethouders en raadsleden

Collega's die in aanraking komen met passagiers

Doktersassistenten

Handhavers

Handhavers van Stadstoezicht

Herders en boa's van Staatsbosbeheer

Hulpverleners

Huisartsen

Huisartsen in Duitsland

Huisartsenposten

Journalisten

Medewerkers

Medewerkers in (openbare) apotheken

Medewerkers in bijvoorbeeld zorg- en welzijnsorganisaties en in de horeca

Mensen in de publieke sector

Ondernemers op het strand

Personeel en bezoekers van ziekenhuizen en gesloten zorginstellingen

Politieagenten

Politiemensen

Schuldhulpverleners

Taxi- en buschauffeurs

Telefonisten en receptionisen

Toezichthouders

Vrijwilligers van de Dierenambulance Doetinchem/Winterswijk

We

Weginspecteurs van Rijkswaterstaat

Werknemers met een publieke taak

Winkelmedewerkers

Ze

Ziekenhuizen

Zorgverleners


't Is weer tijd voor een weekend (waarin al die lontjes met een sisser kunnen uitgaan).

donderdag, oktober 20, 2022

Toch weer gestruikeld

Koop ik een nieuwe roman, louter omdat ik zag dat er een lovende recensie over geschreven was (ik las de recensie overigens niet eens, maar vertrouwde op de kwaliteit van de bron, de klaterende kop boven het stuk en de vijf sterren of ballen erbij, het maximum aantal), struikel ik al lezend toch weer over de stijl, de formuleringen, en ook over de geringe voortgang die er in het verhaal zit, en over de moedwillige informatieachterstand die ik als lezer steeds weer in mijn schoenen geschoven krijg, en over het al te opzichtelijk fictieve karakter van de plaats van handeling, dat waarschijnlijk de verantwoording is van de aanwezigheid van een enorme lading aan bij wijze van couleur locale aangedragen descripties die echter veel te vaag op de pagina's zijn geplamuurd, waardoor er helemaal geen intrigerende ruimte uit de verf komt.

Van het eerste deel of hoofdstuk van deze roman heb ik het einde nog net gehaald, maar ik ben definitief onderuit gegaan in het tweede, waarin een ander personage de hoofdfiguur is maar er stilistisch en verteltechnisch weinig verandert, laat staan verbetert. Over de nieuwe hoofdfiguur wordt op de negende bladzij van het tweede hoofdstuk het volgende gezegd:

Hij was toevallig op de markt toen Mabruks mes uitschoot, zocht doelloos tussen de tweedehands gereedschappen naar iets wat hij zou kunnen gebruiken.

Ik snap de samenhang niet tussen de twee zinnen die hier door een komma worden gescheiden. Onze held, oorlogsveteraan, is 'de enige die wist wat hij moest doen': hij heeft onmiddellijk (er staat: 'Zonder tijd om na te denken') 'een shirt gecommandeerd en de wond afgebonden.' Bravo.

Ook wat er in de tweede zin staat, los van dat mes, doet ergens in mijn hoofd allerlei overdrachtelijke stekkertjes uit dito contacten schieten. Ik vraag me af of je de handeling 'zoeken' überhaupt doelloos kunt uitvoeren. Maar dat je zoiets dan ook nog doelloos zou kunnen doen terwijl je op zoek bent naar iets wat je zou kunnen gebruiken? Onzin. Óf een personage staat doelloos wat in een bak tweedehands gereedschap te rommelen, óf een personage zoekt in die bak tweedehands gereedschap naar iets wat het kan gebruiken, een hamer, een tang, een beitel, noem maar op, afhankelijk van de klus waar het mee bezig is. Liefst was dat personage dan een bladzijde eerder al bezig iets te maken of te repareren waar het een stuk gereedschap bij nodig had, dat, verdorie-nog-an-toe, niet aanwezig was in de voorhanden gereedschapskist.

Een paar bladzijden later komt diezelfde Mabruk, 'zijn arm nog verbonden', onze held, Tarik geheten, ophalen voor een wandeltocht; reden, richting, doel en duur worden niet genoemd. Dan volgt deze alinea:

Hij klom achter de man omhoog, volgde in zijn voetstappen. Een buizerd cirkelde hoog boven hun hoofd, miauwde klaaglijk. Hij had verwacht dat ze dicht bij het dorp zouden blijven, maar Mabruk liep zonder om te kijken verder, klom op die schijnbaar moeiteloze manier die hij zelf na jaren nu nog steeds niet beheerst. Al snel voelde hij zijn eigen adem in zijn keel, merkte dat hij steeds weer op zijn horloge keek. Een zinloze beweging, want kloktijd had hier boven geen betekenis. De zon stond laag en bleek in een nog grijze lucht.

Waarom Mabruk, door Tarik pas nog kundig bijgestaan, opeens nogal afstandelijk 'de man' wordt genoemd, is me niet duidelijk; het verwart me. 

Dat Tarik Mabruk volgt in [?] diens min of meer spreekwoordelijke, om niet te zeggen: clichématige voetstappen als hij achter hem aan omhoog klimt, lijkt me nogal wiedus; de vermelding ervan is compleet overbodig. We weten namelijk al sinds de eerste zin van dit hoofdstuk dat Tariks huis 'hoog boven het dorp ligt'; brede voetpaden zijn doorgaans dun gezaaid in exotische berggebieden. 

Dat er dan ook nog een buizerd in beeld komt, zet weinig zoden aan de dijk van het hier geschilderde beeld. Dat het beest miauwt, kan nog een leuk stukje couleur locale zijn; ik wist niet dat een buizerd zo klinkt. Dat het miauwen dan stereotiep ingekleurd wordt met 'klaaglijk' drukt de pret weer, voor zover mogelijk, want ook het cirkelen des buizerds komt uit het grote beschrijfnogeenseendiervoorbeeldenboek. Of: zou die buizerd, al cirkelend in de hoogte, werkelijk likkebaardend zijn zinnen op deze twee mensen gezet hebben?

Wat zou de reden kunnen zijn dat Tarik verwacht dat ze dicht bij het dorp zouden blijven? Mabruks uitnodiging tot de tocht luidde slechts 'Kom.' Als gezegd: reden, richting, doel noch duur van de tocht onthulde hij.

Wat die ongegronde verwachting van Tarik dan weer te maken heeft met Mabruks verder lopen, is niet duidelijk; nog minder duidelijk is waarom er 'maar' tussen staat.

Even dacht ik dat Mabruk zelf die schijnbaar moeiteloze klimmanier nog steeds niet beheerste, maar die 'hij', na twee persoonsvormen met Mabruk als onderwerp in deze zin, verwijst opeens weer naar Tarik, die eerder met 'Hij' werd aangeduid.

Die referenten van pronomina zijn lastig. De verteller helpt de lezer door in de volgende zin niet gewoon 'zijn' te gebruiken, maar 'zijn eigen', alsof de verwarring zou kunnen ontstaan dat iemand de adem van een ander in de keel zou kunnen voelen. Ja, ja, dat zou kunnen in geval van heftig zoenen of eerste hulp bij een ongeval, maar het betreft hier slechts een wandeling. Het gaat nochtans niet goed met Tarik, niet alleen met zijn adem. Hij merkt dat hij steeds weer op zijn horloge kijkt. Hij kijkt dus niet op zijn horloge, hij merkt dat hij kijkt. Hij treedt als het ware buiten zichzelf.

Komt dat doordat kloktijd 'hier boven' geen betekenis heeft? En is dat dan een nieuwe variant op de relativiteitstheorie: hoe hoger je stijgt hoe minder de tijd ertoe doet? Wie het weet, zegge het.

Of zit de clou in de volgende zin? Het is al wat later op de dag, want de zon staat al laag? Maar wat betekent het dan dat de zon 'bleek' in de 'nog grijze' lucht staat? Is het vroeger of juist later als de zon kleurig in de al paarse of groene lucht staat? En waar is die buizerd nou gebleven?


zaterdag, oktober 15, 2022

Woordvreugd


In Companion piece, de jongste roman van Ali Smith, kwam ik het woord ‘tendrils’ tegen. (184) Ik dacht, toen ik het las, a) dat ik dat woord niet kende, maar ongeveer tegelijkertijd b) dat ik, gelet op de context, wel wist wat het betekende. Voor de zekerheid maar gecheckt, en het tweede klopte, dus het eerste waarschijnlijk toch niet.

Vervolgens dacht ik: zonde, dat zo’n woord als ‘rank’ in het Nederlands misschien aan het verdwijnen is; ik ken weinig biologen en tuiniers, en hoor het woord misschien daardoor vrijwel nooit, en ken het alleen maar als het tweede lid van de samenstelling ‘wijnrank’. Da’s toch jammer. Er zijn veel meer planten die ranken hebben. De wilde wingerd, bijvoorbeeld. Maar ja, die is vast familie van de wijnstruik. De hedera dan, officieel: Hedera helix, in de volksmond: klimop, in het Engels: ‘ivy’.

Die plant wordt in Companion piece ook met enige regelmaat genoemd, onder andere in verband met de Boothby Lock, 'a very important historical artifact and a stunning example of workmanship in blacksmithery' (9) maar ook in de directe context van de 'tendrils' die me opvielen:

This other life is happening by itself alongside what people think life is. It has its own ways that like tendrils of an ivy form and thrive and layer and cloak themselves over themselves for safe keeping. / Privy to. Tendrils. / She writes these words in the sand now with a piece of stick [...].

Zo'n twintig pagina's voor deze ‘tendrils’, om precies te zijn op bladzij 162, staat iets over ‘little shavings of the ice’ want een van de personages is bedreven in het kunstrijden op ijs, en haar verschijning wordt verder omschreven als ‘dressed in white, blades for feet’. Dat ‘blades’ deed mij, al verderlezend, in een soort stream of semi-subconsciousness, aan ‘bladen’ en 'bladeren' denken zoals ze ook aan planten met ranken groeien. Maar ijzers zijn (ook) weer te verbinden met het smeden waarover het in deze roman gaat, het smeden van spijkers, van sloten, en van zwaarden of messen die zowel een heft als een lemmet hebben, en een lemmet is in het Engels (ook) een ‘blade’. 

Maar terug naar dat ‘shavings’: dat zelfstandig naamwoord deed me denken aan het werkwoord ‘to shave’, ter aanduiding van een handeling die in het Nederlands ‘scheren’ heet, en niet ‘schaven’, een woord dat wel weer verwant is aan ‘schaafsel’, dat een goede vertaling van ‘shavings’ is. Waarom zijn mensen zich in het Nederlands eigenlijk gaan scheren en doen ze in het Engels aan shaving? Nou ja, scheren is net als schaven: (iets) heel dicht over een (ander) oppervlak (doen) bewegen, bijvoorbeeld om het glad te maken, toch? Misschien niet hetzelfde, maar wel zeer verwant.

Heerlijk, dat lezen op twee sporen dat Smith in m’n kop los kan maken, terwijl en doordat ze in haar tekst alle kanten op associeert, en er niet voor terugschrikt om bijvoorbeeld een paar bladzijden lang (169-173) uit te wijden over de complexe herkomst en de betekenisrijkdom van ‘hallo’. Het hele verhaal is trouwens gebaseerd op een woordspel: ‘Curlew or curfew’ (16).

P.S.
Nu ik de eerste vermelding van die twee woorden heb opgezocht, zie ik dat de roman zelf me in een vroeg stadium al gevoed heeft met informatie over klimop, ranken en blaadjes, namelijk in deze beschrijving van het sleutelgat van het Boothby Lock (13-14):

It's been made to mimic a lock grown over by ivy leaves, [...] each of these metal ivy leaves looks so like an actual ivy leaf, and yet you know it isn't [...] And the tendrils, it's literally like they're actually getting longer as you watch, they're so fine, have such a, I don't know what else to call it, rhythm, it's as if they're pliable, moving.

Ik kende het woord 'tendrils' dus al, maar ik was het vergeten. Dat is niet wat een goede Smith-lezer betaamt. Sorry, Ali.

donderdag, oktober 06, 2022

Weg met het genus, einde aan de enkelmeerfout

De Markiezeneik op het snelwegdoorsneden Utrechtse landgoed Amelisweerd kan binnenkort (18 oktober) verkozen zijn geworden tot Boom van het jaar dankzij een lepe lobby van een Utrechtse actiegroep. Een zekere meneer Wim Eikelboom, zelfbenoemd eikenliefhebber (no pun), maakt zich daar druk over. Hij vindt, als een soort tree-Trump, dat die actiegroep de verkiezing heeft gekaapt, maar vergeet dat iedere politieke partij in Nederland in wezen niets anders is dan een lobbygroep die gelijkstemmenden bijeenbrengt. Door zich te verbinden aan een partij (met geld voor reclame en recht op zendtijd), maakt een zich verkiesbaar stellend mens namelijk meer kans op veel stemmen, maar uiteindelijk kunnen we alleen maar op één mens stemmen, aan één mens onze voorkeur geven, en niet aan een partij; kijk maar naar je stembiljet. 

Dit gezegd zijnde, kunnen we gaan afzakken naar het niveau van de taal. Die meneer Eikelboom schrijft namelijk het volgende in De volkskrant van donderdag 6 oktober 2022:

Het is een sympathieke actie die bijdraagt aan de vergroting van het boombewustzijn in ons land. Tegelijk voel ik ongemak bij een politieke belangengroep die de Boom van het Jaar-verkiezing kaapt en voor hun karretje spant.
 
De insinuatie van kapen is een ridicule poging tot negatieve framing, zoals al aangegeven. Kapen is misdadig, stemmen vergaren kan helemaal legaal.
 
‘Boombewustzijn’ lijkt me een ad hoc-verzinsel om toch nog iets positiefs te kunnen zeggen over de actie, die door Eikelboom ook 'een uitgekiende lobby' wordt genoemd; nog een vorm van negatieve framing. ‘Boombewustzijn’ staat niet in de Van Dale en ook niet in het Woordenboek der Nederlandsche taal, en tot vandaag levert het woord als zoekterm in Google geen enkele hit op. Opmerkelijk genoeg krijgt de betreffende actiegroep, tegenstanders van de verbreding van de A27, geen naam.

Eikelboom besluit zijn zotte relaas met:

Deze verkiezing is niet bedoeld om bomen te redden van de ondergang, maar om bomen te koesteren in wie ze zijn, in hun eigen schoonheid en welbevinden.

Geen enkele aanwijzing geeft deze 'ambassadeur van de Bomenstichting' naar waar hij de statuten van die verkiezing heeft gevonden, en ook niet naar de manier waarop hij bomen denkt te kunnen koesteren, meer in het bijzonder in wie ze zijn, in hun eigen schoonheid en in hun welbevinden. Wat een larie. Trouwens: een boom redden van de ondergang lijkt me weldegelijk een enorme oppepper voor des booms zijn, schoonheid en welzijn tegelijk, als ik me ook even mag begeven in dat broeierig moeras van de liefde voor het volwassen eikenhout.

De zin van Eikelboom die ik hier als eerste citeerde, heeft me toch een inzicht gebracht, opmerkelijk genoeg dankzij een taalgebruiksfenomeen waar ik al jaren over struikel: de enkelmeerfout. Ik licht hem even uit:

een […] belangengroep die de […]verkiezing kaapt en voor hun karretje spant.

'Groep' is volgens Van Dale een enkelvoudig, zowel mannelijk als vrouwelijk zelfstandig naamwoord, waarnaar dus niet verwezen moet worden met ‘hun’ maar met ‘zijn’ of ‘haar’. Opeens zag ik zowel

a) weer een voorbeeld van de angst voor de specificatie van het woordgeslacht dat rondwaart onder de gebruikers van het Nederlands; als ook

b) de vluchtheuvel die de genusfobisten (of: genofoben) in sommige gevallen geboden wordt door de, naar ik vermoed aan het Engels ontleende, mogelijkheid om naar een enkelvoudig collectivum te verwijzen met een meervoudig persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord (… the police; they have …); en vooral

c) de onzinnigheid om in onze tijd van verscherpt bewustzijn van humane geslachts- en genderfluïditeit nog langer te volharden in het onderscheiden van dat vermolmde, en door niemand meer gevoelde of ervaren, laat staan correct gebruikte woordgeslacht.

Vooral het laatste inzicht is onthutsend, want eigenlijk ben ik dol op die oude genera. Ik mis ze voortdurend; je kon er je zinnen zo lekker mee op scherp zetten.

Kippenvel met wat greintjes zout


Mijn locale boekhandelaresse – boei in de boekenzee, waar ik zo niet blind, dan toch met één oog op vaar – ried mij een tijdje terug een roman aan met, zoals bleek na aanschaf, tegendraads gecursiveerde, dat wil zeggen: linksachteroverhellende oneven paginanummers. Grappig. De even nummers hellen op de ouderwetse wijze naar rechts.

Een debuut. Van een autrice, geboren in 1996. Het eerste woord is 'Ik'. Typisch.

Op driekwart van de eerste pagina blijft mijn lezend oog (misschien niet hetzelfde als waarmee ik mijn boekenkoers had uitgezet) haken aan een zin. Deze:

Zelfs onder alle lagen kleren die ik aanheb gaan mijn armharen nog recht overeind staan.

Dat er geen komma tussen 'aanheb' en 'gaan' staat, vind ik prima: dat levert geen enkel leesprobleem op.

Ook met de spatie tussen 'recht' en 'overeind' (en het ontbreken van die tussen 'aan' en 'heb') kan ik met gemak leven: daar lees ik zo overheen. Dat 'rechtovereind' in de officiële woordenlijst staat, moest ik opzoeken, ook dat 'aanheb' naast 'aan heb' kan bestaan. Boeit niet, het is duidelijk wat er staat, al heb ik wel de bedenking dat 'recht' hier betrekkelijk redundant is, zowel als bepaling bij 'overeind' als bij 'staan', maar we kunnen het een intensivering noemen. Niet op iedere slak hoeft zout, laat staan als die al in de woordenlijst geconsacreerd is.

Maar 'armharen', daar kijk ik echt van op. Natuurlijk, er zijn allerlei soorten haren: hoofdharen, oogharen, beenharen, schaamharen, baard- en snorharen, neus-, oor- en okselharen, rug- en schouderharen, die de een normaal vindt en waar de ander zich voor schaamt. Dan zullen er ook armharen zijn. Ik denk alleen dat het een laagfrequent woord is, dat 'armharen'. Maar het internet is dodelijk voor de instandhouding van dit soort ideeën: daar blijkt dat je armharen (vaker: 'armhaar') kunt scheren, bleken of waxen en wat al niet; die dingen zijn kennelijk een pijn in de nek, zoals de Anglo-Saksen zeggen.

Als haren ergens van overeind gaan staan (of: rechtovereind, dat kan immers ook), dan is dat vaak een figuurlijk gebruik van taal om aan te geven dat iets als eng, vreselijk of ijselijk wordt ervaren, dat iets  weerzin opwekt. Maar armharen gaan, dacht ik, doorgaans en niet figuurlijk (al dan niet recht) overeind staan ten gevolge van de invloed van een lage omgevingstemperatuur op de lichaamstemperatuur, meer in het bijzonder wanneer je (plots) koude ervaart en gevoelt. Zo ook in deze roman, want direct voor de geciteerde zin staat aangegeven dat het weliswaar halverwege augustus is, daar in Noorwegen, maar dat het voelt 'als een dag in februari'.

Kippenvel is hier, denk ik, het fenomeen dat bedoeld wordt. Maar het staat er niet. Wel staat er dat zelfs onder alle lagen kleren die de ik-figuur aan heeft, haar armharen recht overeind gaan staan. 'Zelfs' kan hier impliceren dat ook de haren boven al die lagen kleren recht overeind gaan staan; maar dat zou gek zijn. Bedoeld is, denk ik, dat de ik-figuur zich warm heeft aangekleed, zoals dat heet, met veel kledinglagen over elkaar. Wie met twee paar goede sokken in zijn of haar schoenen steekt en een stevige broek en onderbroek aan heeft, lijdt bijvoorbeeld al minder onder de kou van de buitenlucht dan wie enkellaags door weer en wind kuiert. Vraag het Reinier Paping. Maar ook onze heldin is tegen de Noorse nazomer gewapend, om het eens belligerent te formuleren.

Letterlijk staat er dat onder al die lagen kleren die ze aanheeft, haar armharen recht overeind gaan staan. Dat roept bij mij de vraag op: hoeveel lagen kleren zal of kan een mens over de armen, met al die haren, aan hebben. Het is in het deel van de wereld waar ik rondloop, heel ongewoon om sokken en een dikke broek over je armen aan te trekken als het koud is (ik geef onmiddellijk toe dat ik nog nooit in Noorwegen ben geweest, anders dan sommige van mijn beste vrienden). Stel ik me voor dat Lee (zo heet de bibberende puberheldin, tevens ik-figuur van de onderhavige roman) een jas, en een fleecevest, en een trui, en een overhemd of bloes, en een thermohemd met lange mouwen, plus een borstrok aan heeft, en verder een broek, en een lange, Jäger- of thermo-onderbroek, eventueel gecombineerd met een skibroek, en een BH'tje wellicht, en onder- en bovensokken plus slobkousen, en een muts, plus een sjaal... dan nog zitten niet onder 'alle lagen' die ze aan heeft armharen. Hoop ik voor haar.

Ik ga voorlopig maar voorbij aan wat er staat, en probeer me voor te stellen wat des niet tegenstaande de bedoeling zal zijn, en lees verder. Ik ben immers pas op pagina 9 (maar dan de andere kant op hellend).

De volgende dag en veertig bladzijden verder, en ook enkele recensies en een mini-interview met de autrice rijker, stel ik vast: het is inderdaad toch weer een young adult coming of age debuut-ik-vertelling van autobiografische snit met een hoofdpersoontje van om en nabij vijftien jaar oud. Dat had de locale boekhandelaresse er niet bij verteld, en zulks indiceert evenmin de wervende blurb op het achterplat die alleen maar rept van een rondreis door Noorwegen die abrupt ten einde komt. Daaronder staat nog de suggestief bedoelde vraag of deze reis 'altijd al' (sic) gedoemd was te mislukken. In minder grote letters gaat het over de verstikkende dynamiek van een gezin en iemand die zichzelf dwangmatig kapotmaakt. De roman wordt achterop ook 'moedig' genoemd. Nu pas begrijp ik dat die laatste kwalificatie een stiekeme verwijzing is naar de sterk autobiografische component van het verhaal. Mijn boekhandelaresse verstaat haar vak goed: op eigen kracht had ik dit boek met een gerust hart op de plank in de winkel laten verstoffen. Maar nu zit ik ermee opgescheept. Aanlezen betekent doorlezen, ook al heb ik reeds meer dan 10% van het totaal aantal bladzijden achter de oogbollen.

Vroeger mocht ik een boek afdrijven als het mij binnen die eerste tien procenten niet bij de kladden had; tegenwoordig zet ik langer door. Ook als vreemde situaties of beschrijvingen me in de weg proberen te staan. Zoals deze:

Voorzichtig neemt mijn vader een slok van zijn koffie. Die is eigenlijk te heet om zo gehaast te drinken [...].

Ervoor staat wel dat vader en broer '[o]ver een paar minuten vertrekken', maar uit niets in de vertelling blijkt dat die voorzichtig een slok nemende vader gehaast zou drinken. In tegendeel: in de volgende alinea blijft 'mijn vader het in zijn mok blazen [...] afwisselen met slokjes slurpen' (dit citaat heb ik driewerf gecontroleerd), en gaat onze Lee maar eens even op Insta koekeloeren, alwaar ze een hartje uitdeelt en vervolgens de app afsluit en de mail opent. Pas een bladzij verder zijn broer en pa klaar voor vertrek. Het is vakantie.

Maar goed, eenmaal zo ver gevorderd, tekent zich de problematiek enigszins af. De schets daarvan wordt opzichtig lang vaag gehouden. Lee is geen doorsnee meisje. Als ze haar moeder bij de ingang van het 'wasgebouw' van de camping wil tegenhouden, staat er:

Zonder dat ik het wil trek ik haar harder terug dan de bedoeling was.

De vorm van deze mededeling lijkt even compulsief tot stand te zijn gekomen als de handeling die ze beschrijft. Maar de zin erna is inhoudelijk ronduit idioot: 'Ze verliest even haar evenwicht, maar kan zich nog net op tijd vastgrijpen aan een lantarenpaal.' Er staat 'een bezem in de deuropening', niet een lantarenpaal! Kan je ook langdurig je evenwicht verliezen?

Vlak daarna loopt er weer een beschrijving uit de rails:

Mijn moeder zet de waterpas op de vloer van de caravan. De doorzichtige capsule lijkt een beetje op een van de pillen die ze elke avond neemt, zo'n plastic huls met twee helften als het cadeautje dat altijd in een surprise-ei zit. Hij helt overwegend naar links.

Die waterpas op de caravanvloer grenst aan geniaal: moeder is bereid heel ver te gaan Lee te helpen bij het beheersen van haar stoornis. Maar daarna wordt het allemaal wat drabbig. De 'capsule' als aanduiding van de luchtbel in de libel van een waterpas is al wat vreemd, maar dat die slechts op één van moeders pillen lijkt, komt me heel vreemd voor. Daarna wordt die capsule een 'plastic huls' met 'twee helften', wat me een bijzonder nietszeggend beeld lijkt. Die tweehelftige huls wordt op zijn beurt vergeleken met een cadeautje dat 'altijd' in een surprise-ei zit. Moeder zal er een hele kluif aan hebben zich iedere avond een van dat soort pillen door de strot te duwen. Ik snap wel wat de bedoeling is, maar het is uiterst belabberd op het papier gekomen. En dan komen we weer terug bij de waterpas waarin de luchtbel niet gewoon afwijkt naar links, maar overwegend naar links helt. Wat doet dat ding dan allemaal nog meer? En hoe staat dan die caravan heen en weer te klapperen op die Noorse camping?

Het liefst zou ik verzwijgen dat het stream of consciousness-karakter van de vertelling kennelijk een vrijbrief is voor allerlei spreektalige ruis, zoals de redundantie in 'Ineens word ik overvallen door [...]' en driemaal 'gewoon' in drie opeenvolgende zinnen. Wellicht pour besoin de l'effet du réel, net als de inhoudsloze verzuchtingen ('trouwens') en aansprekingen van, ja, van wie eigenlijk ('Geloof me, daar had je niet bij willen zijn'), die de indruk wekken dat je niet een roman leest maar ongewild een gesprek tussen twee onbekenden in een louche cappuccinobarretje aan een herfstachtige stadsgracht afluistert.

Op pagina 57 is het dan zo ver: Lee geeft openheid van zaken betreffende haar 'project'. Ook dat gaat niet zonder struikelen:

Ik woog mijn brood ook altijd af, elk plakje moest precies 35 gram wegen (zoals op de zak staat) en samen 70.

Heeft hier de redacteur zitten dutten, of is dit een bij de inhoud aansluitende opwelling van uitermate karig taalgebruik: moet de lezer uit de slotwoorden van deze zin afleiden dat Lee slechts twee sneetjes brood meenam naar school? Dan ging het inderdaad niet goed met haar.

En dat gaat het nog steeds niet in het hoofdstuk dat op bladzijde 60 begint en waarin ze met haar moeder op weg is naar een supermarkt:

De grijze, rotsachtige bergen omgeven ons als muren. Het heeft bijna iets claustrofobisch, op sommige stukken hangen de wolken zo laag boven het asfalt dat ik mijn arm maar uit het raam zou hoeven steken om ze aan te raken. Dat doe ik niet.

Het werkt in mijn leeservaring helemaal niet beeldend om bergen 'rotsachtig' te noemen, om iets groots met iets kleins te vergelijken; bij het omgekeerde, bergachtige rotsen, kan ik me beter iets voorstellen, zeker waar het gaat om het beschrijven van iets wat claustrofobische gevoelens opwekt. De vergelijking van die grijze en rotsachtige bergen met muren, werkt evenmin. Een setje bergen zouden mij meer imponeren dat wat muren. Kwestie van smaak misschien.

Daarna wordt 'het' (wat eigenlijk? het omgeven?) nader aangeduid als 'bijna iets claustrofobisch' hebbend. Niet echt 'claustrofobisch', niet 'iets claustrofobisch', maar 'bijna iets claustrofobisch'. Lieve hemel, doe dan beter je best om uit te drukken wat je bedoelt. Of is dit een haarfijn-precieze weergave van het ontoereikend denkwerk van Lee de puber? Mogelijk, maar over haar moeder wordt een bladzijde verder gezegd: 'dat wist ze zich vaag te herinneren', als was ze ook de moeder van Mark Rutte.

Lee zelf komt dan door met deze volzin:

Bij alles wat enigszins op kwark lijkt blijkt het achteraf kaas te zijn[.]

Een voorbeeld van anakoloet, in de Middelnederlandse literatuur een stijlfiguur, maar wat mij betreft in de hedendaagse Nederlandse literatuur een stijlfout. Vlak daarop:

Ik denk dat mijn moeder vooral uit voorzorg daarom [...], omdat ze [...].

Dat zijn drie verklaringen voor één verschijnsel in één zin. De karigheid is weer ver te zoeken. Ik pleit voor het met terugwerkende kracht inzetten van het beste redactionele instrument: Ockham's Razor, onder het devies: Cut the Crap.

Weer een bladzij verder krijgt Lee 'bijna het idee dat [...]'. Zinloze nuance. Ik heb althans nog nooit bijna een idee gekregen, en kan me er dan ook niets bij voorstellen; niet bijna niets, helemaal niets. Maar Lee werkt dat bijna gekregen idee van haar in de vier en een halve regels pruttelend proza die erop volgen nog uit, om vervolgens langs 'opgedoste aubergines' te struinen in die Noorse supermarkt.

'Afgezien van de crackers en verse bolletjes', merkt Lee spitsvondig op, 'zie ik ook bijna [sic] niets wat ik herken, of ook maar enigszins lijkt op wat ik gewend ben.' Kennelijk zijn er dingen die lijken op wat ze gewend is, die zij toch niet herkent, of zijn er dingen die ze herkent, die niet lijken op wat ze gewend is. Dat het niet goed gaat met Lee, wordt er met deze zinderende supermarktscène bij de met iets als een beetje een soort van oplettendheid opgetuigde lezer bijna (grapje) onontkoombaar in geramd.

Na nog wat 'volledige vissen met oog en al' en 'licht naar binnen gekeerde X-benen' haak ik definitief af op pagina 72. Ruim 28% van het totaal gelezen. Het gaat niet meer gebeuren dat deze roman me in zijn kladden krijgt. Dat een dwangstoornis geen lolletje is, wist ik al. Daarom heb ik mezelf ontslagen van de plicht een roman uit te lezen eer ik er iets van vind.

zaterdag, september 03, 2022

Over zinnen

Samen met mijn collega Henk Pander Maat heb ik zes jaar lang met heel veel plezier en leerrijke ervaringen college gegeven over Stilistiek, of zoals de lange titel van de cursus luidt: Stilistische analyse van Nederlandse teksten; het afgelopen academiejaar was ons beider laatste keer. We gebruikten als handboek weer Style in Fiction van Geoffrey Leech en Mick Short (2nd ed., 2007).

Een van de vele leuke en goede aspecten van dat boek is dat Leech en Short bij tijd en wijle heel lang stilstaan bij en piekeren over hoe een zin uit een literair werk in elkaar zit en waarom de constructie zo goed is, of hoe die wellicht anders had gekund, en welk effect een verandering zou hebben. Ze doen dat omdat ze ervan overtuigd zijn dat de formulering van een zin ertoe doet, dat wil zeggen: dat een weloverwogen formulering zin toevoegt aan een zin, dat een welbewust stilistische keuze een zin semantisch rijker en/of krachtiger maakt dan wanneer dezelfde mededeling in een minder goed passende vorm is achtergelaten op het papier. Bovendien gaan ze ervan uit dat literaire auteurs met evenveel zorg omgaan met hun materiaal, de taal. Mijn favoriete Leech & Short-uitweiding gaat over dit zinnetje van Katherine Mansfield uit 'A cup of Tea' (1922):

The discreet door shut with a click.

Van pagina honderd tot en met pagina honderdzes gaat het nergens anders over in Style in Fiction.

Ik wou dat ik nog eens zo de tijd kon nemen om in een college samen met de studenten lekker door te denken over één enkele zin en al de varianten en hun consequenties te wikken en af te wegen tegen elkaar op de balans van een gemeenschappelijk stijlgevoel en -inzicht. Maar ik ben bang dat zo iets wat al te old school geworden is. Veel colleges en andere vormen van onderwijs zijn in de loop der jaren volgestopt met allerlei andere nuttige kennis en vaardigheden, van het leren lezen van een artikel of handboek, het goed begrijpen, samenvatten en toepassen van die teksten, via het verzamelen van theoretisch en ander materiaal, het leren schrijven van foutloze zinnen met een kop en een staart die niet op dezelfde plaats aan het lijf zitten, tot en met het contextualiseren van de tekst en het correct citeren en beschrijven van de gebruikte literatuur - en dat iedere jaargang opnieuw.

Lang, heel lang geleden, aan het eind van de vorige eeuw, toen ik een jaartje docent Nederlands was aan het Gymnasium Camphusianum in Gorinchem, heb ik het bestaan om ‘met’ een examenklas twee lesuren lang (ik geloof zelfs dat het blok-uren waren, in de dépendance, die niet onder de terreur van de schoolbel van de hoofdlocatie viel) door te zagen over één ingezonden krantenstuk van de publiciste Henriëtte Boas; de leerlingen dachten, hoewel ze me rustig mijn gang lieten gaan, dat ik volkomen geschift was (waar een kleine kern van waarheid in school); slechts een enkeling doorzag uiteindelijk hoe dubbelzinnig en intern tegenstrijdig het gramstorige stukje tekst was; de rest was al bezig met de volgende pauze, een repetitie of overhoring, die verdomde leeslijst, het mondeling, kortom met iets anders van groter belang.

Vanochtend (vrijdag 2 september 2022) in de trein naar mijn kleinkinderen voor het wekelijkse oppasdagje, las ik verder in Wormmaan (2021) van Mariken Heitman; ik was er de dag ervoor in begonnen nadat ik een roman van een generatiegenoot van Heitman na hooguit tien bladzijden teleurgesteld terzijde had gelegd, vooral wegens de volkomen onbenullige stijl ervan, de onnadenkendheid die uit de bouw van iedere zin sprak. Heitman had me met haar eerste zin al bij de leeslurven (nog afgezien van de toevallige buitenliteraire context anno 2022):

Het besturen van een trekker is een daad van soevereiniteit.

‘Kom maar op’, dacht ik na die zin, ‘maak me dat maar eens duidelijk’. En dat lukte, nog voor de eerste alinea ten einde was. Die ervaring strookte met met mijn waardering voor Heitmans debuut, De wateraap (2019), dat eveneens tegelijk eigenzinnig en ongewoon is, en dat ook niet zomaar uit de losse pols is te resumeren maar toch buitengemeen overtuigend is.

In de trein las ik op pagina 33 deze zin, die me mede opviel doordat ze me deed denken aan een andere zin:
 
Klingelend sloeg de deur achter me dicht.

Lijkt ook wel op die zin van Mansfield, toch? Vooral doordat met het laatste woord de zin zo stevig is afgerond en als het ware ge-‘dicht’ is. En die indruk ontstaat mijn inziens mede door dat ferme ‘sloeg’; ‘dichtslaan’ is harder en bozer dan ‘dichtdoen’ en ‘dichtgaan’ (we zouden van intensivering kunnen spreken, maar dit is een blogje, geen college). Bovendien maakt dat werkwoord de deur tot een actor, wat veel levendiger en ongewoner is dan wanneer de levenloze deur dicht zou worden geslagen door Elke, de hoofdfiguur. Impliciet doet zij dat natuurlijk wel; de deur slaat niet vanzelf dicht; dat is heel duidelijk door de context; sterker nog: Elke slaat die deur zo ferm dicht, tijdens een woedende aftocht, dat ze al een paar stappen verder is als de deur echt gesloten is, achter haar. Ze is al weg, ze heeft de deur al achter zich gelaten, en daarmee de plaats waar ze was en daarmee de mensen met wie ze daar was, die haar verontwaardiging gaande maakten, en wel door haar identiteit niet te erkennen. 

Andere aspecten die deze zin ‘af’ maken, zijn de alliteratie van ‘deur’ en ‘dicht’ (zelfs het lidwoord doet een beetje mee): die woorden zijn zowel semantisch als fonetisch op elkaar betrokken. En door de assonantie is het eerste woord van de zin ook betrokken op het laatste. Het is de deur van een (ouderwetse) bakkerswinkel (uit de jeugd van Elke) die hier dichtslaat; kennelijk hangt er zo’n belletje aan. Daar komt nog een metrische herhaling bij: ‘klingelend’ en ‘achter me’ zijn dactylische eenheden die, doordat er twee onbeklemtoonde lettergrepen volgen op een beklemtoonde, wellicht het wegsterven van het harde geluid representeren. En zo bezien staat heel de zin in het teken van de dichtslaande deur.

Acht pagina’s eerder, aan het begin van hetzelfde hoofdstuk (p. 25), staat deze volzin, waarvan de laatste deelzin de opmaat lijkt voor die latere enkelvoudige zin:

We staan in in de zaadloods, de tl-verlichting gaat knipperend aan, achter ons sluit de schuifdeur met een smak. 
 
Er staat niet:

(1) met een smak sluit achter ons de schuifdeur.

Ook niet:

(2) met een smak sluit de schuifdeur achter ons.

En al helemaal niet:

(3) met een smak ging de schuifdeur achter ons dicht. 

Waarom niet? Misschien omdat in (1) en (2) ‘smak sluit’ met elk een volle klemtoon niet 'smakkend' klinkt? Ik weet het niet. Wellicht (ook) omdat de informatie ‘met een smak’ niet makkelijk te integreren is met het voorgaande deel van de zin: smakkend staan is een bizarre gedachte, en het tl-licht smakt hoogst waarschijnlijk ook niet, want het knippert en een smak is iets eenmaligs, knipperen is repeterend? En variant (3) mag dan wel weer 'dicht' op het eind hebben (dat zou trouwens een wat gemakzuchtige herhaling van die formulering zijn) maar 'dichtgaan' met een smak... dat is in mijn lezende oren niet indrukwekkend; bovendien wordt dit werkwoord in de persoonsvorm noodzakelijkerwijs in tweeën gesplitst; dat haalt de kracht er een beetje uit, zo'n tangconstructie, waarbij 'ging' wel een klemtoon krijgt maar niet de meest belangrijke inhoud bevat van 'dichtgaan' ('achter ons ging de schuifdeur met een smak dicht' is dus niet beter). 

Er staat wel:

(4) achter ons sluit de schuifdeur met een smak.

De bepaling ‘achter ons’ sluit heel goed aan bij de eerdere informatie: twee mensen staan in een zaadloods. Daarna komt pas de nieuwe informatie; een goede volgorde: het nieuwe toevoegen aan het bekende, informatie geleidelijk uitbouwen. Ze zijn al binnen, hadden het licht al aangedaan en hadden de deur al een zet gegeven, maar met wat vertraging gaat het licht nu pas voluit aan en valt de deur nu pas geheel dicht. En dan is er (weer) de formele (fonetische) ondersteuning van de inhoudelijke samenhang: de alliteratie van ‘sluit’, ‘schuifdeur’ en ‘smak’ (en met terugwerkende kracht kan ook ‘ons’ erbij betrokken worden, zij het met zijn ‘s’ achteraan). Daarbovenop komt de assonantie van ‘sluit’ en ‘schuif-’. En weer staat er een woord met een volle klemtoon op het eind van de zin (geen slepend einde met een onbeklemtoonde lettergreep). Het laatste deel van deze deelzin is weer lekker metrisch: ‘sluit de schuifdeur met een smak’ is een viervoetige jambische woordgroep. Het is, kortom, semantisch heel effectief dat er in de ene zin een (gewone) deur dichtslaat en in de andere een schuifdeur sluit.

Tegen het einde van hetzelfde hoofdstuk, op pagina 35, staat nog zo’n lekkere zin, niet met een deur, maar een zin die de trekker uit de eerste zin van de roman (p. 5) in herinnering roept, wanneer Elke, afgeleid, even naar buiten staart:

De trekker sukkelt in lussen over het land.

Bedenk zelf een passende analyse, en merk verder op dat de evaluatie van de trekker helemaal is omgeslagen. De soevereiniteit is verdwenen, het ding is een sukkel geworden. Dat komt door de ontwikkeling van het denken van Elke in dit hoofdstuk. Elke werkt in de zaadveredeling (vooral pompoenen, erwten en granen) en die trekker is daar een instrument. Denkend over rassen, erfelijkheid en de stabiliteit van eigenschappen, en hoe autonoom iedere generatie al dan niet is, zich herinnerend hoe de bakker (handelaar in graanproducten) Elkes identiteit niet honoreerde, maar vast bleef houden aan de generieke uiterlijke verschijningsvomen die hij meende waar te nemen, komt Elke tot inzicht in haar situatie.

De slotzin van het hoofdstuk, doet, schijnbaar onverwacht, de deur dicht, een metaforische deur. Elke zegt:

‘Ik neem ontslag.’ 
 
Een daad van soevereiniteit. Deze zin op deze plaats in dit hoofdstuk lijkt een narratieve (macrostructurele) nabootsing van het (microstructurele, ritmische) patroon dat de zinnen met de deuren zo overtuigend en betekenisrijk maakt. Punt. Uit.

Dat schoot door mijn boemelend hoofd, ergens ter hoogte van Hemmen-Doodewaard.


PS
Wel vreemd dat ik hier niet expliciet heb gerefereerd aan dat mooie boek over de kunst van het schrijven van zinnen: First You Write a Sentence. van Joe Moran.

zaterdag, juni 11, 2022

Stutaal

Citaat uit de inleiding van studentenwoordenboek.nl:

Een handvat voor aankomende studenten die zich volledig willen instrueren met termen die als student gebruikt zullen worden

Het is een, naar alle waarschijnlijkheid als aanprijzing bedoelde, beschrijving van het StudentenWoordenboek; een zelfaanprijzing waar WC-eend een puntje aan kan zuigen. Maar, nu we ons toch al begeven in een linguïstische loop: is het citaat wellicht ook al een voorbeeld van studententaal? Ik las namelijk net in een essay van een van mijn studenten in de cursus Stilistiek dat 'voor buitenstaanders [...] studenten soms wel geheimtaal [lijken] te spreken, terwijl ze elkaar onderling uitstekend begrijpen'. Wat meteen het bestaan van het StudentenWoordenboek verklaart: een docent kan zich immers buitenstaander voelen met betrekking tot wat er in een student omgaat en wat er, via pen of tekstverwerker, uitvloeit.

Als proef op de som heb ik 'instrueren' opgezocht in het StudentenWoordenboek. En dit is wat ik vond:



Niets.

Het woord is er niet in opgenomen. Jammer. Dan toch maar hulp gezocht bij Van Dale, want het woord komt ook voor in de taal van buitenstaanders, onder wie docenten:
in­struerenin·stru·e·ren/ɪn­stry­we­rə(n)/over­gan­ke­lijk werk­woord • in­stru­eer­deheeft geïn­stru­eerd1265–1270  La­tijn in­stru­e­reWOORDVORMEN1 on­der­wij­zen2 in­struc­tie(s) ge­vende spe­lers in­stru­e­ren3 een ge­drags­lijn voor­schrij­ven4 ju­ri­dischmbt. een zaak ter be­han­de­ling voor­be­rei­den, er het voor­on­der­zoek van lei­deneen zaak in­stru­e­ren
De eerste betekenis al is, hoewel misschien wat verouderd, midden in de roos. De voorbeeldzinnen echter, bij andere betekenissen, hebben niet de reflexieve variant. Mogelijk is dat dan een voor studententaal typerende deviatie van de standaardtaal.

Ik zie met mijn geestesoog de defaitisten onder mijn collega's al bijna meewarig doch instemmend knikken: docenten kunnen willen instrueren wat ze willen, de student instrueert zichzelf wel. De vrucht van enige jaren, van hogerhand opgelegde, vernieuwing van het Voortgezet Onderwijs?

Wat rest de docent nog, als studenten zich niet meer door haar of hem laat instrueren? Overstappen op het instrueren van termen die, bij gebrek aan beter, volgens het StudentenWoordenboek, als student kunnen worden gebruikt.

woensdag, mei 18, 2022

Hij wist al niet veel, en wiste nog meer

Het grote indekken is al begonnen, of, zoals dat door door mijn collega's van communicatiekunde doorgaans wordt aangeduid met een mooie vakterm: het ‘huichelen’.

Rutte heeft alleen sms’jes gewist 'die onbelangrijk waren', meldt de NOS, en volgens Rutte is het 'aan de persoon zelf om te bepalen of een bericht belangrijk is', zoals ook de spreekwoordelijke slager natuurlijk zijn eigen vlees keurt (maar dat zegt hij er niet bij). Een bericht van Wopke of Wiebe of hoe het daar allemaal heet, met het onderwerp ‘P.O. sensibiliseren’ en met als inhoud: ‘Doe ik wel :))’ is natuurlijk niet belangrijk voor ‘de persoon zelf’, wie daar ook mee bedoeld zou zijn: de zender, de ontvanger of het lijdend voorwerp, dat per definitie een quantité négligeable is. Wissen.

'De richtlijn op het ministerie' – we moeten maar aannemen: dat van Algemene Zaken, maar het staat er, wellicht heel leep, niet bij – 'is: alles wat inhoudelijk is, moet bewaard blijven.' Dat lijkt duidelijk. Maar ‘P.O. sensibiliseren’ is niet inhoudelijk, dat is een formaliteitje, een proceduretje, een protocolletje, en bovendien doet Jippe of Jelle dat; Rutte hoeft er niks mee. Wissen maar.

Rutte heeft, zoals hij zegt ‘naar mijn mening conform de afspraken gehandeld’. Daar duikt de WC-eend weer op uit de drab van de Hofvijver. Hij denkt dat, en hij meent het 'oprecht'. In hetzelfde wasstraatje past dat Rutte ‘nooit bewust’ belangrijke zaken heeft achtergehouden. Alleen maar onbewust, per ongeluk, bij abuis, onopzettelijk, in the flow, en dan alleen berichten waarvan hij toen meende of nu denk oprecht  denkt te hebben gemeend dat ze niet inhoudelijk en niet belangrijk waren: wissen die boel.

maandag, mei 16, 2022

Cave canem, of niet natuurlijk.

Op de dag dat de Italiaanse dirigent en componist Guiseppe Sinopoli in de Deutsche Oper in Berlijn tijdens het dirigeren van een opera een hartaanval kreeg, zijn baton door de lucht vloog en de violen hun adem inhielden, verjaarde ik. Eindelijk kon ik al mijn vingers opsteken als iemand naar mijn leeftijd vroeg. Het was die dag half- tot zwaar bewolkt. Mijn ouders, broers en zusje zaten rondom mijn bed en keken besmuikt toe hoe ik het HEMA-papier met Takkie erop van de eerste cadeautjes scheurde en ontsteld keek naar wat er tevoorschijn kwam: pakken zilvervliesrijst. Al van jongs af aan schuwde ik de vrijdag die steevast naar nasikruiden rook. Ik kon de rijst niet verdragen, de structuur van de korreltjes tussen mijn kiezen verafschuwde ik. Al mijn vaders vorken gevuld met nasi, die ik vrachtvliegtuigen noemde, vlogen zich stuk tegen mijn lippen. De vrijdag was een veldslag en nu leek ook mijn verjaardag te crashen. Bij ieder pakje dat ik opende en waaruit het rode embleem van Lassie kwam, werd ik wanhopiger. Ik bedacht wat ik zou zeggen als men op het schoolplein vroeg wat ik voor mijn verjaardag had gekregen. Misschien moest ik zeggen dat ik ‘wit goud’ had gekregen. Volgens mijn vader werd rijst zo genoemd in Afrika, hier was rijst gewoon rijst.

Zo begint hoofdstuk twee van het boekenweekessay van 2022, Het warmtefront van Marieke Lucas Rijneveld. Als je het mij vraagt, niet een openingszet waarmee de schrijver de lezer overrompelt; meer een waarmee hij de lezer aanvankelijk op het verkeerde been zet. Ik verwachtte althans na 'een hartaanval kreeg' een tweede, zonder voegwoord nevengeschikte, bijwoordelijke bijzin met 'Sinopoli' als onderwerp; dacht dus dat 'zijn baton' daarin meewerkend of lijdend voorwerp zou zijn, als in: '[en toen Sinopoli] zijn baton per ongeluk aan stukken sloeg'; en dat Sinopoli in zijn doodsnood in de derde bijzin iets vreselijks met die jammerplanken zou doen. Maar nee: Sinopoli doet dit, en zijn baton doet iets anders, en de violen doen ook hun eigen ding.

Een tweede probleem met deze binnenkomer is dat het eigenlijk best wel een soort van een beetje erg lang duurt totdat de zin eindelijk geraakt tot zijn inhoudelijke punt. En dan heeft dat punt ook nog eens bijzonder weinig om het vege lijfje: de schrijver in spe was op die dag jarig.

Tsja, dat overkomt iedereen weleens; daar hoef je niet eerst boekenweekessayist voor te worden, noch hoef je er Aïda voor gedirigeerd te hebben (dat lijkt eerder contraproductief te werken). De zin lijkt een halfslachtige poging tot Mulisch-, of Jeroen Brouwers-, dan wel A.F.Th.-nabootsing, in zoverre dat een niemendallerig, persoonlijk feitje – niet eens een daverende prestatie – gekoppeld wordt aan een veel indrukwekkender, althans tragischer gebeurtenis in de (culturele) buitenwereld, die zo'n doorsneedag wat dramatische vleugelen zou moeten geven, een tragische wiekslag om de de duisterende kim, want Sinopoli ging op z'n 54-ste dood en ook Aïda was geen gelukkig levenseinde beschoren.

Een alternatieve openingszin had kunnen zijn: 'Op de dag dat Adolf Hitler 112 zou hebben kunnen worden, verjaarde ik ook.' 't Blijft een beetje een onzinnige mededeling, omdat de dood van Hitler er helemaal niet toe doet in Rijnevelds uiteenzetting, zoals ook die onvoltooide uitvoering van Aïda van nul en generlei waarde is voor het essay, dat, net als het boekenweekgeschenk, zou moeten handelen over de eerste geliefde. Wie alternatieven wil overwegen voor het gegeven 'little Rijneveld meets famous guy', raadplege de Wikipedia-pagina over '20 mei'.

Dat Rijneveld op die genoemde datum in 1991 is geboren, wisten we al, of hadden we kunnen weten als we dat zouden hebben willen weten, eveneens dank zij het internet. Maar misschien is het bijzondere van deze ene specifieke verjaardag dat de schrijver toen voor het eerst al zijn tien vingers op kon steken? Ik weet het niet.

Behalve in de eerste zin wordt de dag ook genoemd in de derde zin van het essay, de dag die mogelijk zo indrukwekkend was doordat heel het gezin Rijneveld om het bed van de kleine, jarige of verjarende Marieke heen zat. Je zou denken: alleen 's ochtends, want zo gezellig was het niet in huize Rijneveld, blijkens des schrijvers oeuvre tot aan het essay. Maar nee: heel de dag mag de kersverse 10-jarige een vracht gelijkvormige cadeautjes uitpakken. Wat een etters, die gezinsleden: ze overladen het kind met pakken zilvervlies rijst (pakjes met pakken, dus), waar het, zacht gezegd, helemaal geen trek in heeft.

Gevoel voor humor (ironie, in dit geval) heeft die kleine jarige nog niet of niet meer: als verjaardagsgeschenk alleen iets cadeau te krijgen wat je niet lust, en daar dan heel veel van. Hilarisch toch? Wat zeg ik: episch! Daarbij is MLR waarschijnlijk te laat geboren om het iconische verband te kunnen leggen tussen Takkie, van Annie M.G Schmidt en Fiep Westendorp, en Lassie, de held van de Amerikaanse televisie, die in de jaren zestig tot tachtig van de vorige eeuw in Nederland ook te zien is geweest. Toen was de jarige er nog niet. Misschien zag hij een herhaling, al twijfel ik eraan, want Takki en Lassie lijken alleen door een volkomen autobiografisch-realistisch toeval te figureren in deze tekst. Hoe ze ook rijmen, hun optreden hier is ongerijmd.

Een ander fonologisch kleinood schuilt in het einde van dit essayfragment, waarin de schrijver losgaat op de verafschuwde Lassie-nasi-vrijdagen van zijn vroege jeugd:

Al mijn vaders vorken gevuld met nasi, die ik vrachtvliegtuigen noemde, vlogen zich stuk tegen mijn lippen.

Hier smult de gemiddelde alliterator wellicht van. Zo niet de schrijver in de dop van de nasi. Een eigenwijs portret, toen al. Onduidelijk is evenwel op welke leeftijd hij die nasi opgedrongen kreeg. Werd hij tot aan zijn tiende als een baby gevoederd door zijn vader? Detail: 20 mei 2001 viel op een... vrijdag.  Zo opmerkelijk is het dus niet dat 'ook' die verjaardag dreigt te crashen. Sowieso al geen geluksdag, want vliegtuigen crashen zelden tijdens veldslagen, dacht ik; vaker tijdens luchtgevechten. Maar de Nederlandse week kent nu eenmaal geen dag die met een 'l' begint. Alliteratiedwang breekt belligerente wet.

Geen van deze overwegingen brengt het schuilgelegen thema van de eerste liefde aan de oppervlakte van de tekst.

Wat niet diep verborgen is, kan ook niet opduiken.

zaterdag, mei 14, 2022

Een en ander - een cleine kauserie

Te zeggen dat ik bezig ben met een experiment, zou te ver voeren, want van enige opzet is geen sprake, laat staan van enigszins beheersbare condities, en een controlegroep is ver te zoeken en nergens te vinden. Desniettegenstaande lees ik nu van van papier (in casu 473 bladzijden) De draaischijf van Tom Lanoye, de schrijver die op de nationale bevrijdingsdag 2022 in De volkskrant als volgt wordt geciteerd:

Ik hou van boeken waarin een onbetrouwbare verteller aan het woord is. Ik vind dat in de hedendaagse literatuur de verbeelding voorop moet staan. De moderne literatuur is verworden tot een selfie-literatuur, met persoonlijke romans over coming-of-age en lastige ouders. Het is bijna allemaal bekentenisliteratuur – o, ik ben misbruikt, o, ik ben weggelopen in mijn jeugd! – of non-fictie. Belangrijk allemaal, maar ik mis de verbeelding. Mijn boek wil dat ongeremd zijn: een hommage aan de verbeelding, het is in die zin een ouderwetse roman.

Het Schmieren is hem niet vreemd, en hij maakte er al prachtwerk mee. Maar ik moet zeggen dat deze Draaischijf me wel wat erg lang van draad voorkomt; iedere muizenkeutel wordt erg breed uitgewalst met veel verbaal en verhaalgeweld en, dat moet gezegd, met een werkelijk indrukwekkende taalbeheersing. De taal verveelt bijna geen moment, de voortgang van de vertelling, daarentegen, kon wel wat peper gebruiken. Daarbij komt dat ik aanvankelijk dacht te maken te hebben met een publieksvriendelijke, veel minder vileine en minder duistere variant van een Louis Ferron-roman, zich afspelend immers in de Tweede Wereldoorlog, op en rond het toneel, en met als enige verteller een inderdaad niet bepaald geheel betrouwbaar personage dat voorzien is van zowel een minderwaardigheidscomplex als wat ik maar even noem: een profileringsneurose.

Daarnaast of daartussendoor (her)lees ik, digitaal, werk van Cynan Jones; dat is makkelijker lezen in bed, met die licht lichtgevende pagina's, en goed hapsnap tussendoor leesbaar vanaf laptop, iPad, e-lezer of telefoon, naar keuze. Eerst herlas ik voor de zoveelste maal (ik ben daadwerkelijk de tel kwijt) The Fart (2012), in overeenstemming met het onderwerp een superkort maar invloedrijk verhaaltje, nipt vier digitale paginaatjes lang, maar met een schier epische impact, en een tekst waar ik iedere keer weer bij/van/door in een deuk ofwel stuip schiet van het lachen op precies hetzelfde moment. En nu ben ik weer bezig in The Long Dry (2006), een eveneens zeer uitgebeende vertelling, van weliswaar tien hoofdstukken, maar nog steeds geen omvangrijk werk (denk ik). De stijl is zoals het onderwerp, dat de titel aangeeft: (gort)droog; er gebeurt evenwel meer in de roman dan alleen droogte. De enige overeenkomst tussen deze twee Jones-teksten is dat er een Ford Transit in voorkomt. In mijn optiek een groot voordeel.

Ik moet zeggen dat de afwisseling Lanoye-Jones voordelig is voor de oogst aan leesplezier die elk van beide teksten oplevert. Nochtans heb ik meer bewondering voor Jones, die met weinig stof en weinig woorden in The Long Dry een waar epos weet op te roepen. Een kleinigheid wil ik daaruit nog naar voren halen.

Een van de weinige personages in deze roman, de zoon van de hoofdpersoon, moet de eenden die zijn ouders kweken, vervoeren van hun boerderij naar het dorp; maar eenden, gekweekte, wilde of verwilderde tamme eenden, zijn een probleem in het dorp. Die dorpseenden zijn een bedreiging, zelfs, vooral voor het toerisme. Die beesten paren zich het ongans. 'And they all shat everywhere'.

Dat alleen al vind ik leuk, zeker als detail in een verder nogal tragisch verhaal. Maar dan komt er nog een passage, een met een meesterlijke timing (of is het informatiedosering in de additieve stijl, volgens de Senecaanse kuiergang maar dan in meer dan één zin):

If you tried to drink a quiet pint on the harbour the ducks were there and they sat squatly and looked up at you and seemed to chuckle supersiliously, which was off-putting. If you put your washing out, somehow the ducks knew, and by some defiance of physics managed to crap on it. And duck crap isn't nice. It's green like baby-shit. If you fed a baby on broccoli for a week.

De laatste zin in dit citaat is noodzakelijk om de vergelijking van de puber, wiens focalisatie we hier volgen, nog enigszins geslaagd te maken, maar de veronderstelling van diezelfde zin is tegelijkertijd volkomen onzinnig.

Lanoye weet zijn jongste roman te doorspekken met kleine cliffhangers: veel hoofdstukken eindigen ermee. Maar logische en stilistische pareltjes, die je even uit het verhaal halen en je er daarna des te beter weer in terug laten veren, kom ik alleen bij zijn minder bekende collega uit Wales tegen.

Een beetje een teleurstelling vond ik de volgende formulering van Lanoye op pagina 245 van zijn roman:

        [...] toen ik in mijn eigen foyer de levieten werd gelezen over oorlog als 'hygiëne van de geschiedenis'.

Dat moet toch eigenlijk iets zijn als:

        [toen] mij in mijn eigen foyer de Levieten werden gelezen over oorlog als 'hygiëne van de geschiedenis'.

In die alternatieve formulering komt de kwetsuur van de tamelijk arrogante en zelfingenomen monologist naar voren: als theaterdirecteur, regisseur en acteur is hij niet gewend dat hem een tekst wordt voorgelezen, laat staan als vermaning; hij is doorgaans zelf degene die anderen zijn teksten opdringt. Maar hier verstoort de barre werkelijkheid zijn toneelillusie. De vreemde formulering verstoort mijn romanillusie.