woensdag, december 25, 2013

Academica LiteratuurPrijs

Dat was op het uiterst laatste nippertje van de valreep: ik heb, als lid van de quintale vakjury, nog net voor kerst de mij toegewezen porties kandidaten voor de Academica Literatuurprijs 2014 verwerkt, een dertigtal literaire prozadebuten tot me laten komen, tot me genomen, de kans gegeven me te overrompelen, mee te slepen, te ontroeren, uit mijn dak te laten gaan, aan te grijpen, te moveren, kortom alles te (laten) doen wat een goed, mooi, gaar stuk proza zou moeten kunnen.

Niet dat die tijdslimiet een officiële was, wel een praktische, met het oog op het eerstvolgende juryberaad anno 2014, zeer binnenkort. Gelukt, gehaald, geslaagd.

Pas bij de laatste, finale administratieve handelingen vanavond, het afvinken van de leeslijst, zag ik dat de prijs inmiddels ook getooid is met een heuse afko: ALP. Ik geloof niet dat die openbaar wordt ingezet; 't is maar een handigheidje voor intern gebruik. En te gebruiken als metafoor voor de stapel kandidaten: alpineus.

Studeerkamerbelagend is die toren inmiddels. Tijd voor beraad inderdaad. En dan slechten die berg, reduceren tot topniveau. Exit laagland. Topsport ver boven de boomgrens is dat. Zonder sherpa's (nee, dat is niet waar: DordtLiterair sherpaat heel wat). Waar de lucht ijl wordt. Spannend en eervol.

Ik hoop dat er opnieuw een Buwalda tussen zit, een Menkveld, of een Keller, om me tot de laatste jaren te beperken, een Hendrix, Van Gerrewey, een Huisden, Nieuwenhuis, een Hondius, Lievers, Pefko of Vercauteren.

Dat is maar retoriek, natuurlijk. Ik weet dat al wel wat betreft die dertig die ik las. Maar: dat ga ik hier en nu nog niet verklappen. Al was het maar omdat Casper, Anna, Arjan en Kees nog tientallen andere debuten lazen. Ik laat me graag verrassen.

zondag, december 08, 2013

Fixie

Achter ons huis reed een intercity. Er is veel thuiskomst aan het eind van de dag, in de kleine stad op het eiland. Intussen gloeide de zon steeds onheilspellend aan en uit. Ik tuur naar een rijtje huizen dat ik meen te herkennen, opvallend scheef als ze in het water staan.

Na dit indrukwekkende gezicht, dat toch geen indruk nalaat omdat het te beweeglijk is, verliest de rest van zijn lijf snel contour in de beslagen spiegel en wrijven met een handdoek helpt nauwelijks. Toen hij brullend klaargekomen was zag hij een geamuseerd lachje over haar lippen trekken en dat bleef daar zitten toen hij haar omrolde zodat hij boven lag.

We zagen elkaar te weinig. Wiesjes vader mindert vaart tot ze stilstaan. Gids ja, ik was hem steeds gevolgd en had niet op de route gelet. Hoe wil je dat ik je noem, vroeg ik hem. Voor wie verder gaat of er vandaan komt is er nog Nadorp, een migrantenstadje volgepakt met stijf aaneengesloten woningpartijen. 'Verder nog iets van uw dienst.'

Heen en weer gekaatst. Je mocht er spitten in de tuin en bomen rooien. Nieuwe boeken lees ik niet, ik herlees alleen maar.
'En geef me nu eens een hand,' merkte ik op. Verbeeld je! Daar ben ik op eens aangewezen als de erfgenaam van een kolossaal vermogen. Er waren grote centrale punten. Zij bleef bij haar patroon, alleen sprak zij tegen hem geen woord meer.

Op dit punt werd mijn vermoeden zekerheid: iemand heeft enorm huisgehouden in mijn boekenkast - wellicht ik zelf, al dacht ik dat ik meer eerbied had voor het alfabet. Tot hier heb ik de eerste romans en verhalenbundels uit de kast genomen, alfabetisch op auteursachternaam en binnen elk oeuvre chronologisch op het jaar van de eerste druk. Van het eerste boek nam ik de eerste zin over, van het tweede de tweede, en zo verder. Niets aangepast, alleen soms een nieuwe alinea begonnen. Maar toen pas zag ik in de kast nog Bakker staan, en Boon, terwijl ik al bij Bordewijk was.

Een mooi idioot eindpunt voor een idioot experiment. Tevens een goed startpunt voor een tweede proefwerk: een gedicht op deze wijze verzamelen (kijken of dat wat beters oplevert dan het jongstleden sinterklaasgerijm).

Het zanduur van de dood
Van mijne blinde vensterruit -
Verliefde feestgenooten!
Een zacht getrappel op den doffen grond.

Ik wou dat 'k groote vleugels vond
hij trekt zich voren over de veren
Moedertijd luidt wijd en zijd.
de tafel vol kaarten en dadels,

die het niets
waar muziek over gaat: er is andere muziek, nu nog ver weg,
zo zonder kleren aan zijn wij te jong
naast, kijk, dit lieve hertje van kristal.

werd vanbinnen het raam omhooggeschoven
Liever een kamer met uitzicht, op graven desnoods.

En daarmee, lieve lezer, zijn de veertien regels van het composietsonnet gevuld. Ik heb alleen losse bundels gebruikt, met dien verstande dat ik van auteurs wier werk verzameld is in één band, de losse werken opgedoekt of opgezolderd heb. Dat verklaart wellicht de hiaten.

vrijdag, november 22, 2013

Hyper de hype hoera! De overtreffende trap van Stoner

Bij een couranttweet over de tweede roman van Williams die nu in het Nederlands wordt uitgegeven moest ik al lachen: Butcher's Cross zou 'nog meeslepender' zijn dan Stoner. Een mededeling van het kaliber: Nog hardere seks in Voskuils postume novelle Nicolien goes naughty!

Wat een bericht, net een dag nadat Monty Python zijn come back bekend heeft gemaakt! Een heel goede pastiche.

Maar toen ik de frontpagina van NRC-boeken en/of -cultuur zag, was mijn tijdelijk van gezinsleden ontdane Stichtse rijtjeshuis te klein om de hilarische hoestbui te bevatten. Het dak ging er metaforisch af toen ik las dat de tweede Williams nog 'Spannender' (in Telegraaf-grote vetletters) zou zijn 'dan "Stoner"'.

In de recensie schrijft de dienstdoende criticus (en hier twijfel ik tussen: echter, en: dan ook) dit: 'Butcher's Crossing is Moby-Dick in het Wilde Westen, waarbij de rol van de witte walvis wordt gespeeld door vijfduizend wilde bizons.'

En dat moet ik anno honderdweeënzestig jaren ná Melville's magnum opus met droge ogen als een regelrechte loftuiting consumeren?

Maar de spanning is nog niet eens Williams' unique selling point volgens de recensent. Nee, let op: 'Dat je het boek zo moeilijk kunt wegleggen, komt vooral door de manier waarop Williams zijn verhaal vertelt.' Ja, da's waar, dan geef ik mij onmiddellijk gewonnen, en al helemaal als het daarbij ook nog gaat om een 'tergende traagheid'.

Nee, nee, nog niet afhaken: 'Als je Butcher's Crossing uit hebt, weet je precies hoe je een bizon moet schieten en hoe je hem vervolgens van zijn huid moet ontdoen.'

Genoeg, genoeg, die andere twee kolommen van de recensie kunnen dit nooit overtreffen. Ik weet wat me te doen staat. Toch knap, hoe iemand twee tegengestelde recensies kan schrijven met één tekst.

woensdag, november 20, 2013

Meer meuk!

Vertel ik, met nauw verholen trots (noem het desnoods zelfoverschattende eigendunk) aan een collega van de opleiding Duits, werkzaam binnen het über-departement TLC waarin onze werkkringen sinds kort zijn samengevoegd (of ondergedompeld), dat ik voor het eerst sinds jaren (en na uiterlijk twee jaren onderricht te hebben genoten in de Duitse spraak, in de jaren zeventig der voorgaande eeuw) weer eens een Duitse roman, en geen dunne, in het Duits lees, vrijwillig en voor mijn genoegen - niet voor een interdisciplinair en al dan niet binnen-departementaal of juist domein-extern verdieppingspakketcollege -, repliceert deze, nadat ik de titel van het betreffende werk heb genoemd, met een gortdroog: 'Oh nee, hè?! En, de hoeveelste druk lees jij inmiddels? Ik begin er niet aan!'

Enigszins geraakt, niet gekrenkt - nee, zo gaan wij echt niet met elkaar om - dacht ik terug aan de titel die ik ooit aan een lezing gaf: Meer meuk!

Vanwaar toch dat literatuurvorserlijk standaarddedain jegens literatuur die een breed publiek lijkt te bereiken? Ik lees bij wijle een (men leze hier nadrukkelijk: één) Heleen van Rooyen, een Kluun, een Koch, een Grunberg zelfs. Al was het maar bij wijze van averechtse verkenning. En je moet toch je vooroordeel af en toe proberen om te buigen naar een gefundeerd oordeel, zelfs zonder meteen een vakkundige belangstelling voor tegen- of volkscultuur te vijnzen? Ik las zelfs poëzie van Enquist vroeger, en deel één van die Potterdiarrhea, twee bladzijden Mak, de dikste roman van Siebelink, en drie hoofdstukken Voskuil. Wie verre reizen maakt, kan veel vertellen, wie veel verschillends leest, kan verder door zijn oordelen reizen. Hoop ik.

Ik lees overigens geen druk van Er ist wieder da, maar een e-versie (handig, want met een geïntegreerd woordenboek en dito encyclopedie). Vooralsnog niet tot mijn verdriet.

maandag, november 11, 2013

Kabaaltaal

NRC, op St. Maarten anno 2013: tussenkop:
Voor hun nieuwste cd ging niets Jack Barnetts fantasie te boven: een havik werd gehuurd om zijn gefladder op te nemen.
Uit de typografisch goed aangezette context (leuk, hoeveel je meer leest in een krant dan je alleen maar echt leest) blijkt in een oogwenk dat het gaat om het optreden van de Britse band These New Puritans o.l.v. genoemde Barnett op het Crossing Border-festival. Dus dat 'hun' geen referent heeft in die tussenkop, dat los je als krantenlezer wel op. Toch bleef die maffe kop in m'n kop hangen.

En anders dan gewoonlijk wel het geval pleegt te zijn, is het geen malheur dat veroorzaakt is door de koppenwrijver (tot mijn stomme verbazing vind ik dit woord niet terug in Van Dale; bestaat het dan niet buiten mijn brein?) De brontekst, van de doorgaans goed formulerende Hester Carvallo, luidt:

Voor de negen nummers van hun nieuwste cd Fields Of Reeds (2013), ging niets Jack Barnetts fantasie te boven: een havik werd gehuurd om zijn gefladder op te nemen;
Dat is nog eens een scherp gesneden excerpt! Wat dat betreft een toptussenkop! Toch bleef die maffe kop in m'n kop hangen.

Nee, ik bedoel niet dat je eraan kunt denken dat die havik werd gehuurd om Jack Barnetts gefladder op te nemen, hoewel ik dat een hilarische en daarom alleen al de beste interpretatiemogelijkheid vind. En dat een havik, anders dan de arend, niet een gereputeerde hoogvlieger is, doet daar weinig aan af.

Nee, het is ook niet de geïmpliceerde onzin dat een creatief concept je eigen kunstenaarsfantasie te boven zou kunnen gaan. Ein musikalisches Opfer des Baron Von Münchhausen oder so etwas? why not?!

Of toch: alles bij elkaar, en dan de echte kop er bovenop:

Wat ik bedenk kan ik zelf niet spelen.
Blödsinn? Wellicht, want andersom net zo goed waar. Maar nu nog even terug naar het begin: hoe afgestompt moet je muzikale fantasie niet zijn om een havik te huren om het geluid van het gefladder van een havik op te nemen? Die kop bevat geen lof, maar haalt de bewonderde Barnett geheel onderuit. Tijd dat ik die cd eens ga beluisteren.

zondag, november 10, 2013

Afstand

Waarom weet ik niet, maar ik las in de Volkskrant van zaterdag 9/11 (terrorerror) Ranne Hovius' recensie van Anna Bentinck van Schoonhetens boek Karl Abraham - Freuds rots in de branding (Garant 2013). Die recensie begint met de beschrijving van de film Geheimnisse einer Seele van Georg Wilhelm Pabst uit 1926.
Deze zwijgende film, die met zijn fraai verfilmde dromen een kassucces werd, had de educatieve inzet het volk te laten kennismaken met de zegeningen van de psychoanalyse. Twee gerenommeerde Berlijnse psychoanalytici, Karl Abraham [1877-1925] en Hans Sachs [1881–1947], tekenden voor de wetenschappelijke onderbouwing.
Dat schoot evenwel de Weense psychoanalytici in het verkeerde keelgat: dachten die Berliner werkelijk 'dat ze met een platvloers filmverhaaltje het gecompliceerde proces van een waarachtige psychoanalyse konden demonstreren?' Welaan, oordeel zelf, het kan dank zij Youtube.

Wat ik niet snap: een roman als Eva van Carry van Bruggen verscheen net een jaartje na die film. Toevallig heb ik de roman net weer fragmentarisch herlezen in verband met het college Moderne Tijd. Misschien is ze niet echt meer van deze tijd (figuurlijk, bedoel ik dat nu), maar er is niet veel voor nodig op het vlak van de welwillende suspensie van ongeloof, om toch van deze Bildungsroman te kunnen genieten. Oordeel zelf, het kan dank zij de DBNL.

Maar die film van Pabst... Dat die uit ongeveer dezelfde tijd stamt?! Wat een gekneuter en gestuntel. En naar mate het verhaaltje meer in de buurt van de feitelijke psychoanalyse komt, inclusief de kennelijk onvermijdelijke ligbank, des te armzaliger blijkt het medium van de zwijgende film. Psychoanalyse gaat immers met woorden, met gesproken tekst.

Hoe overbrug je als 21ste-eeuwse kijker en lezer, die digitaal met een handomdraai films en romans van bijna een eeuw oud in huis haalt, een dergelijke historische afstand? En zou Van Bruggen de film hebben gezien? En wat vond zij er toen van?

donderdag, november 07, 2013

Tweede handsje-II Jonge most-appendix

Als ik het wel heb bevat Jonge most 120 gedichten van achtendertig dichters (zie de Nederlandse Poëzie Encyclopedie als je wilt weten wie die dichters zijn). Om de veronderstelling weg te nemen dat de bloemlezer louter dichters zou hebben gekozen uit de stal van opdrachtgever Van Dishoeck, heb ik de bronnen van de opgenomen gedichten geïnventariseerd (leve de kwantificerende letterkunde). De gedichten blijken te zijn ontleend aan tijdschriften en aan bundels van uiteenlopende uitgeverijen: 45 gedichten uit 7 tijdschriften en 75 gedichten uit bundels van 19 uitgeverijen. Hier komen de feiten (tijdschrift respectievelijk uitgeverij: aantal gedichten)
Tijdschriften
De vrije bladen: 17 (zowel het tijdschrift als de cahiers)
Forum: 15
Helikon: 6
Het getij: 4
Groot Nederland: 1
De gemeenschap: 1
De Hollandsche revue: 1

Uitgeverijen
Van Dishoeck: 14
Stols: 11
De gemeenschap: 8
Querido: 6
Boosten & Stols: 5
Folemprise: 5
Palladium: 5
Hijman, Stenfert Kroese en v. d. Zande: 4
Van Munster's Uitgevers Maatschappij: 3
De gulden ster: 2
De spieghel: 2
Ploegsma: 2
Strengholt: 2
C.M.B. Dixon & Co: 1
De Waelburgh: 1
Eben Haëzer: 1
Enschede: 1
Nijgh en Van Ditmar: 1
P.N. van Kampen: 1

Men zou vervolgens ook nog moeten kijken naar welke uitgeverij welk(e) tijdschrift(en) uitgeeft (De gemeenschap geeft De gemeenschap uit, Stols Helikon, en zo verder), maar niet alle tijdschriften zijn daar duidelijk in (noch bibliotheekcatalogi), noch blijven alle gedurende de betreffende twee decennia bij dezelfde uitgeverij, zo min als de dichters dat deden en doen.
Van Dishoeck en Stols springen er met 14 en 11 gedichten bovenuit; Stols nog meer als de gedichten uit bundels van Boosten en Stols en die uit Helikon erbij worden geteld; die komt dan op 22.
Mij heugt een artikel in het eerste nummer van Nederlandse letterkunde (1996, p. 2-29) waarin Wiljan van den Akker en Gillis Dorleijn schrijven 'Over de geschiedschrijving van de moderne Nederlandse poëzie' tussen 1901 en 1940 en waarin ze meer in het bijzonder 'problemen, getallen en suggesties' aandragen. De nummers 1 en 2 van de top 26 van meest poëzie publicerende uitgeverijen (minimaal zestien bundels tussen 1901 en 1940) zijn C.A.J. van Dishoeck en A.A.M. Stols (met 175 respectievelijk meer dan 126 bundels). Ze zitten er wel eens verder naast, die literatuurhistorici.

woensdag, november 06, 2013

Tweede handsje-II Jonge most

Bij een culturele zondagnamiddag-wandeling dwaalde ik door een antiquariaat aan de Doesburgse Gasthuisstraat en zag op een paar planken met literatuurgeschiedenis de naam van G.H. 's-Gravesande op de rug van een bruin, wat smoezelig boekje, getiteld: Jonge most. Kennelijk een bloemlezing, want tussen titel en naam staat: 'verzameld door'.
Uitgever is de respectabele N.V. Uitg. Mij. C.A.J. van Dishoeck te Bussum. Het betreft hier een deel uit de mij voordien geheel onbekende serie serie 'Dishoeckjes'. Zo melig krijg je het tegenwoordig nog maar zelden. Op het omslagplaatje ligt er een boekje op het hoekje van een disje. Het is een serie tekstuitgaafjes en bloemlezinkjes die kennelijk niet specifiek zijn bedoeld voor het onderwijs, want dat soort uitgaven wordt op het achterplat in een fondsopsomming apart vermeld.

Jonge most is een dikkerd, een dubbelnummer: 58-59. Achterop staat aangegeven dat het niet slechts drie of viel vel druks bevat, zoals de meeste andere, maar acht. De prijs ervan was dan ook niet slechts 40 à 60, maar liefst 90 cent (guldencent, dat is, en volgens de omrekenaar op de site van het IISG zou die prijs nu ruim € 8,50 bedragen). Komt trouwens nooit meer voor, tegenwoordig: het aangeven van de omvang van een boek in het aantal vellen. In dit geval wisten ze 120 bladzijden op acht vellen te drukken (de katernen, behalve het eerste, zijn op de eerste pagina links onderaan genummerd). En inderdaad: dat klopt niet; het laatste katern beslaat slechts acht bladzijden, een half vel. De oplichters!

De 'Inleiding' is gedateerd op 'April 1936'; in dat jaar zal het boekje ook wel uitgegeven zijn (de catalogus van de KB denkt dat ook). Het papieren kaft van het boekje is gevlekt en gescheurd op de rug, waarvan het bovendien begint los te laten. Een ander exemplaar was iets mooier en iets duurder; een derde exemplaar was er slechter aan toe dan dit maar kostte eveneens slechts € 2,-. Er blijkt ook nog een gebonden uitgave van het werk te zijn; een afbeelding staat in de Nederlandse Poëzie Encyclopedie, de enige treffer toen ik 'jonge most' googlede. Nogal wiedus: ooit wel eens van oude most gehoord?

De ondertitel is saaier, maar iets beter en interessant: bloemlezing uit de gedichten van medewerkers aan Het getij, De vrije bladen en Forum. Een rijtje tijdschriften dat anno heden in literair-historische overzichten nog steeds als rijtje wordt opgevoerd, blijkt reeds in zijn eigen tijd ook al een 'officieel' of gecanoniseerd rijtje te zijn geweest. Ze zitten er wel eens verder naast, die literatuurhistorici.

De inleiding weerspreekt wat ik dacht te kunnen afleiden uit de tekst op het achterplat. 's-Gravesande begint namelijk met deze mededeling:

Bij het samenstellen van een bloemlezing voor de school is men verplicht ook andere dan uitsluitend aesthetische eisen voorop te stellen bij de keuze. Wat uit een aesthetisch oogpunt volkomen te verantwoorden is kan soms voor leerlingen ongeschikt zijn.
Dit betekent, geloof ik, dat er rommel in opgenomen is, maar dat dat dan is gedaan om wille van het onderwijskundige doel. Moeilijk om dan nog vol te houden dat het onderwijs vroeger beter was.

Een tweede beperking van des bloemlezers vrije keuze is het volgende:

De bloemlezing moest samengesteld worden uit de tijdschriften Het Getij (1916-1924), De Vrije Bladen (1924-1931) en Forum (1932-1935) en de dichters, die zich om die maandbladen hadden gegroepeerd.
Van wie dat moest, zegt 's-Gravesande er niet bij. Wel legt hij uit dat sommige dichters die hij in deze bloemlezing zou hebben kunnen opnemen, er niet in heeft opgenomen, omdat ze al waren opgenomen in andere deeltjes van de reeks. En met dichters als J.C. Bloem, A. Roland Holst en M. Nijhoff 'was het weer een ander geval'. Lekker vaag; welk geval, zegt hij er niet bij; de genoemde drie dichters zijn wel in deze bloemlezing vertegenwoordigd.

Ik kocht het boekje omdat ik er twee gedichten van Achterberg in aantrof en omdat ik toen nog dacht dat het geen schoolbloemlezing was. Schoolbloemlezingen zijn in zoverre vreemde dingen, dat bloemlezers er maar van alles in kunnen gooien en dat auteurs daar lang niet altijd bemoeienis mee kunnen hebben. Echte bloemlezingen bevatten als het goed is alleen geautoriseerde tekstversies en voor opname van gedichten moet de bloemgeleesde auteur door de bloemlezer of diens uitgever dan ook betaald worden. Ik kende Jonge most niet, ook niet als een van de bronnen van R.L.K. Fokkema's Varianten bij Achterberg (Amsterdam 1973) en de historisch-kritische editie van Achterbergs Gedichten, bezorgd door P.G. de Bruijn (Den Haag 2000), twee rotsen in de variantenbranding. Dat klopt dus, want daarin zijn alleen geautoriseerde versies verwerkt.

Van Achterberg zijn in Jonge most de gedichten 'Moordballade' en 'De slag' opgenomen. De jeugd moest dus verkwikt worden met regels als 'O gij die ik had omgebracht' en 'uwen lach vond / den dood in mijnen lach' en 'mijn handen, waar uw bloed afdroop' zoals ze in De vrije bladen hadden gestaan (augustus-september 1930). Maar 's-Gravesande citeert Achterberg niet uit De vrije bladen, hij citeert Achterberg uit diens officiële debuutbundel Afvaart, waarin 'Moordballade' in dezelfde versie is opgenomen. Die bundel verscheen in 1931 bij C.A.J. van Dishoeck te Bussum. Daaruit citeert 's-Gravesande ook 'De slag', dat evenwel niet in De vrije bladen voorgepubliceerd werd, noch in Het getij noch in Forum, maar in Opwaartsche wegen (1 februari 1930).

Het lijkt erop dat 's-Gravesande hier een kleine inlijfpoging onderneemt: hij trekt Achterberg het 'neutrale' kamp in. Hij heeft, zo zegt hij in de inleiding, sommige dichters, die hij in deze bloemlezing zouden hebben kunnen opnemen, er niet in heeft opgenomen, omdat ze al zijn opgenomen in andere deeltjes van de reeks. Twee van die andere deeltjes zijn samengesteld door J. van Ham en omvatten Protestantse poëzie na '80 (deeltjes 54 en 55 van drie respectievelijk vier vel druks voor een bedrag van 40 respectievelijk 50 cent; wanneer ze verschenen, weet ik niet, mogelijk ook in 1936; ik heb ze nog niet gevonden en ingezien).

Opwaartsche wegen was wat je noemt een blad voor en vol van protestantsche literatuur, en het was ook niet ongebruikelijk om Achterberg daartoe te rekenen. Het is niet zonder reden dat hij vertegenwoordigd is in Spectrum, een bloemlezing uit de poëzie van jong-protestantsche dichters, samengesteld door Bert Bakker, Barend de Goede en G. Kamphuis, die later datzelfde jaar 1936 verscheen bij uitgeverij Kok te Kampen. In datzelfde jaar neemt Jan H. Eekhout drie gedichten van Achterberg op in Werk; het boek der Jong-Protestantsche letterkunde (Den Haag, uitgeverij Daamen; zie het Schrijvers prentenboek 21 over Achterberg (Amsterdam-Den Haag 1981). Om maar iets te noemen.

Of de jonge dichter zelf zo welbewust voor een bepaald letterkundig en levenbeschouwelijk kader koos, kan met een gerust hart betwijfeld worden. Van de 51 gedichten die Achterbergs officiële debuutbundel Afvaart rijk is, zijn er 35 in tijdschriften voorgepubliceerd; opgesomd (op basis van de registratie in de historisch-kritische editie Gedichten, aan welk boek ik ook de [nummering] ontleen:
7 stuks [61, 62, 63, 64, 65, 66, 67] in Opwaartsche wegen,
5 [40, 46, 48, 50, 90] in Elsevier's geïllustreerd maandschrift,
6 [49, 55, 60, 86, 102, 103] in De gids,
2 [57, 101] in De gemeenschap,
7 [99, 100, 110, 112, 119, 120, 121] in De vrije bladen,
2 [115, 116] in Balans,
6 [71, 91, 93, 94, 95, 98] in Groot Nederland, en slechts
16 [87, 88, 104, 105, 106, 107, 108, 109, 117, 118, 122, 123, 124, 127, 128, 129] niet.

Als het maar gedrukt wordt, lijkt de strategie; zelfs de katholieken werden niet gemeden. In een brief van 11 april 1929 aan zijn mentor Roel Houwink spreekt Achterberg zelfs van 'een campagne' tegen de tijdschriften. Gedichten die hij van het ene tijdschrift terugkreeg, bood hij domweg ter publicatie aan in (weer) een ander. Hij had haast. Zo jong was zijn most niet meer. De boel was al aardig aan het gisten. Van 'Moordballade', zo leer ik uit Gedichten (deel 3a), heeft Achterberg op 20 november 1928 al een versie aan Houwink gestuurd, terwijl hij al een nog oudere versie aan De gids had gestuurd. Na publicatie van het gedicht in De vrije bladen en in Afvaart, heeft hij er (weer) wijzigingen in aangebracht. Tweede gisting.

vrijdag, oktober 25, 2013

Tweedehandsje

Soms loop je, snuffelend in antiquariaten of tweedehandsboekwinkels, maar dat kan alleen in het echt, niet digitaal, onverwacht tegen een bijzonder exemplaar van een betrekkelijk bijzonder boek aan, meer in het bijzonder: een bijzonder omslag. In dit geval de eerste druk van de beroemde roman van Hermans: Ik heb altijd gelijk, Amsterdam, Van Oorschot, 1951. Licht roodbruin linnen met geel-zwart stofomslag. 292 p. 1e druk.

Bij een Haags antiquariaat zag ik dat een gewoon exemplaar met enkele scheurtjes van luttele millimeters aan de randen van het stofomslag € 95,- moet doen. Hier is de beschadiging wat ingrijpender, helaas. Er zijn bandvarianten bekend in licht en donker roodbruin linnen, en in zwart linnen, maar dit lijkt me een uniek geval. Wat een toeval, drie dagen voor het eerste deel van Otterspeers grote Hermans-biografie De mislukkingskunstenaar verschijnt.

woensdag, oktober 23, 2013

Dickinson on Line

The Grass so little has
to do -
A Sphere of simple Green -
With only Butterflies to
brood
And Bees to entertain -

De manuscripten van Emily Dickinson staan on line op het Emily Dickinson Archive. En wel op een zeer toegankelijke wijze, denk ik, na een heel erg korte verkenning. En dat vind ik knap, een zo toegankelijke webstek voor werk van één dichteres, toegankelijk dan als in: 'open-access', zowel als in: makkelijk raadpleegbaar. Jammer dat ze geen mooi handschrift had.

En behalve manuscripten en afschriften (met metadata) bekijken, kan je ook 'Browse alphabetically through more than 9,000 words in Dickinson’s poetry, as defined in her dictionary, Webster's 1844 American Dictionary of the English Language.'

Leuk, want ik heb niet zo lang geleden een editie van haar gedichten gekocht, maar nog nauwelijks gelezen. Kan ik nu mooi gaan vergelijken: wat zij schreef (op een gegeven moment wil je dat toch weten: hoe het 'eigenlijk' op papier heeft gestaan, ooit) en wat men er postuum editerend van maakte.

Jammer, heb nu geen tijd om er verder in te bladeren; ben even bezet(en) door colleges Nederlandse letteren, Van Bilderdijk tot Bouazza en daarnaast Marsman.

woensdag, oktober 16, 2013

Bij vlagen hilarisch-II

Sapristi, het gaat weer lekker met de inzendingen voor de Academica Literatuurprijs 2014. Hoe meer bladeren er van de bomen en hoe meer Utrechtse kademuren er in het water vallen, zo hoger groeit de stapel kandidaten. Dat wordt weer een nieuw rondje tegen de klippen op lezen.

Vele varkens, om eens uit een ander metaforenvat te tappen, maken de spoeling dun, en dat kan betekenen dat je als selecteur, want dat ben je ook, als lid van de vakjury ('vak' is de sterk geëlideerde vorm van 'varken'), probeert de varkentjes in een vroeg stadium te wassen (waar las ik laatst deze: 'When you fight with a pig you both get dirty - but the pig likes it'? Slaat nergens op in dit verband, trouwens). Het snel verkennen van het omslag, voor- en achterplat, is een vlotte eerste selectie-methode. Niet dat daarmee het pleit al beslecht is, maar je kan op basis van die gegevens al denken: 'Ah, leeslint, dat lijkt me wel wat!' maar ook: 'Oh, prullenbak, nee toch?'

Kom ik me nu een voorkant tegen met een plaatje van een waslijn, waaraan een rode peper naast een bikinitopje is geknijperd. Daarbij zakt mij de spreekwoordelijke broek al af. En blijkens de achterplattekst heb ik, houd u vast, 'een tragikomische en [jawel, daar is-ie weer:] bij vlagen hilarische roman' in handen. Ik sla - maar dit gelooft niemand, zo erg is het - het boek op een willekeurige plek open en lees: '"Hm," fluistert Danny terug glurend in mijn decolleté.' Oehlala, de schalk! En had-ie nou maar eens 'Hm' geroepen...

Achterop een ander debuut lees ik over een vrouw die 'de liefde voor haar man en twee zonen [deelt] met de liefde voor haar minnaar,van wie ze een ongeboren kind draagt.' Wow, denk ik dan: vertel me ook over die andere zwangerschappen! Hoe gingen die dan? En: is gedeelde liefde dubbele liefde? Of wordt er hier een andere uitdrukking naar de gallemiezen geholpen?

Maar serieus nu: ik zal deze boeken zo veel als me gegeven is met open oog (letterlijk, maar dat spreekt voor zich, en vooral figuurlijk) en een ontvankelijk gemoed lezen, maar ik zou des niet tegenstaande de jongens en meisjes van de uitgeverijen willen vragen om te proberen met hun wervende teksten dat gemoed van de lezer ietsjes meer te bespelen in het voordeel van de schrijver. We hebben het hier immers over een vorm van captatio benevolentiae.

dinsdag, oktober 15, 2013

Meerenkelvoud

Vaak hoor ik tv-journaalsgewijs formuleringen waarvan ik denk dat er iets vreemds aan is en waarvan ik dan weer vergeet een notitie te maken - citaat plus bronvermelding - mede doordat ik toch ook twijfel of er wel echt iets aan schort. Ja, ik vertrouw mijn intuïtie niet. Maar nu kom ik er al weer een tegen, wel is waar in een Engels talige tekst (die me daarneven doet twijfelen aan het wel en wee van het aan elkaar schrijven vanwoorden), maar het is wel een goed voorbeeld. Komt-ie:

Be it as it may, the artist did not intervene. [He] did not try to direct the audience, or put them in their place.

Een Nederlandse evenknie is iets als:

Het kabinet is gedwongen maatregelen te treffen. Ze moeten er eerst alleen nog even over onderhandelen.

Het tweede citaat is er geen, maar een eigen brouwsel, distillaat van wat ik steeds weer hoor of denk te horen; het eerste is afkomstig uit een essay van Erik Hagoort, Good Intentions. Judging the Art of Encounter. (2005)

In beide gaat het eerst met behulp van een enkelvoudig zelfstandignaamwoord over een enkelvoudig begrip, maar een collectivum (zo heet dat toch?), en daar wordt dan in het vervolg aan gerefereerd als was het een meervoudig woord, een aanduiding van een meer- of veelvoud van individuen.

(Sodeju, ik tik dit op een appeltabletje - geen medicijn, maar apparaat -, en daarmee is het een crime om tussen verschillende bronnen heen en weer te knippen en te plakken, laat staan om cursieven in een blogpost aan te brengen, maar ik loop er nu niet voor naar boven, des desktops oord, om een en ander alsnog aan te brengen; en de betreffende URL ga ik nu dan ook evenmin overtikken).

Kloppen, zo vraag ik mij af, dergelijke uitdrukkingen nou wel of nou net niet? Sprenkel ik taalzout op gebruiksslakken?

maandag, oktober 07, 2013

Klaas Knot kloont Kloos

De DNB-baas bedrijft voor de camera van het NOS-journaal economie met zijn 'gevoel' (zie het 20:00-uurjournaal van deze dag, op 4.12 min.) (http://gemi.st/POW_00558403) (economics is the spontaneous overflow of powerful feelings) en waarschuwt: niet het economisch herstel in de knop breken. Zou des avonds hij soms wenen om oeconomisch herstel in de knop gebroken en voor het grote graaien reeds vergaan? Ach...
  1. cf.hum.uva.nl/dsp/ljc/kloos/ween.html

vrijdag, oktober 04, 2013

Eliam Dickinspeare

To clover or to bee, that is the prairie.

woensdag, september 25, 2013

De tekst en ‘de’ lezer in de modern-letterkundige neerlandistiek. Een steekproef

Abstract The literary text still is in focus in recent Dutch literary scholarship. Most of the contributions to three (digital or digitalized) academic magazines scrutinize texts, and they do so not only for the (interpretation of) the text’s sake; the text often is the departing platform for investigations in literary theory, history, knowledge, criticism, reviewing and the like. Old school single minded close reading is out of date. Most of these investigations tend to rely on the interpretative activities of one single reader, who often appears to be akin to the scholar him- or herself but who nevertheless is presupposed to represent the entire interpretive community (of colleagues).

Kijk, zo kan het ook. Voelt een beetje lui: een link hierin plakken en klaar is de blogpost. Maar die schijn bedriegt. En het is geen gewone blogpost. Veel te lang. Bloedserieus. Meta-neerlandistiek. Meer iets voor een digitaal vakblad. Neder-L dus. Het materiaal is uit 2010; de congresbijdrage waar het uit voortkomt stamt uit 2012, en nu is 2013 al aan z'n laatste adem toe, de bomen dorren althans al weer een beetje in het laat seizoen.

dinsdag, september 03, 2013

Nut, gezag, autoriteit, invloed, belang, status en waarde (vrij naar Shaffy)

My heart leaps up when I behold / An article on literary reviews in the newspaper. Maar vaak genoeg volgt na die sprong een smak terug en Is het weer donker, en slechts droevig vloeit / Door ’t sluimerend geblaarte een zwakke klacht.

In het Boeken-katern van de Volkskrant van 31 augustus werd het nieuwe literaire seizoen geopend met een als ‘Beschouwing’ aangekondigd artikel van Wilma de Rek over ‘Literatuurkritiek’. Meer in het bijzonder zou het stuk, volgens de inleidende tekst, handelen over ‘Het nut van de recensie’. Dit alles onder de kop: ‘Vroeger, toen had de recensent nog gezag!’ Die titel heeft trekken van spreektaal, maar is toch geen citaat (volgens de krantenconventie zou de uitspraak dan immers tussen aanhalingstekens hebben gestaan). Kennelijk wordt hier een algemeen gevoelen verwoord. In de lead wordt dat gevoelen wat breder uitgemeten: ‘De invloed van boekrecensies is afgenomen, die van televisie en sociale media is toegenomen. Heeft literatuurkritiek in kwaliteitsmedia nog toekomst?’

Ik keek ervan op dat een dergelijk stuk niet door de baas van de boekenhoek van de Volkskrant is geschreven, de bekende criticus Arjan Peters. Hoewel die best in staat is om zijn ideeën helder te formuleren, zoals laatst weer bleek uit zijn boekje Kreten uit een urn, en hoewel hij er als Volkskrants literatuurchef ook de aangewezen persoon voor lijkt te zijn om de visie van die krant op literaire kritiek uiteen te zetten, heeft hij er kennelijk voor gekozen deze klus uit handen te geven, en dan niet aan een van de andere Volkskrant-recensenten, maar aan Wilma de Rek, wier status niet toegelicht wordt in de paratekst op pagina V2 en V3 (op LinkedIn presenteert zij zich als ‘Verslaggever bij de Volkskrant / Vorig / Chef het Vervolg bij de Volkskrant / chef Media bij de Volkskrant / Verslaggever bij Volkskrant Magazine’, niet als gespecialiseerd literair journaliste of literair recensente).

Na eerste lezing rezen een aantal vragen in mij. De eerste is: is dit stuk, waarin allerlei lieden aan het woord komen, wel een 'beschouwing' te noemen? Er wordt namelijk niet één coherente visie op literatuurkritiek in uitgerold, maar een lappendeken van de opinie van De Rek zelf en die van een directeur/uitgever en een voormalig directeur/uitgever en nu editor at large, en nog een uitgever en een hoogleraar Nederlandse letterkunde, plus een definitie van ‘recensenten’ uit een boekje van een voormalig dichter en criticus, en een citaatje uit het hiervoor genoemde Kreten uit een urn aangaande de taakopvatting van Peters, en een citaat uit een stuk van een Vrij Nederland-criticus. Soit: een multifocale beschouwing.

De tweede vraag is: waar gaat het stuk over? Achtereenvolgens komen de volgende onderwerpen in beeld of aan bod of ter sprake (of moet ik zeggen: ze komen voorbij): 1. ‘Het nut van de recensie’; 2. ‘De invloed van boekrecensies in kranten op de boekverkoop’; 3. De ‘toekomst’ van ‘literatuurkritiek in kwaliteitsmedia’; 4. het onderkennen van ‘grote namen’; 5. het presenteren van ‘het literaire neusje van de zalm’; 6. ‘De toenemende onbelangrijkheid’ dan wel het belang van literatuurkritiek; 7. het genereren van advertentieën in het boekenkatern van een (Amerikaanse) krant; 8. het gezag of de status van de recensent. Ik weet niet zeker of deze verzameling de gehele inhoud van het stuk dekt, zo versplinterd is de structuur ervan. Misschien is een deel van deze mengelmoes nog terug te voeren op een enthousiaste poging tot variatie in woordkeus, maar een aantal begrippen zijn in mijn optiek toch echt moeilijk met elkaar te verbinden.

Dat de CPNB, de stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, op Manuscripta andere auteurs als publiekstrekkers noemt dan die aan het werk waarvan De Rek veronderstelt dat recensenten van kwaliteitskranten lovende besprekingen wijden, is als het vergelijken van het aanbod op Marktplaats.nl met het voormalige wagenpark van Bram Moskowicz, of wel van appels met peren. Het Nederlandse boek valt niet samen met de als kwalitatief hoogstaand beoordeelde literatuur. Collectieve propaganda is wat anders dan fijnzinnig kwaliteit ontdekken en aanprijzen.

Dat recensies invloed moeten hebben op de verkoop van een boek, lijkt me vooral de zorg van de uitgevers, de boekhandelaren en de auteurs, die immers van dat product moeten leven en voor wie geldt: hoe meer, hoe meer (boek respectievelijk poen, en dat is ze van harte gegund). En waar de boekverkoop als economisch gegeven in het geding is, daar kunnen dan indirect de advertentieaantrekkende kwaliteiten van een recensie in zicht komen, waarmee weer het belang van de kranten in de beschouwing worden betrokken, hoewel daar verder in het stuk in het geheel niet op wordt doorgedacht.

Opmerkelijk genoeg zegt uitgever Pröpper niet dat een goede recensie goed is voor de verkoop van een boek en dus voor de winst van de uitgeverij, maar dat zijn auteurs ‘er enorm aan [hechten] dat hun werk gezien wordt, gesignaleerd is.’ Het lijkt erop dat hij het hier vooral heeft over de journalistieke functie van de recensent: het overweldigende, voor de leek onoverzichtelijke collectieve boekenaanbod in aanmerking genomen, alsmede het wellicht ver onder de maat blijvende advertentiebeleid van de uitgeverijen, is een schrijver ermee in zijn of haar nopjes als een nieuw boek ten minste genoemd wordt: ‘Ook al is een recensie negatief, het [boek] is in elk geval opgemerkt.’ Over het gezag van de recensent. Dank u wel, uitgever.

Vic van de Reijt gaat het wel alleen om de verkoopcijfers: ‘Televisie bepaalt nu of een boek een bestseller wordt.’ Grappig lijkt me dat er een vaak kwalitatief verschil wordt gemaakt tussen wat in groten getale over de toonbank vliegt (en waarmee de CPNB loopt te leuren in het begin van het stuk) en werken van werkelijk literair belang die de recensenten proberen op te sporen in de boekenproductierijstebrijberg. In dit licht komt het citaat van Vullings van pas, dat in het stuk van De Rek zomaar ergens in de laatste kolom gekeild is. Vullings zegt niet zozeer expliciet iets over literatuurkritiek – wat wel het onderwerp van het stuk van De Rek is – maar over wat in zijn optiek goede literatuur is, namelijk: ‘een moeilijk genot’. Impliciet: echte literatuur is niet voor de horde geschikt, en zelfs de elite heeft er wel wat duiding bij nodig. En zie: daar is impliciet de recensent die, in de geest van Van Deels citaat, gekwalificeerd is om over een bijzonder domein van de boekenproductie duidende uitspraken te doen, of, zoals Peters zegt: die laat zien hoe je over literatuur kunt oordelen.

Grappig is ook dat Van de Reijts collega Van Gelderen het zowel met hem eens is: ‘Vroeger [...] liep de promotie van een boek voor een deel via de recensenten van de boekenkaternen’, als niet met hem eens is: ‘en natuurlijk via Adriaan van Dis.’ Inderdaad: vroeger had je ook al massamedia zoals televisie. En, ook in de optiek van Van Gelderen, is de massa alleen maar groter geworden, en zijn de media navenant gegroeid: ‘Nu kun je naar DWDD, naar Pauw en Witteman, naar Umberto Tan.’ Maar zo natuurlijk is het onderscheid toch niet: het gezag van Van Dis was geaccepteerd in literaire kringen (wie daar precies deel van uitmaken lijkt me overigens vooralsnog een groot definitieprobleem); de Van Nieuwkerken, Pauwen, Wittemannen en Tannen hebben geen literair gezag, ze hebben invloed op de verkoopcijfers. Die twee, zodanig invloed hebben op de verkoopcijfers dat er bestsellers (van allerlei gradatie) ontstaan en literair gezag, zijn onvergelijkbare grootheden.

Pröpper stelt, subtiel nuancerend, enerzijds dat ‘Recensies [...] nog altijd belangrijk’ zijn en anderzijds dat ‘de waarde van de recensie als zodanig [...] wel duidelijk minder [is] geworden.’ Belang is iets anders dan waarde. Die verandering van waarde zit volgens Pröpper hierin: critici met een eigen stem, een eigen standpunt, die ‘een autoriteit waren op hun specifieke gebied’ en als zodanig herkenbaar waren, zijn er niet meer, althans: die herken je niet meer, doordat ‘de recensies korter zijn en omdat ze een andere functie hebben’: werken worden niet meer in de geschiedenis geplaatst, de eruditie is uit de recensies verdwenen.

Vreemd genoeg stelt Joosten daar tegenover: ‘Als je kijkt wat er is veranderd, zijn het niet eens zozeer de kritieken zelf [...].’ Dat moet hij dan maar eens aan Pröpper gaan uitleggen, zeker als erachteraan komt: ‘nu hoor je Mathijs van Nieuwkerk ongeveer hetzelfde zeggen als de recensent in de krant, en je leest het nog eens in duizendvoud op Twitter.’ Het is toch genoegzaam bekend dat een nieuwsitem bij Van Nieuwkerk de omvang van 140 tekens nauwelijks te boven gaat en dat een gemiddelde recensie van de oude autoriteiten als Kees Fens, Michaël Zeeman en Carel Peeters wel wat meer volume en daadwerkelijke inhoud had. Dan kan je niet volhouden dat ‘de kritieken zelf’ niet eens zozeer veranderd zijn. En als iemand dat zegt, mag je er als journalist wel een vraagje over stellen.

Nu ja, dit duurt al veel te lang voor een blog; iedere alinea van De Reks beschouwing biedt zeer veel stof tot overpeinzing, zo veel zelfs dat het stuk meer stof lijkt te doen opwaaien dan dat het zelfs maar het begin van duidelijkheid biedt. En nee, ik denk niet dat mij dat wel gaat lukken. De literatuur en de literatuurkritiek zijn twee onderwerpen waarover voortdurend gedacht, gesproken en geschreven zal blijven worden, steeds weer met de verwachting de stand van zaken te kunnen beschrijven, en met de illusie het verleden te kunnen verheerlijken en de toekomst donker in te zien.

Want: wat is gezag nog in dit land, of wat was het? Iets wat je maar moeilijk kunt afdwingen (zoals iedere beginnende docent bij aanvang van het schooljaar in een brugklas weer ervaart, bijvoorbeeld), maar iets wat je toebedeeld krijgt. Op grond van welke verdienste(n)? En door wie? Moge ik een terrein schetsen dat ik kan overzien. Ik heb gezag. Ik heb gezag bij één van mijn mede-sportscholieren, aan wie ik vertel over de boeken die ik las. Daarvan leest hij er sommige dan ook en hij vindt ze vaak ook goed. Daarna vraagt hij mij of ik nog wat andere goede boeken kan noemen (en vooral omdat ze goed zijn, maar mede omdat hij in de geestelijke gezondheidszorg werkzaam is, heb ik hem heel de shortlist van de Academica Literatuurprijs 2013 omstandig aangeraden). Mijn gezag is mede gebaseerd op het gegeven dat ik Nederlands heb gestudeerd, dus verondersteld wordt veel te lezen, college geef over literatuur en in enkele jury's heb gezeten (wat je al niet uitwisselt op de cross-trainer).

Iets dergelijks, maar dan anders, want zwaar opgeschaald en met een factor van enige tien-, liefst honderdduizenden vergroot, schetst, zo stel ik mij voor, het gezag en de daaraan gekoppelde (potentiële) invloed van een recensent, een gezag en een invloed die overigens nog sterker gefundeerd zijn doordat een recensent niets anders doet dan recenseren, er dus bedreven in is geraakt, en veel leeservaring en specifieke kennis heeft opgedaan, dus een rijk referentiekader heeft voor zijn/haar oordelen, en op zijn/haar beurt een rijke bron van actuele informatie kan zijn doordat hij/zij ook journalist/e is en daardoor aan belangrijke fora en jury’s deelneemt.

Dan over nut. Mijn mede-sportscholier heeft een drukke baan, en een brede belangstelling, reist veel; echt tijd om uit te dokteren wat nou interessante literatuur is, heeft (of neemt) hij niet. Het nut van de recensent is dan de efficiëntie van des lezers keuzemechanisme.

Dan: hadden Fens, Zeeman en Peeters werkelijk zo veel gezag buiten de sportschool, en hoe is dat gezag van ze dan te meten, of waren er ‘vroeger’ minder Kezen, Michaëls en Carels? En minder media ook? Kon een lezer zich toen slechts wenden tot een paar kranten? Was dat gezag misschien gebaseerd op de armoe aan meningen en/of de armoe aan media, de armoe aan toegankelijke media, toen, in de dagen van olim en enkel papier? In het hedendaagse heden kan iedere boerenpummel met een modem zijn mening over - laten we het hiertoe beperkt houden - de laatste roman, de jongste dichtbundel die zij of hij las minimaal landelijk kwijt.

Werd het gezag van de enkeling kleiner terwijl de vraag van de massa naar meningen omgekeerd evenredig groter is geworden? Gaat het met andere woorden beter met de literatuur en alleen maar minder met de aandacht voor geconsacreerde enkelingen? Ik zou daar wel eens een onderzoeksverslagje over willen lezen.

Opmerkelijk, trouwens, dat er in het stuk van De Rek alleen maar mannen geciteerd worden, alleen maar mannelijke recensenten genoemd worden en getoond worden in de erbij gepubliceerde illustratie van Peter Lipton.

P.S.
Arjen Fortuin schreef een leuke column in de NRC van 6 september jongstleden naar aanleiding van De Reks stuk.

maandag, augustus 19, 2013

Against e-reading, niet lukraak, doch merkspecifiek

'k Was deze zomer - het lijkt al een seizoen geleden - op vakantie in het zonovergoten en van schapen vergeven Wales en bezocht daar, op aanraden van de echtelijke reisleidster, 'natuurlijk' ook Haye-on-Wye, gelegen op de grens van Wales en Herefordshire; een schier uit tweedehands-boekhandels en -boekhandeltjes opgetrokken stadje (met zelfs één volledig en uitsluitend aan poëzie gewijde zaak).

Vanuit der handelaren optiek bezien is enig verzet tegen e-lezen wel begrijpelijk. Waarom je dan alleen niet met een Kindle zou mogen lezen, vat ik echter niet. Of is 'Kindle' in deze contreien al via antonomasia tot soortnaam geworden? Lijkt me een mooie opdracht voor een reclamebureau om daar dan namens een concurrent tegenin te proberen te gaan; maar dat terzijde.

Ter zijde van wat? Hoe dat ook zij: wegens het gegeven dat de boeken thuis het uitzicht door de ramen dreigen te gaan belemmeren (dit is een hyperbool, by the way) heb ik in Haye niet één boek gekocht, zelfs niet dat schattige miniatuuruitgaafje van Miltons Paradise Lost.

zondag, augustus 11, 2013

Big Brother/Sister Is Reading Me!

Sakkerloot, laat me daar, middenin de zondagsrust, een strenge, belerende, vermanende en verwijtende e-mail ontvangen dat mijn oren klinken...En ik dacht nog wel dat alleen Amerikanen aan afluisteren deden.

Een mij wildvreemde schrijft me op m'n werk-e-mailadres:

Beste Fabian,

Gisteren ben ik gestart met het lezen op mijn e-reader van Stoner, aangeschaft via KOBO. Al snel werd ik geconfronteerd met notities van een andere lezer: Fabian Stolk. Dacht ik eerst van doen te hebben met een melige tiener, blijkt het hier om een leeftijdsgenoot te gaan. Komt wijsheid niet met de jaren? Wat te denken van een opmerking als: "Ze zal, mag je hopen, niet met haar sleutelbeenderen of haar knieschijven glimlachen." Intelligente opmerking! Of bedoeld als dijenkletser? Ik kan mij nauwelijks voorstellen dat deze opmerking vanuit een wetenschappelijk kader is geplaatst.

Je laat overduidelijk graag van je horen, maar niet iedereen zit daar ongevraagd op te wachten. Een en ander is te vergelijken met een boek uit de bibliotheek waarin een ander allerlei opmerkingen in de marge heeft opgeschreven, doorgaans weinig relevant en daardoor hoogst irritant. Het negeren van de opmerkingen is nog best lastig; aan KOBO heb ik gevraagd hoe ik daarvan verschoond kan blijven. Ik vrees met grote vreze de andere boeken die ik heb gekocht maar nog moet lezen. Niet ondenkbaar dat je ook dáár je wijsheden tentoonspreidt.

Voor mij is lezen een privé aangelegenheid waarbij ik niet telkens wil worden afgeleid door veelal onzinnige notities van anderen die als losse flodders worden afgeschoten en die niets inhoudelijks toevoegen. Voor het kritisch beschouwen van literatuur zijn er meer geëigende kanalen.

Excuses dat de toon van dit mailtje niet zo aardig is, maar je hebt mijn leesplezier in het boek dan ook aardig doen afnemen. Eigenlijk wil ik je met dit mailtje enkel vragen stil te staan bij het effect dat jouw commentaar - ook letterlijk - via de zijlijn kan hebben op andere lezers. Opmerkingen plaatsen omwille van het plaatsen van opmerkingen: liever niet meer doen!

Vriendelijke groet,

[X]

Grappig. Zelfs hilarisch hier en daar. En vooral onthutsend.

Lezen is ook mij in eerste instantie een privé-aangelegenheid. En ik maak vrijwel altijd persoonlijk(e) aantekeningen bij het lezen, en wel zo, dat ik makkelijk over die notities kan beschikken. Ik marginaliseer dus met pen, maar meestal met potlood, in papieren boeken, en digitaal in digitale: ik kras met een stilus op m'n Sony en ik tik met m'n vingers of tap met een andere stilus op m'n i-Pad als het om een Koboboek gaat (excuses, die stomme merknamen zijn hier nodig).

In Stoner noteerde ik vaak iets vanwege de belabberde stijl (inhoudelijk is er trouwens ook niet veel aan te beleven, althans niet in de 56% die ik van het boek las). Na het eerste, notitieloos gelezen hoofdstuk kon ik me niet meer inhouden en markeerde een passage als: 'Hij begon zich eraan te storen dat [...].' En: 'Op een of andere manier had ik er [...] geen moment bij stilgestaan.' Dat roept toch om een notitie, zo'n ondoordachte flutformulering? Op hoeveel manieren kan je ergens niet bij stilstaan? Of: 'Hoewel hij achter in de vijftig was, zag hij er tien jaar ouder uit.' En als er dan ook nog staat 'Met haar lange verfijnde gezicht glimlachte ze' dan weet ik wel dat het geen echte fout is, maar dan denk ik, getergd door al het andere, toch: had ze dan met haar besproete sleutelbeenderen of heur knokige knieschijven moeten glimlachen?

Maar goed, ik hoef hier niet verantwoording af te leggen over mijn persoonlijke leesnotities. Niet ik, maar de heer of mevrouw, welaan: de firma Kobo zet al die persoonlijke aantekeningen van mij op zo'n manier in mijn boek, in mijn eigen, legaal, digitaal aangeschafte boek, dat vervolgens iedere andere lezer ze ook in zijn/haar 'exemplaar' van het boek kan lezen, als hij/zij ten minste de moeite neemt om op de icoontjes te klikken. Geen idee waar dat voor nodig is, het eerste noch het tweede. Wat gaat het een ander aan wat ik persoonlijk in mijn eigen boeken aanteken? Niets! Nou dan!! De vergelijking die de klagende mailschrijv/fster maakt met een volgekladderd bibliotheekboek, raakt kant noch wal. Ik heb mijn Stoner aan niemand uitgeleend (ik leen alleen goede boeken uit).

Maar die stakker (m/v), die zich aan mijn notities stoorde (kijk, ik kan het ook), denkt wel meteen te weten dat ik graag van mij laat horen (ad hominem); als dat al zo zou zijn, dan deed ik dat niet via die losse flodderannotaties natuurlijk; en: ik hoef helemaal niet gehoord te worden, ik wil bij tijd en wijle heel erg graag even een stukje schrijven; en dat doe ik dan op zo'n blog, dat trouwens eveneens niemand verplicht is te lezen, gelukkig; het is hier 1984 niet. En die zelfde mishandelde lezer/es schuift me digitaal nog meer in de figuurlijke schoenen (plek zat in geval van analogie, ik heb maat 45).

Mij wordt verweten het leesplezier bedorven te hebben doordat de verwijt(st)er las wat hij/zij helemaal niet hoefde te lezen en wat ook niet voor zijn/haar gevoelige oogjes bedoeld was. Dat noem ik nog eens ongewenste interactiviteit. Er zit iemand met zijn digitale tengels aan mijn digitale lurven. En vervolgens wordt me paradoxaal genoeg ook nog uitgelegd dat notities niet flauw behoren te zijn, maar dijen moeten doen kletsen (ik wil er niet aan denken wat ik daartoe zou moeten noteren). Mijn persoonlijke leesnotities zouden daarenboven 'vanuit een wetenschappelijk kader' geplaatst moeten worden; dat laatste misschien omdat ik even oud schijn te zijn als de verwijt(st)er, die wellicht denkt dat als je maar ouder wordt, je ook wijzer zou worden (persoonlijk ben ik daartoe onder meer naar school gegaan en heb ik boeken gelezen en voorzien van notities; dat kost, nog steeds, tijd, en gaat niet vanzelf).

Ik weet niet zeker of het de bedoeling is, maar er lijkt in het hierboven geciteerde mailbericht ook gesuggereerd te worden dat als losse flodders afgeschoten notities die niets inhoudelijks toevoegen (aan een roman) op één lijn gesteld kunnen worden met 'het kritisch beschouwen van literatuur'. Ay.

dinsdag, augustus 06, 2013

Mooi en mooi (of: moet er orde zijn?)

Na een eerste, halfzacht robbertje sportschool sinds de vakantie met Bowie's in het vakantieland aangeschafte The Next Day in m'n doppen  m o e s t  ik even - om redenen waar ik u niet mee zal lastigvallen - 'All You Ever Wanted' van The Black Keys horen; da's zo mooi.

Opgezocht via de lijst 'Nummers'. Mooi, inderdaad.

Komt daar opeens Roosbeef achteraan met 'Als Je Me Zoekt'. Onverwachts. Anders moois.

En toen klokgebeier... 'Altar Boy' van Waits. Weer een heel ander kopje thee.

Zo werd ik nog verder verward door achtereenvolgens 'Aluminium', 'The American', 'Amsterdam' en 'Angie' (The White Stripes, Nouvelle Vague, Cold Play, respectievelijk The Rolling Stones).

Toen was de maat wel vol. Ik ben namelijk nog grootgebracht met platen, die toen nog niet heel hip en onderscheidend 'vinyl' heetten, want ze waren er allemaal van gemaakt; standaard zwarte schijven, met als toppunt van mechanische dynamiek, naast de rotatie, de verticaliteit van de zo genoemde platenwisselaar: na afloop van de ene donderde dan de volgende plaat erop en zocht de pick-up-arm vanzelf (!) het begin van de groef van de dan bovenliggende plaat. Ik lees nog steeds m'n romans toch ook niet alfabetisch geordend op het eerste woord van hoofdstuk één?! (kan wel een leuk appreciatieonderzoeksopzetje zijn).

maandag, juli 29, 2013

Lezersbedrog

Het was een misselijke aanbieding: 'Buy one, get one half price'.
Dat zag er op het stickertje zo uit:

buy one
get one
H A L F
P R IC E
Leugenachtig, zoals we dat van reclame gewend (zouden kunnen) zijn: dat tweede boek voor de halve prijs krijg je niet, je moet het, net als dat andere boek, kopen. Ervoor betalen, met je eigen geld (en dan ook nog in ponden, die op euro's lijken en duurder zijn). Maar toch: een roman die je dacht dat je hem wel eens goed besproken had gezien in het zoete vaderland: kopen, voor vier in plaats van acht pond; het is de moeite van het proberen waard. Dat zou die moeite, dat geld, waard kunnen zijn, dat zou het dat hebben kunnen zijn geweest.

Zo begon ik aan The Girl You Left Behind van Jojo Moyes (Penguin Books: London 2012), dat op het kaft heet te zijn: 'The Top Ten Bestseller'. Laat mij, op vakantie in het perfide Albion ook eens een bestseller lezen (hoezo bestseller? Doordat het maar de helft kost?)

Eerste woord van het eerste hoofdstuk: 'I' (p. 3; vreemd overigens, dat paginanummer, want er gaan werkelijk veertien bladzijden aan vooraf, waarvan zeven met officiële 'Praise for Me Before You (Moyes' vorige jubelroman, die op het voorkaft en aan de binnenkant van het omslag met quotes en plaatjes onder de aandacht wordt geblurbd) en zes vol van zinsneden uit 'Reviews from online readers' van dat zelfde vorige boek.

Ik had beter op moeten letten. Want wtf zijn in vredesnaam online readers? Het zullen wel 'gewone' lezers zijn die via sociale media hun waardering vrijelijk en ongecontroleerd het internet in laten lopen, zoals ene Wicky, die - door Penguin geciteerd zonder bronvermelding - geschreven schijnt te hebben: 'Quite simple, this is one of the best books I have ever read'. Who cares, want: wie ben jij, Wicky? En hoeveel boeken las je? En welke vond je goed?

Verder het overtuigende commentaar van ene Hamster: 'Such a magnificent book that words fail me'. Nog altijd acht te veel, denk ik dan. Volgens Umberto Eco is dat aantal overigens genoeg voor de kortste roman, die, in het Engels vertaald, luidt: 'When he awoke, the dinosaur was still there.' (Augusto Monterroso's El Dinosaurio telt in de oorspronkelijke uitvoering slechts zeven woorden; zie The Times van 24 juli 2013, p. 16).

The Girl You Left Behind is dus een ik-vertelling, althans, tot en met pagina 65, waar ik nu ben [dat was ongeveer ergens in week 30 van dit jaar, en sedert dien ben ik niet gevorderd], en waarop Sophie, de uit een dorp afkomstige verkoopster van sjaaltjes in het grootste magazijn van Parijs anno 1912, al in ondergoed (dat dan weer wel, het is geen Lawrence, die Moyes) te poseren zit voor meneer de schilder, haar toekomstige echtgenoot.

Ze vertelt hoe ze de Moffen te slim af is, als die op zoek zijn naar illegaal gehouden vee: ze heeft een biggetje in huis. Als haar broertje in elkaar wordt geslagen opdat hij de schuilplaats bekend zal maken, verzint Sophie razendsnel en zonder enige bijstand een über-Kuifje-achtige list: ze rent het huis in, zoekt in wijlen papa zijn spullen, vindt wat ze zoekt ('I finally found what I was searching for', staat er op p. 5 raadselzaam), rent ermee naar de big, zegt: 'I'm so sorry, mon petit' en laat de 'vertelster' dan noteren: 'I brought down my hand.' (p. 6); vervolgens haalt ze Mimi op, het kind van haar zus met wie ze een hotel/restaurant/café drijft en samenwoont nu beider ega's zijn ter front geroepen of zo, en: Mimi 'glanced up at me holding her baby brother' (p. 6).

Dit blijkt after all een bravourestuk van jewelste te zijn, want Sophie staat, aldus uitgedost en toegerust, de Duitsers zo kranig te woord dat die afdruipen. En wat blijkt daarenboven: ze heeft, in doeken gewikkeld, niet het baby-broertje van Mimi, maar het met chloroform verdoofde biggetje heel de tijd in haar armen gehad. Uitleg volgt: 'I remembered Papa had a bottle in his study, from his butterfly-collecting days.' (p. 13)

Chloroform om vlinders mee te bezwijmen? Soit (ik ben niet zo deep into Nabokov). Maar daarvan dan een voorraad hebben die genoeg is om een heel mest-big een half uur lang onder zeil te houden? L'effet de réel heet dat zeker?

Mogelijk nog erger: waarom vertelt die ik-vertelster niet recht-toe-recht-aan wat ze daadwerkelijk deed? Waarom die vage omschrijvingen? De suggestie van de neerdalende hand (met een dolk)? Waarom opeens het perspectief van de kleine, makkelijk te belazeren Mimi overnemen? En wie is trouwens de 'you' die af en toe wordt aangesproken? Toch niet die naar het front vertrokken schilder, mag ik hopen... Die kan dan in zijn memoires vermelden: 'Jeloog tegenmij offik eenkind was!' Nee, dat zal niet, want aan hem hoeft ze niet - en zeker niet tweemaal op één bladzij - uit te leggen dat La Femme Marché 'Paris's greatest department store' was (p. 51), want hij woonde in Parijs toen hij haar in die winkel leerde kennen en verleidde.

Ik geloof dat ik met dit boek op het verkeerde feestje terecht ben gekomen... Ik geloof dat ik overstap op Julian Barnes's Levels of Life; dat is dunner. En zeker beter.

zaterdag, juli 06, 2013

Thomas Vaessens, Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur-III (slot)

Vandaag gaat alles (behalve het verduimnagelen van plaatjes in Blogger) goed. Varen op de Utrechtse Nieuwegracht en Drift, elektrisch voortgedreven; toch maar een benzinemotor gekocht overigens; en het is zomer. En ik heb Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur van Vaessens uit. Die hoeft dus niet mee naar het strand straks (metonymisch, dat, want ik ga niet naar het strand op vakantie).

Open vs. gesloten
Het hoofdstuk over het laatste denkraam, het postmodernistische, heb ik met plezier gelezen (het margepotlood dommelde in zijn etui). Het gaat over een positie tegenover de moderniteit die blijkt uit het soort boeken die ik niet allemaal met even veel plezier lees, maar waarover ik me graag laat informeren door mensen die - zoals Vaessens kennelijk - dat soort romans en gedichten wel waarderen. Toevallig had ik laatst Februari's De zonen van het uitzicht gelezen de roman waar Vaessens veel van zijn postmoderne venster mee weet te illustreren. Een verbijsterende roman, als het nog een roman mag heten, net zoals Februari's/Drenths dissertatie Een pruik van paardenhaar & Over het lezen van een boek, die ik toevallig ook las, zij het fragmentarisch, maar dat lijkt me wel opportuun met zo'n tekst, om niet te zeggen: adequaat, om al helemaal maar niet te zeggen: in lijn met de literatuuropvatting en wereldbeschouwing van de abstracte auteur. Typische postmodernistische teksten allebei (of -drie). Leg het zo genoemde denkvenster er maar bovenop, en werkelijk alle woorden lichten als het ware op. Maar mooi? Ook het oeuvre van Jongstra staat nogal goed vertegenwoordigd in mijn boekenkast. Gelezen en wel. Nog zo'n typische postmodern, die er trouwens ook voor zorgt dat Multatuli, wiens Max Havelaar als demonstratiemateriaal voor het romantische discours werd ingezet, ook in dit hoofdstuk aan de orde komt. Jammer dat Vaessens in dat kader niet refereert aan de latere druk van die debuutroman (zie DBNL) waarin Multatuli/Douwes Dekker een schier idiote hoeveelheid noten heeft toegevoegd (Aanteekeningen en ophelderingen by de uitgaaf van 1875 (herzien, gewyzigd en aangevuld in 1881))waardoor hij zijn zelfreflexieve, opengewerkte roman nog duidelijker van het romantische en het realistische naar het postmodernistische denkraam sleept, denk ik. Die latere voetnootfoeterende Multatuli is een vroege Jongstra.

Postmodernisme/Postmoderniteitteit
Aardig aan dit hoofdstuk is dat Vaessen erin twijfelt of het postmodernisme nog wel gerekend kan worden tot de kritische reacties op de moderniteit, zoals de vier eraan voorafgaande denkramen. Vaessens veronderstelt dat het niet ondenkbaar is dat we, gelet op de constellatie van de wereld waarin we inmiddels leven, tot een ander - welaan: vooruit met de geit - paradigma zijn overgegaan. Postmoderniteit als een nieuwe cultureel-filosofische constellatie na de moderniteit. Hij doet net of hij geen positie kiest, maar tussen al zijn woorden kiert toch echt het licht van die opvatting: na vier denkramen vol kritische reflectie op de moderniteit is de wereld die beschreven moet worden, zo veranderd dat ze niet meer modern te noemen is, maar postmodern. Het laatste hoofdstuk, 'Literatuur en diversiteit', gaat daar verder op in, zonder dat het een nieuw denkraam zegt te behandelen. Het zou dan ook niet meer om reflecties op moderniteit, maar op postmoderniteit handelen. Nog eens zegt hij niet te kiezen. Maar dat is niet waar.

Verantwoording
Volgt nog een verantwoording over literatuurgeschiedenis en literatuurwetenschap. Daarin geeft Vaessens te kennen dat zijn boek veel kennis vooronderstelt, namelijk literair-historische kennis, feitenkennis. Kennis die is op te doen in gewone literatuurgeschiedenishandboeken, waarvan hij veronderstelt, nee, waarvan hij vindt dat scholieren er minstens één moeten hebben doorgeploegd alvorens zij aan de universiteit komen om (de) moderne Nederlandse literatuur te (be)studeren, dat laatste dan aan de hand van bijvoorbeeld dit boek van Vaessens. Dat is een gloeiend mooie uitgangsposititie, maar ook een wat vrome wens, wat al te gemakzuchtig. Die schoolkinderen van tegenwoordig lezen nog maar twaalf boeken en wat hapsnapbladzijdjes Dautzenberg en vooral veel geïnternetteerde leesverslagen in plaats van echte boeken. In wezen pleit Vaessens voor een knalhard toelatingsexamen Moderne Letterkunde. Helemaal mee eens. Maar niet op deze aardkloot, lijkt mij, waar iedere verbetering van het onderwijs geen geld mag kosten, niemand uit mag sluiten en ook geen wezenlijke verandering mag brengen of vergen. Vaessens weet dat ook wel, want in het hoofdstuk 'Literatuur en diversiteit' schets hij, extrapolerend vanuit Reve's De avonden en Grunbergs Tirza in welke richting - van moderniteit naar postmoderniteit - en hoe ingrijpend de Nederlandse cultuur veranderd is.

Slot
Zoals reeds gezegd, zij het toen nog wat veronderstellend: deze Geschiedenis n'est pas une histoire. Dit is geen basisboek (vergeefs zocht ik bij voorbeeld in het register een opsomming van de werken van Februari die ter sprake worden gebracht), maar een reflecterend, een verdiepend boek. Er worden wel boeken in besproken, maar die besprekingen dienen vooral als illustratie bij het zich ontwikkelende essay, ze vormen niet de kern van het boek. Geen leerboek is het, maar een schets van vijf periodeconcepten. Een leuke schets, een begrijpbare schets, een voor specialisten aanvechtbare schets. Een essay, daarom. En daarom is de titel niet goed. Dat is jammer, want die leidt de aandacht niet goed. Dat is jammer, want dit boek is serieuze aandacht van vakgenoten van Vaessens en ook van liefhebbers van de (moderne) Nederlandse literatuur zeker waard. Dat het boek een schets is van vijf periodeconcepten, is een probleem omdat Vaessens voortdurend zijn best doet onderscheid te maken tussen de traditionele historische romantiek en het vernieuwende transhistorische romantische denkraam, het historische realisme en [...] het transhistorische postmodernistische denkraam. De zin van het onderscheid tussen periodeconcepten en de in de bekende chronologische volgorde besproken transhistorische denkramen komt mijns inziens niet goed uit de verf. En toch prikkelt het boek, als een dezer warme dagen zo gewenst glas gekoeld sodawater. Tonic, kan ook. Of bier.

p.s.

Op De reactor verscheen een beschouwing van maar liefst 4985 woorden over Vaessens' boek, waarin onder andere wordt gerefereerd aan de belangstelling die Vaessens' boek weet te wekken; de vroolijke hermeneut, die er in totaal een schamele 3636 woorden aan wijdde, wordt daarin ook impliciet genoemd als deel van die Welle annex hausse. Daarna volgt de insinuatie: 'Wat heeft Vaessens toch misdaan?' Het vroolijke antwoord moet zijn en is: niets! Vaessens heeft een boek geschreven dat de interesse wekt van vakgenoten en anderen; daarmede heeft hij niets misdaan.

woensdag, juli 03, 2013

Thomas Vaessens, Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur-II

De kneep
De kneep van dit boek (ik ben nog maar tot pagina 330 gevorderd), zit erin dat Vaessens de chronologisch en historisch verhalende benaderingswijze van de moderniteit combineert met een conceptuele en transhistorische werkwijze waarmee hij literaire teksten bespreekt. Hij legt dit als volgt uit (p. 11):
Wij zeggen niet: 'Multatuli is een romanticus', maar bijvoorbeeld wel: 'Max Havelaar kan gelezen worden vanuit het romantische frame'. Een tekst (of een auteur) hoeft in onze optiek namelijk niet romantisch te zijn om romantisch gelezen te kunnen worden. En wanneer Max Havelaar inderdaad romantisch gelezen kan worden, dan sluit dat niet uit dat ook andere frames productieve leesstrategieën bieden. Multatuli's roman komt bijvoorbeeld in bijna alle hoofdstukken van deel II aan de orde. Kennelijk kan de tekst op verschillende manieren met de moderne wereld in verband gebracht worden, reden dat hij al zo lang springlevend is.
In werkelijkheid komt die roman, afgaand op het register, alleen voor in de hoofdstukken over het romantische, het realistische en het postmodernistische frame. Het eerste zal niemand verbazen. De plaats in het realismehoofdstuk heeft te maken met de paragraaf 'Literatuur en idealisme', waarin Max Havelaar vergeleken wordt met Cremers Fabriekskinderen, een paragraaf die niet misstaan zou hebben in dat eerdere hoofdstuk.

Vensters op Max Havelaar

Dat Multatuli een waarheidsclaim poneert met zijn roman, is overigens evident, juist door de interventie in de fictie die de auteur pleegt, zoals ook Cremer dat doet aan het eind van zijn roman. En mede door deze 'opengewerkte' structuur vindt Max Havelaar ook een plaats in het hoofdstuk over postmodernisme, en niet in de laatste plaats mede omdat een typische postmodernist als Jongstra aandacht heeft voor Multatuli. Fnuikend voor de claim van het exceptionele standpunt van deze Geschiedenis is evenwel dat Max Havelaar precies niet bekeken wordt door minder voor de hand liggende denkramen, namelijk het avant-gardistische en het modernistische.

Tags

Wat een dergelijke denkberaming zou hebben opgeleverd, is me niet duidelijk. Dat komt ook doordat de werkwijze van Vaessens ondanks de visuele schijn van helderheid in wezen wat duister is. En dat weer komt juist door het inzetten van de denkramen en meer in het bijzonder door het appel op intersubjectiviteit van de in teksten verscholen binaire, metaforische opposities die met behulp van een blik door een denkraam zouden oplichten. Die opposities noemt Vaessens overigens tags (p. 117), zonder dat hij (mij) duidelijk weet te maken waarom, tenzij omdat hij die term later weer gebruikt, namelijk wanneer het gaat om een explicatie van de inzet van woordwolken.

Woordwolken

Vaesens schotelt de lezer in vijf denkramen meer dan zeventig woordwolken voor, meestal in oppositionele tweetallen (menselijk-onmenselijk, de (jonge) dichter-de (verstandige) vriend, poëzie-wetenschap, en zo meer). In drie bladzijden legt hij het gebruik van dit hulpmiddel uit. Zo noteert hij op pagina 120 het volgende:
Woordwolken zijn weergaves in afwijkende typografie van uit hun context gehaalde woorden uit een bepaalde tekst. Ons gebruik van woordwolken is geïnspireerd op tag clouds: een visueel hulpmiddel dat weblogs en nieuwssites in het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw op grote schaal gingen aanbieden. Een tag cloud visualiseert metadata van websites, waarbij de grootte- en/of kleur verschillen aangeven of de verschillende tags relatief weinig of veel voorkomen.
Doe-het-zelf
Waarom de typografie afwijkend is, blijft onduidelijk. Het is, denk ik, domweg een geintje van woordwolkgenererende programmaatjes, inmiddels een computationele conventie. Ik had er nog nooit mee gewerkt, maar toen ik de webtekst over deze Geschiedenis van de site van Vantilt plukte en door een wolkenmaker trok (www.wordle.net), schrok ik bijkans van de gratis bijgeleverde grafische mogelijkheden; het plaatje aan het begin van dit blog is maar één van de vele visualisaties die mogelijk zijn. Vaessens gebruikt overigens geen kleuren, maar (echt waar) een aantal tinten grijs tot en met zwart, die niet bijster distinctief zijn.

Ceci ne sont pas des tags

Het gebruik van woordwolken mag dan, zoals Vaessens zegt, 'geïnspireerd' zijn op tag clouds, zijn woordwolken zijn geen tag clouds, om de eenvoudige reden dat het geen verzamelingen zijn van metadata, en het zijn geen verzamelingen van metadata om de eenvoudige reden dat een platte literaire tekst van zichzelf geen metadata bevat, zeker niet van de soort die Vaessens zegt weer te geven. De woorden van een roman of gedicht zijn immers niet op een metaniveau voorzien van al dan niet transhistorische, denkraamgerelateerde tags. Het woord 'rood' in een gedicht van Hendrik Marsman 'heeft' niet de tag 'expressionisme' of 'vitalisme' of 'energie' of 'bloed', zo min als het in een gedicht van Henriette Roland Holst det tag 'liefde' of 'socialisme' of zelfs maar 'zachte kracht' heeft. Je hebt allereerst het oog en het verstand van de serieuze hermeneut nodig om die metadata in een tekst te 'zien' met inzet van interpretatie, duiding. Om het met Bourdieu te zeggen: tags zijn geen intrinsieke eigenschappen, maar waarden die door een veldspeler worden toegekend.

Sematische velden, lexemen, semen

Zeker, een hermeneut die een beetje overweg kan met iets als HTML, kan zijn uit de DBNL geleende teksten wel tagen om er vervolgens een wolkengenerator overheen te sturen. Dat zou een wolk opleveren die precies laat zien wat je met je tags eerst eigenhandig in die tekst hebt gestopt, namelijk je particuliere, zij het ook geschoolde opvatting over bijvoorbeeld de abstracte betekenismogelijkheden van die woorden. Dat haal je net zo veel de koekoek als die schijnbaar objectieve, aan de taalkunde ontleende betekeniskenmerken waar Fokkema en Ibsch Het Modernisme in de Europese letterkunde voor de uitvinding van het internet mee opvrolijkten: Marsmans 'rood' zou in hun optiek wellicht met [- onthechting] getagd kunnen zijn, net als dat van Roland Holst (maar deze dichters komen in dat boek niet voor). Met andere woorden: niet 'What you see is what you get' met die tag clouds, maar 'What you put into it is what you get to see'.

Beestelijk menselijk

Op pagina 120 verschijnen deze twee wolken, gegenereerd met materiaal uit Couperus' Noodlot:
En de uitleg erbij (p. 120-121)luidt:
We hebben hier een aantal concrete, letterlijk in Couperus' tekst voorkomende signaalwoorden gekoppeld aan overkoepelende, abstractere noties: menselijk en onmenselijk - de noties warvan we nog laten zien dat ze bepalend zijn voor de discursieve structuur van het realistische frame.
In de koppeling zit de subjectieve crux: die is aangelegd door de ene lezer. En er is nog wel wat uitleg nodig, denk ik, voordat een andere lezer begrijpt dat 'beestelijk' een signaalwoord is voor 'menselijk' of dat 'etiquette' een signaalwoord is voor 'onmenselijk'; ik althans dacht vooralsnog het tegenovergestelde.

The beholder

Een ander voorbeeld van de moeizame intersubjectiviteit van Vaessens biedt de wolk 'Palmen: roman' op pagina 329, zeker in combinatie met de introducerende tekst:
Wanneer Palmen schrijft over het literaire werk, de roman, dan gebruikt ze woorden die vooral de nadruk leggen op het geconstrueerde karakter ervan: de literaire tekst is een ingenieus in elkaar gezet mechaniek, waarin de verschillende onderdelen onderling met elkaar samenwerken
Als ik 'mijn' mechanische signaalwoorden eruit distilleer, krijg ik dit resultaat: ingenieus, in elkaar gezet, mechaniek, onderdelen. En wat staat er in de woordwolk: weefsel, lagen, tapijt, maakwerk, web, knoopwerk. Waar Vaessens de kille, technische machine-metafoor gebruikt, zie ik Palmen toch echt klassiek over een textuur schrijven, het handwerk van een vakvrouw. Dat lijkt me een ander kopje thee.

Register
Het boek bevat een namenregister, terwijl de auteur daar zelf weinig mee op heeft, zoals bleek uit het eerder aangehaalde interview, maar helaas ontbreekt een register op de tags die in margine van de tekst zijn aangebracht. Ik had graag de mogelijkheid gehad om de vindplaatsen van concepten als autonomie, Verlichting, oorspronkelijkheid, politiek en zo verder te traceren, te meer daar we mogen aannemen dat die concepten verspreid over alle vijf de denkraamhoofdstukken gebruikt zullen worden. Het is jammer, een gemis zelfs, dat het boek juist gesloten blijft op het terrein waar het de literatuurgeschiedschrijving wil openbreken.

Krankenschwesterplural

Een gezonde dosis subjectiviteit geeft doorgaans pit aan een tekst. Niets op tegen. 't Zet aan tot terugdenken en weerwoord. Des te beter. Maar Vaessens heeft er in dit boek voor gekozen gebruik te maken van wat hij noemt de pluralis modestiae (p. 12), wat wel te billijken zou zijn, als het dat ook daadwerkelijk was. Maar doorheen het hele boek zwikt hij heen en weer van enerzijds deze bescheidenheidsmodus van de welwillend docerende hoogleraar die met zijn leergierige studenten en lezers het spel speelt dat ze op voet van gelijkheid en gezamenlijk de uitgebreide materie verkennen, naar anderzijds wat de Germanen zo mooi de Krankenschwesterplural noemen, een in wezen neerbuigende, de toegesprokene kleinerende modus. Derderzijds kleeft er toch ook iets van een heel elitaire, uitsluitende houding aan deze spreekwijze, de trant van de pluralis majestatis: wij, geleerden onder elkaar, wij weten wel beter dan hoe men denkt dat het zit. Maar dit ter zijde slechts gezegd.
[volgende keer meer, maar wederom: eerst wat eindwerkstukken betweedelezeren]





dinsdag, juli 02, 2013

Thomas Vaessens, Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur

Uitgeverij Vantilt, Nijmegen 2013. Paperback met flappen. 472 bladzijden.

Gevorderd
Nu ik dit noteer [01-07-2013], ben ik pas gevorderd tot bladzijde 309. Ik ben dus geen beginneling meer, maar gevorderde. Maar ik ben nog niet aan de meet. En zou er dus nog mijn toetsenbord over moeten houden. Totdat ik het uit heb. Want ik wil niet meedoen aan het dom krakeel der kranten. Maar ik wil wel wat terugroepen tegen dat hol gevat van de recensies, die niet van enige vakkennis getuigen, hooguit van eenvoudige lekenergernis. Ergernis die ik me wel kan voorstellen, want het boek is - denk ik, nu ik tot pagina 309 gevorderd ben - in ieder geval niet wat de titel doet denken dat het is. Het is geen overzicht van alle, om een of andere reden belangrijke, invloedrijke, goede en/of bijzondere literaire boeken van de afgelopen ruim tweehonderd jaar.

Ceci n'est pas une histoire
Thomas Vaessens' Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur is niet de Nederlandse parallel van bijvoorbeeld Maarten van Buurens en Els Jongeneels Moderne Franse literatuur; van 1850 tot heden (Groningen 1996), dat zich als volgt karakteriseert in de openingszin: 'In dit boek wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste stromingen in de moderne Franse literatuur.' Het is ook geen pendant van Ton Anbeeks Geschiedenis van de literatuur in Nederland, 1885-1985 (5e, herziene druk, Amsterdam-Antwerpen 1999). Het is geen vervanging van de laatste tachtig hoofdstukken van M.A. Schenkeveld-van der Dussens Nederlandse literatuur, een geschiedenis (Groningen 1993). Noch is het een concurrent van onder andere Hugo Brems' Altijd weer vogels die nesten beginnen; geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005 (Amsterdam 2006).

Wat er ook verschillend is aan al die andere werken, ze pretenderen allemaal, op de ene of op een andere manier, een betrekkelijk volledig, of een bewust onvolledig, overzicht te geven; ze proberen het, dan wel een verhaal te vertellen over de belangrijkste literaire ontwikkelingen, stromingen, bewegingen in de moderne Nederlandse literatuur door middel van het bespreken van de belangrijkste literaire werken. Vaessens wil misschien wel iets dergelijks met zijn Geschiedenis, maar zijn boek is, in weerwil van de titel, niet een dergelijk literair-historisch overzichtshandboek. De Knuvelderiaanse volledigheidscategorie 'andere auteurs' ontbreekt dan ook - gelukkig - bij Vaessens.

Omdat hij iets anders beoogt, is achteraf te begrijpen waarom de auteur in een interview met De groene Amsterdammer (19-06-2013) nogal epaterend pochte 'Ik heb niet gekeken naar het register toen het boek af was. Ik heb niet gecheckt wie er wel en niet in staan. Ik weet echt niet of Achterberg erin voorkomt bijvoorbeeld.' Het deert hem evenmin dat Mulisch er niet in voor zou komen. Wie geen overzicht pretendeert te geven, maalt daar niet om, en terecht (maar zou wel zijn boek een andere titel hebben kunnen geven, om de lezer te helpen van meet af aan een passend denkraam in te zetten).

Een voorstel voor een andere blik
Wat wil Vaessens wel? Ik denk nu, gevorderd tot pagina 309, dat hij vooral wil demonstreren dat er ook een andere kijk mogelijk is op de geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur dan een traditioneel, chronologisch geordend verhaal van elkaar min of meer beconcurrerende stromingen en bewegingen. Wat hij niet wil is nog een keer vertellen dat de Zestigers, verzameld in het literair tijdschrift gard sivik, in 1964 de Vijftigers zo niet dood, dan toch wel passé verklaarden, en dat ze dat bondig duidelijk maakten met het beroemde omslag (wat Vaessens er niet van weerhoudt toch ook weer dit verhaal te vertellen). Vadermoord is masculien en oude koek. Niet dat het niet waar is, net zo goed als dat de Tachtigers wel de dood verklaarden aan de dominee-dichters, maar het trekt niet de aandacht van Vaessens, niet in dit boek.

Meer dan een geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur is Vaessens' Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur een tomeloos dik uitgevallen essay over een andere kijk op de geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur.

Literatuur en moderniteit
Helemaal nieuw is die kijk overigens niet, want Frans Ruiter en Wilbert Smulders stelden zeventien jaar geleden de verhouding van de moderne Nederlandse literatuur ten opzichte van de moderniteit annex het moderniteitsconcept centraal in hun Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990 (Amsterdam- Antwerpen 1996). Het eerste deel van Vaessens' nieuwe boek, getiteld 'Het verhaal: de moderniteit' vind ik evenwel zeventien keer zo toegankelijk als ik dat boek van Ruiter en Smulders destijds vond; misschien komt dat precies doordat Vaessens zich concentreert op de verhouding tussen die abstracta, en alle bergen van literair-historische details achterwege laat.

Paradigmawisseling
Vaessens zegt dat hij, naast het standaardmodel van de moderne (chronologisch geordende) literatuurgeschiedschrijving, een ander model plaatst. In dat model gebruikt hij zo genoemde transhistorische frames (waarbij 'frame' domweg vertaald mag worden met het Bommelse 'denkraam', en misschien zelfs wel met het nog oubolliger 'zoeklichttheorie'). Dat houdt bijvoorbeeld in dat hij 'niet de geschiedenis van het historische postmodernisme [reconstrueert], maar [dat hij bekijkt] hoe het postmodernistische frame betekenis geeft aan teksten, waarbij die teksten uit verschillende perioden van de moderne literatuurgeschiedenis afkomstig kunnen zijn.' (p. 106)

Pretentie
Dat laatste is helaas een pretentie die Vaessens, in ieder geval tot aan pagina 309, niet waar maakt. Hij loopt louter de literair-historische ontwikkeling na van romantiek, realisme, avant-gardisme, modernisme en postmodernisme. Niets nieuwers onder Vaessens' zon dan bijvoorbeeld al blikkerde onder de zeven jaar oudere zon van Van Boven en Kemperink, Literatuur van de moderne tijd; Nederlandse en Vlaamse letterkunde in de 19e en 20e eeuw (Bussum 2006). Verschil is alleen dat hij nauwelijks literair-historische feiten opdreunt. Dus wie er allemaal tot bijvoorbeeld het Nederlandse historische realisme te rekenen zijn, legt Vaessens niet uit. Maar hij legt evenmin uit wat er gebeurt wanneer je het (al dan niet historische) realisme beziet door het postmodernistische of avant-gardistische frame. Om maar iets te noemen.

Denkramen
Een frame is volgens Vaessens een denkraam (echt, ik prefereer dit Nederlandse woord), een cognitief kader of schema dat bepaalt hoe we de wereld zien (p. 111). Een bladzijde verder heet een denkraam ook 'een wereldbeeld, een stelsel van veronderstellingen'; en een diep denkraam heet: een cognitieve structuur die opgesloten ligt in het langetermijngeheugen (p. 112). Vaessens zoekt, behalve op amateuristische wijze bij Swaab, aansluiting bij de taalkundige Lakoff, die framing beschrijft als een taalhandeling. Daarom ook spreekt hij over denkramen 'aan de hand van taalsignalen' (p. 112), meer in het bijzonder metaforen en binaire opposities. Een denkraam is dus ook een taalconstructie. 'Om die reden noemen we concepten als romantiek of realisme discursieve frames, wat zoiets [!] betekent als "talige frames" of "frames in de taal".' (p. 112)

Nieuw?
Deze pleonastische descriptie brengt Vaessens op het concept 'discours', dat hij dan gaat uitleggen (met de groeten van Foucault, natuurlijk). En dan is het nog een kleine stap naar de observatie dat een discours niet alleen de werkelijkheid benoemt, maar er ook vorm aan geeft. Ergo: 'Begrippen als romantisch en realistisch duiden geen historische realiteiten aan' (p. 113), het zijn mentale constructies die ons helpen tastbare historische gebeurtenissen te interpreteren en verklaren. Dat wisten we een paar bladzijden eerder al, toen denkramen nog frames heetten, maar verwarrend is dan wel dat eerder werd gesteld dat traditionele periodeconcepten historisch zijn, wat wil zeggen dat ze wel 'verwijzen naar iets wat zich in de historische werkelijkheid heeft voorgedaan.' (p. 106) Maar daar zit ' m nou net nou de kneep.

[wordt vervolgd zodra ik verder heb gelezen, maar eerst moet ik nu BA-eindwerkstukken gaan beoordelen]