Lees ik met een half oog (kan je dat zo zeggen?) 'Een tocht door Londen', het enige stuk van Albert Verwey in de tweede uitgave van Een pic-nic in proza, word ik verrast door de hoeveelheid poëzie die Appie daarin bespreekt en vertaalt van een dichter, geboren in 1867 (dus twee jaar jonger dan hijzelf), waar ik nog nimmer van gehoord had (dat is nog allemaal tot daaraantoe), zoek ik die dus maar googlenderwijs even op en kom ik terecht in een zozeer van verval doortrokken levensloop dat je die gerust een levenssloop mag heten, een Lebenswerdegang van een schier archetypisch laat-negentiende-eeuws gehalte, waardoor je zou gaan twijfelen aan het realistisch niveau van de beschrijving ervan (zie onder andere hier): geboren in niet beroerde omstandigheden, afgebroken opleiding, dichterlijke roeping, onbereikbare (tevens ongepaste) geliefde, hashish, drank, zenuwziekte en een vroege dood... en dat laatste ook nog eens anno 1900! Zo een dichter mag je decadent noemen. En dan blijkt dat P.N. van Eyck, de brave, droefgestemde maar tot op het bot idealistische dichter waarop ik ooit ben afgestudeerd, in de Nieuwe gids van mei 1911 een stuk over deze poëet heeft geschreven, dat in deel drie van zijn Verzameld werk (Van Oorschot, Amsterdam, 1959) is opgenomen en als zodanig gewoon in mijn boekenkast staat (en digitaal in de DBNL).
Heet dit nog intertekstualiteit of is het interbibliothecariteit? Coïncidentie dan?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten