woensdag, maart 29, 2023

Paginanummers

Als ik e-lees, ben ik nog steeds iets van mijn gebruikelijke, op decennia lezen-van-papier gebaseerde oriëntatie kwijt: het gevoel van het aantal bladzijden links en het aantal bladzijden rechts. Ik weet dan niet hoeveel ik in een roman of dichtbundel gelezen heb, of hoeveel er nog te genieten is (of hoeveel ik nog ‘moet’ als het boek toch tegenvalt). Het is ook figuurlijk een Fingerspitzengefühl: het is alles behalve exact, maar de sensatie van 'veel' of 'weinig' is toch heel overtuigend; het is bijvoorbeeld een goede basis voor het besluit: ‘Ik neem het dit weekend lekker mee, en dan begin ik maandag aan een andere’.

Als ik e-lees, loop ik voor elk boek toch even naar de fysieke boekhandel om te zien hoe dik het 'in het echt’ is: Bint-achtig, novellig, standaard-klassieke-romantisch, Bonita Avenue-lijk of De man zonder eigenschappen-esk, die orde van groottes (projecten als Het bureau en De tandeloze tijd zijn au-dehors categorie). Al tastend verdisconteer ik daarbij optisch blad- en zetspiegel, lettergrootte en -type, alsmede de grovere opmaak, dus kop- en staartwit, blanco of titelpagina’s tussen hoofdstukken en andere onderdelen.

In mijn e-leesapparaat staat onder- en bovenaan het scherm netjes aangegeven hoeveel procent ik heb gelezen van het geheel, respectievelijk hoeveel bladzijden van het onderhavige onderdeel, en elders kan ik nagaan hoeveel uur ik al heb ge- en nog moet lezen als ik op dezelfde manier doorkachel. Maar dat zijn allemaal maten die me nog steeds niets zeggen. Ik heb er in de decennia van het volledig papieren leestijdperk nooit op gelet, en ik vrees dat dit mijn status quo is. Helaas is het digitale paginaäantal nogal nietszeggend, omdat je in een e-lezer (het woord is in het Nederlands net zo ambigue als in het Engels) de marges en het lettertype en de lettergrootte naar believen kunt variëren; mijn e-lezer rekent me bovendien wel het aantal bladzijden per hoofdstuk voor, maar zonder duidelijk te maken wat in ieder boek wel en niet als hoofdstuk is geprogrammeerd (ik ben het vaak niet eens met de impliciete aannames van dat ding). 

Mijn hypothese is dat er geen digitaal alternatief bestaat voor die tactiele sensatie.

Vandaag begon ik met het herlezen van een niet omvangrijke, papieren roman die heel mooi is uitgegeven, want het is een uitgave van Koppernik: Cynan Jones, Alles wat ik vond op het strand. Vertaald door Manon Smits. (2023) Excursie: de vertaling is gebaseerd op een redux-versie die de auteur exclusief voor de Nederlandstalige markt heeft gemaakt; een vroege versie van het verhaal stuurde Jones in 2009 naar zijn Welshe uitgever, die om een uitwerking ervan vroeg; in 2011 verscheen bij Parthian de roman Everything I Found on the Beach. Maar anno Corona c.q. Lock down wilde Jones zijn oorspronkelijke, geheel eigen verhaal als het ware terugvorderen, wat in 2021 heeft geleid tot die redux-versie van zijn roman, waarvan nu de Nederlandse vertaling is verschenen.

De roman bestaat uit tal van kleine eenheden: een motto, een proloog, vijf delen, elk met een titelpagina, die op hun beurt weer bestaan uit door kop- en staartwit gescheiden onderdelen, die doorgaans niet meer dan twee bladzijden beslaan, of zelfs maar een enkele bladzijde, die hooguit voor de helft vol is gezet met worden; enkele passages eindigen met een asterisk, de meeste niet - het verschil tussen die onderscheidingen markeert een inhoudelijk onderscheid. De vertelling heeft dus een mozaïekstructuur, maar kent ook een lange verhaaldraad, vermengd met een tweede draadje, en heeft een nogal overrompelend slot.

Het lezen van Alles wat ik vond op het strand is een spannende zoektocht (ogenschijnlijk weinig zeggende details, doen er bij nader inzien wel toe), die mij uitdaagde tot een tweede lectuur, die me veel voortschrijdend inzicht bood in het verhaal, dat genoteerd is in nogal droge zinnen, waarvan de meerderheid een eenvoudige, standaard hoofdzinsbouw heeft. Die uitgebeende stijl is typerend voor Cynan Jones.

Waartoe, dacht ik, terugblikkend op de roman en mijn leesgang, dienen eigenlijk de paginanummers in een literaire tekst? Welk nut hebben die voor de lezer? Ze lijken de typografische secondewijzer of metronoom van de continuïteit van het verhaal en de thematiek. Maar als de tekst werkelijk goed in elkaar zit, en je van meet af aan bij je lezerslurven grijpt, is dat attribuut volkomen overbodig; en wil het niet vlotten met de lectuur, dan is de helpende hand van de paginanummering een loos gebaar. De spanning in de tekst en je eigen nieuwsgierigheid brengen, als alles goed is, de samenhang en orde als het ware vanzelf gedurende de lectuur aan het licht.

Tweede wet van de Vroolijke Hermeneut: een literaire tekst die niet zonder paginanummers kan, deugt niet. Weg ermee.

Geen opmerkingen: