Een typische bezigheid voor de laatste dagen van het jaar. De boel opruimen, de oude zooi weggooien, andere oude zooi toch maar weer niet weggooien. Dus de Jaarboeken van de Maatschappij, die sinds mensenheugenis een steeds grotere stofberg om zich heen verzamelden op de onderste plank van een boekenkast in een hoekje op de zolder... de deur uit: die zijn toch al gedigitaliseerd, geDBNLiseerd; veel handiger dan die papieren dingen.
Maar al die LP's... nee, daar kan ik nog geen afscheid van nemen. Bewaren is evenwel zinloos, want de pick-up is al jaren de deur uit wegens lamme snaar en aanschaf CD-spelertje dat in de kast past...
Vandaag eindelijk zo'n mp3-phonograaf gekocht. Ik wist niet dat de bewegingen die er bij een draaitafel horen zo diep in je spiergeheugen zitten: het voorzichtig uit de hoes halen van de zwarte schijf, vingers aan de rand en op het etiket alleen, blazen, omdraaien met een luchtige beweging van twee handen, weer blazen, etiketje lezen, A-kant boven, neerleggen op de schijf, het stof eraf wissen, de naald omhoog, opzijbewegen, schatten waar de groef begint, en langzaam laten dalen... de krassen en spetters zitten nog op precies dezelfde plaatsen. Ook het gehoorgeheugen laat zich weer kennen. De muziek komt meteen weer in het hoofd opdagen als ze uit de groef weerklinkt.
Eindelijk Nightingales and Bombers van Manfred Man's Earth Band weer eens gehoord
(en dat nu ik De welwillenden aan het lezen ben). Lionel Richie, een dico-single van All Night Long (eindeloos, B-kant met alleen de muziek), nog van ons afstudeerfeest.
Lotte, van Stephan Sulke in de enig echte versie (die man is zo stom geweest er ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag een nieuwe deun van te maken, met een mechanisch huppelritme erin, niet om aan te horen, maar iets beters was er digitaliter niet te streamen of te down loaden... tot nu). Freeze Frame van Godley and Creme, schitterend.
'Truth is stranger than fiction'. En straks ook Willem Vermandere op de mp3-speler, vreeemde combinatie. Le Piano Magique d'Erroll Garner, een CBS-schijf uit 1972, vijf jaar voor de goede man stierf... Nu ja, binnenkort mijn eigen top 2000 gedigitaliseerd. Alle goeds voor 2009!
maandag, december 29, 2008
dinsdag, december 23, 2008
Alberto Giacometti - Scultore - Pittore - 1901-1966
Collegepauze, bijdrage congres ingediend, schets voor het wetenschappelijk jaarverslag voorbereid, eerste fase van de workshoppreparatie achter de rug... tijd voor een museum.
Hoe het gekomen is, weet ik niet meer, maar sinds ongeveer achtentachtig (vorige eeuw) loopt Alberto Giacometti door mijn blikveld. Misschien om/doordat ik wel houd van getroubleerd realisme.
In januari '88 kocht ik Alberto Giacometti, Photographed by Herbert Matter (New York 1987).
In augustus negenentachtig schafte ik de 575 pagina's dikke Giacometti; a Biography (London-Boston 1983, reprint 1986) aan, geschreven door James Lord, die op zijn beurt weer door Giacometti vereeuwigd is.
In november negenentachtig kwam daar de Engelse vertaling van Alberto Giacometti (oorspr. 1984) bij, door Bernard Lamarche-Vadel.
In de zomervakantie van 1998 bezocht ik in L'Isle sur la Sorgue (Vaucluse) een tentoonstelling in het Centre Xavier Battini: Giacometti, Richier, Gutfreund (daar hing, meen ik, een Sartreportret in blauwe ballpoint).
In tweeduizendeneen doolde ik door het Museum Kurhaus te Kleve (Kleve, waar mijn oom woont), alwaar onder andere werken van Giacometti.
Hoe ik dat weet? Gekke gewoonte om aanschafdatum in boeken te noteren (doe ik tegenwoordig wat terughoudender, omdat wegens volle kasten het gevaar van doorverkopen groter is). En doordat ik een plakboek heb met de ansichtkaarten, die ik aanschaf, iedere keer als ik met plezier door een museum/tentoonstelling heb gedwaald, gedoold, gewandeld. En wat me nu dus een kunstdagboek (in voortdurende aanbouw) heeft opgeleverd. Handig ook als naslagwerk.
Dus ging ik vandaag naar Rotterdam (waar mijn familie vandaan komt, beter: kwam, want ook die oom woont er niet meer, maar al weer jaren in Kleve), naar de Kunsthal, wegens de Giacomettitentoonstelling (sinds ik met collega's de studievereniging Awater groot-dicteewedstrijd heb gewonnen, durf ik ook dit best te schrijven, zonder koppelteken).
Wat een genot om al die bekende werken nu (weer) eens in het echt te zien. Misschien toch vandaag met een voorkeur voor de schilderijen, de portretten: wat een gezwoeg, dat werk. Ja, echt werk. Werk in uitvoering, ook nu ze voltooid aan de muur hangen.
Maar hoogtepunt vond ik, letterlijk naast onder andere de beroemde (zie hier voor een voorbeeldje), levensgrote lopende man (onderdeel van het Chase Manhattan Project van 1960), een gigantische vitrine (ik gok 1,5 x 1,5 x 1,5 meter) met daarin een bronzen figuurtje uit de jaren veertig, van net 4 cm hoog en een paar mm dun. Verpletterend in al z'n kleinheid. Lijkt op een afgietseltje van een Etruskisch beeldje dat thuis op de boekenkast staat: Ombre della sera, aangeschaft in Volterra. En zo, en langs nog andere omwegen, komt alles bijeen.
Hoe het gekomen is, weet ik niet meer, maar sinds ongeveer achtentachtig (vorige eeuw) loopt Alberto Giacometti door mijn blikveld. Misschien om/doordat ik wel houd van getroubleerd realisme.
In januari '88 kocht ik Alberto Giacometti, Photographed by Herbert Matter (New York 1987).
In augustus negenentachtig schafte ik de 575 pagina's dikke Giacometti; a Biography (London-Boston 1983, reprint 1986) aan, geschreven door James Lord, die op zijn beurt weer door Giacometti vereeuwigd is.
In november negenentachtig kwam daar de Engelse vertaling van Alberto Giacometti (oorspr. 1984) bij, door Bernard Lamarche-Vadel.
In de zomervakantie van 1998 bezocht ik in L'Isle sur la Sorgue (Vaucluse) een tentoonstelling in het Centre Xavier Battini: Giacometti, Richier, Gutfreund (daar hing, meen ik, een Sartreportret in blauwe ballpoint).
In tweeduizendeneen doolde ik door het Museum Kurhaus te Kleve (Kleve, waar mijn oom woont), alwaar onder andere werken van Giacometti.
Hoe ik dat weet? Gekke gewoonte om aanschafdatum in boeken te noteren (doe ik tegenwoordig wat terughoudender, omdat wegens volle kasten het gevaar van doorverkopen groter is). En doordat ik een plakboek heb met de ansichtkaarten, die ik aanschaf, iedere keer als ik met plezier door een museum/tentoonstelling heb gedwaald, gedoold, gewandeld. En wat me nu dus een kunstdagboek (in voortdurende aanbouw) heeft opgeleverd. Handig ook als naslagwerk.
Dus ging ik vandaag naar Rotterdam (waar mijn familie vandaan komt, beter: kwam, want ook die oom woont er niet meer, maar al weer jaren in Kleve), naar de Kunsthal, wegens de Giacomettitentoonstelling (sinds ik met collega's de studievereniging Awater groot-dicteewedstrijd heb gewonnen, durf ik ook dit best te schrijven, zonder koppelteken).
Wat een genot om al die bekende werken nu (weer) eens in het echt te zien. Misschien toch vandaag met een voorkeur voor de schilderijen, de portretten: wat een gezwoeg, dat werk. Ja, echt werk. Werk in uitvoering, ook nu ze voltooid aan de muur hangen.
Maar hoogtepunt vond ik, letterlijk naast onder andere de beroemde (zie hier voor een voorbeeldje), levensgrote lopende man (onderdeel van het Chase Manhattan Project van 1960), een gigantische vitrine (ik gok 1,5 x 1,5 x 1,5 meter) met daarin een bronzen figuurtje uit de jaren veertig, van net 4 cm hoog en een paar mm dun. Verpletterend in al z'n kleinheid. Lijkt op een afgietseltje van een Etruskisch beeldje dat thuis op de boekenkast staat: Ombre della sera, aangeschaft in Volterra. En zo, en langs nog andere omwegen, komt alles bijeen.
donderdag, december 11, 2008
Epische en/of Lange Gedichten
Al een tijdje sla ik m'n aantekeningen betreffende lange verhalende gedichten in de moderne Nederlandse letterkunde op in een map met de titel oEPs, een flauwe afko van: Onderzoek Epische Poëzie Stolk. Maar sinds een tijdje is er een nieuwe map bijgekomen, waarin ik de parafernalia van de Workshop Lange Gedichten archiveer; een workshop die Dietlinde Willockx (Universiteit Antwerpen) en ik aan het op poten zetten zijn. Die nieuwe map heet, jawel: WoepS, ook al zit Dietlinde niet zo strikt op de epische, meer op de lange lijn. Juist die net wat afwijkende posities maken de samenwerking zo vruchtbaar en ook aangenaam en leerzaam, vind ik.
Op 19 juni 2009 gaat het plaatsvinden, in de Sweelinckzaal, Drift 21, te Utrecht, tussen 11.00 en 17.00 uur. Geen lange, doorgekauwde, betogen, maar korte bespiegelingen en reflecties daar weer op, daar hopen en rekenen we op. Wie er meer over wil weten, zie de WoepS-site.
Is 'Eindeligt' van Willem Jan Otten, in Welkom; gedichten 2003-2008 (Amsterdam 2008) nou lang of episch? Of niet? Minder dan zijn De eend, denk ik. Maar het gaat me er niet om het onderscheid vast te spijkeren, maar juist om het productief te houden. Onder andere. Demarcatie en fascinatie. Zoiets.
Op 19 juni 2009 gaat het plaatsvinden, in de Sweelinckzaal, Drift 21, te Utrecht, tussen 11.00 en 17.00 uur. Geen lange, doorgekauwde, betogen, maar korte bespiegelingen en reflecties daar weer op, daar hopen en rekenen we op. Wie er meer over wil weten, zie de WoepS-site.
Is 'Eindeligt' van Willem Jan Otten, in Welkom; gedichten 2003-2008 (Amsterdam 2008) nou lang of episch? Of niet? Minder dan zijn De eend, denk ik. Maar het gaat me er niet om het onderscheid vast te spijkeren, maar juist om het productief te houden. Onder andere. Demarcatie en fascinatie. Zoiets.
vrijdag, november 28, 2008
De dijk
'In 1937 schreef Engelman een episch gedicht over de afsluitdam van de Zuiderzee: "De dijk".' Aldus Paul Claes in zijn Lyriek van de lage landen; de canon in tachtig gedichten (Amsterdam 2008: 319).
Dan is mijn aandacht gewekt. Een mij nog niet bekend modern epos!
Kopen!
Lezen!
Ah, de Lutetia van Jan van Krimpen. Wat een sterke letter. Maar dit terzij.
Teleurstelling. Zesendertig kwatrijnen van negen- en zeslettergrepige, jambische, gekruist rijmende verzen die (zonder dat ik het mooi vind) de lof tuiten van een dijk, die enigszins tijdloos en als een levend wezen wordt voorgesteld; wie wil kan er mythische, nou vooruit: epische proporties in zien.
Maar ik lees de eerste regels:
De dijk ligt tusschen ’t land en ’t water
met palen en bazalt. (5)
Sinds Vasalis en uit eigen reiservaring weet ik dat de Afsluitdijk ligt tussen water en water; tussen zee en wat sindsdien geen zee meer maar meer is. Hoezo afsluitdam van de Zuiderzee, zoals Claes dat noemt?
De tweede strofe begint aldus: 'Hij heeft de zee het land ontstolen' en in deel II staat:
De molens slaan de horizonnen
met wieken, kruis na kruis,
de polder is een vat vol sponnen [=vulgaten]
en heimelijk geruisch.
Molens aan de Afsluitdijk? Een polder? En waarom zegt Engelman in deel III: 'Ligt hij er pas, ligt hij er eeuwen, / met zijn geduchten zoom?' (9) Dat is wel een heel idiote vraag met betrekking tot een net voltooide dijk?! Maar: waar staat dat deze dijk net voltooid is? Heeft Engelman willen dichten als een tweede Nijhoff: 'Ik ging naar Den Oever om de dijk te zien. Ik zag de afsluitdijk'? Dan was hij er bepaald niet vlot bij: ‘Op 28 mei 1932, vijf jaar na het begin van het werk, kon het laatste gat in de dijk worden gesloten.’ [http://www.afsluitdijk.org/NL%20BOUW%201.htm - 28-11-2008]. Dat ding was anno 1937 dus al vijf jaar klaar. Komt Engelman nog eens aan met zijn lofdicht? Hij had wel Achterberg ver vooruit kunnen zijn: 'Eindelijk is het grote gat gedicht.'
Maar wie schetst mij mijn schrik bij 't naslaan van een Engelmanboek, Op gezang en vlees belust; over leven, werk en stad van Jan Engelman (Utrecht 2000), want daarin staat De dijk aangeduid als 'een werk dat was geschreven bij gelegenheid van de voltooiing van de Afsluitdijk.' (28) En bij een foto van Johanna Diepenbrock, de dame die De dijk voordroeg 'bij het ingebruiknemen van de schouwburgzaal in de Studio der Algemeene Vereeniging Radio-Omroep te Hilversum' op 22 april 1937 (aldus de colofon van De dijk, Amsterdam 1937: [15]), en voor wie Engelman viel, welnu, bij die foto staat nog eens: 'Het gedicht "De dijk" schrijft Engelman ter gelegenheid van het gereedkomen van de afsluitdijk.' (118)
En ook G.P.M. Knuvelder noemt in zijn Schets geschiedenis Nederlandse letterkunde (37e dr. Den Bosch 1972, p. 167) 'het grotere gedicht De Dijk (1937) over de Afsluitdijk'. Als Claes fabuleeert, weet hij zich dus door kenners gedekt.
En er zijn er meer die De dijk verbinden aan de Afsluitdijk. Bijvoorbeeld Sanne Duyve en Lian Zigterman van de Hogeschool Van Hall – Larenstein (Kust- en zeemanagement) in hun ontwerp De dijk in z’n element; ontwerpvisie voor een nieuwe Afsluitdijk, gedateerd 22 mei 2008 (zie hier). En ook een boze blogger. En ook het WestFries Museum citeert Engelmans De dijk in de context van de Afsluitdijk.
Maar ik geloof toch en ondanks dat alles echt dat Engelmans De dijk er losser van staat. Engelman bezingt op alternatieve wijze iets waar ons kleine landje groot in is: de aloude strijd tegen het water, en het letterlijk winnen van terrein; kortom, een oeroude toop in vaderlandslievende poëzie ('gewijde grond der Vaderen, / Gij niet op mijn verzoek ontwoekerd aan de zee', dichtte De Génestet), maar nu eens benaderd vanuit het fenomeen 'dijk'. Niet die ene dijk, nee: een dijk, iedere dijk, de ideale dijk, de Hollandse dijk van alle tijden, der dijken dijk. De dijk die, al ligt hij stil, door Engelman toch als een grote held wordt voorgesteld. De impliciete zanger van De dijk vraagt zich niet voor niets af of de dijk wellicht nog 'het schip van Bran' ziet en 'Tromp nog of De Ruyter' bespeurt. (9) Deze dijk is geen echte dijk, maar, zoals Engelman op pagina 12 dicht: 'van dat onophoudlijk streven [namelijk: van de menselijke geest] het eeuwig zinnebeeld.'
Dan is mijn aandacht gewekt. Een mij nog niet bekend modern epos!
Kopen!
Lezen!
Ah, de Lutetia van Jan van Krimpen. Wat een sterke letter. Maar dit terzij.
Teleurstelling. Zesendertig kwatrijnen van negen- en zeslettergrepige, jambische, gekruist rijmende verzen die (zonder dat ik het mooi vind) de lof tuiten van een dijk, die enigszins tijdloos en als een levend wezen wordt voorgesteld; wie wil kan er mythische, nou vooruit: epische proporties in zien.
Maar ik lees de eerste regels:
De dijk ligt tusschen ’t land en ’t water
met palen en bazalt. (5)
Sinds Vasalis en uit eigen reiservaring weet ik dat de Afsluitdijk ligt tussen water en water; tussen zee en wat sindsdien geen zee meer maar meer is. Hoezo afsluitdam van de Zuiderzee, zoals Claes dat noemt?
De tweede strofe begint aldus: 'Hij heeft de zee het land ontstolen' en in deel II staat:
De molens slaan de horizonnen
met wieken, kruis na kruis,
de polder is een vat vol sponnen [=vulgaten]
en heimelijk geruisch.
Molens aan de Afsluitdijk? Een polder? En waarom zegt Engelman in deel III: 'Ligt hij er pas, ligt hij er eeuwen, / met zijn geduchten zoom?' (9) Dat is wel een heel idiote vraag met betrekking tot een net voltooide dijk?! Maar: waar staat dat deze dijk net voltooid is? Heeft Engelman willen dichten als een tweede Nijhoff: 'Ik ging naar Den Oever om de dijk te zien. Ik zag de afsluitdijk'? Dan was hij er bepaald niet vlot bij: ‘Op 28 mei 1932, vijf jaar na het begin van het werk, kon het laatste gat in de dijk worden gesloten.’ [http://www.afsluitdijk.org/NL%20BOUW%201.htm - 28-11-2008]. Dat ding was anno 1937 dus al vijf jaar klaar. Komt Engelman nog eens aan met zijn lofdicht? Hij had wel Achterberg ver vooruit kunnen zijn: 'Eindelijk is het grote gat gedicht.'
Maar wie schetst mij mijn schrik bij 't naslaan van een Engelmanboek, Op gezang en vlees belust; over leven, werk en stad van Jan Engelman (Utrecht 2000), want daarin staat De dijk aangeduid als 'een werk dat was geschreven bij gelegenheid van de voltooiing van de Afsluitdijk.' (28) En bij een foto van Johanna Diepenbrock, de dame die De dijk voordroeg 'bij het ingebruiknemen van de schouwburgzaal in de Studio der Algemeene Vereeniging Radio-Omroep te Hilversum' op 22 april 1937 (aldus de colofon van De dijk, Amsterdam 1937: [15]), en voor wie Engelman viel, welnu, bij die foto staat nog eens: 'Het gedicht "De dijk" schrijft Engelman ter gelegenheid van het gereedkomen van de afsluitdijk.' (118)
En ook G.P.M. Knuvelder noemt in zijn Schets geschiedenis Nederlandse letterkunde (37e dr. Den Bosch 1972, p. 167) 'het grotere gedicht De Dijk (1937) over de Afsluitdijk'. Als Claes fabuleeert, weet hij zich dus door kenners gedekt.
En er zijn er meer die De dijk verbinden aan de Afsluitdijk. Bijvoorbeeld Sanne Duyve en Lian Zigterman van de Hogeschool Van Hall – Larenstein (Kust- en zeemanagement) in hun ontwerp De dijk in z’n element; ontwerpvisie voor een nieuwe Afsluitdijk, gedateerd 22 mei 2008 (zie hier). En ook een boze blogger. En ook het WestFries Museum citeert Engelmans De dijk in de context van de Afsluitdijk.
Maar ik geloof toch en ondanks dat alles echt dat Engelmans De dijk er losser van staat. Engelman bezingt op alternatieve wijze iets waar ons kleine landje groot in is: de aloude strijd tegen het water, en het letterlijk winnen van terrein; kortom, een oeroude toop in vaderlandslievende poëzie ('gewijde grond der Vaderen, / Gij niet op mijn verzoek ontwoekerd aan de zee', dichtte De Génestet), maar nu eens benaderd vanuit het fenomeen 'dijk'. Niet die ene dijk, nee: een dijk, iedere dijk, de ideale dijk, de Hollandse dijk van alle tijden, der dijken dijk. De dijk die, al ligt hij stil, door Engelman toch als een grote held wordt voorgesteld. De impliciete zanger van De dijk vraagt zich niet voor niets af of de dijk wellicht nog 'het schip van Bran' ziet en 'Tromp nog of De Ruyter' bespeurt. (9) Deze dijk is geen echte dijk, maar, zoals Engelman op pagina 12 dicht: 'van dat onophoudlijk streven [namelijk: van de menselijke geest] het eeuwig zinnebeeld.'
maandag, november 24, 2008
Toch weer Achterberg
Soms denk je dat de aandacht verflauwt, soms lijkt die weer opgeleefd.
In de bloemlezing Lyriek van de lage landen; de canon in tachtig gedichten De Bezige Bij 2008) heeft Paul Claes aandacht voor Achterberg. Zoals van al zijn canonieken, beschrijft Claes heel in het kort des dichters leven en werken alsmede de situering, techniek en thematiek van het opgenomen gedicht, in het geval van Achterberg is dat 'Eben Haëzer', een leuke keuze want, zoals de canoniquer opmerkt: 'Ongewoon voor Achterberg is het ontbreken van het grondthema en de aanwezigheid van jeugdherineringen.' Erg veel wijzer word je er verder niet van, want een mededeling als 'Achterberg publiceerde bijna duizend gedichten, waaronder veel sonnetten' is maar een beetje, net niet helemaal waar. De historisch-kritische editie van het werk van Achterberg (Constantijn Huygens Instituut 2000) telt immers 1016 gepubliceerde gedichten, dus iets meer dan duizend; en in zijn proefschrift uit 1982 heeft Gerrit Otterloo net één meer dan een kwart daarvan, om precies te zijn 255, als sonnet geïdentificeerd; en de meeste daar weer van, net als 'Eben Haëzer', zijn geschreven na de Tweede Wereldoorlog, wat het nog minder begrijpelijk maakt dat er in Claes' canon een foto van de dichter uit 1936 is opgenomen. Maar goed, '1016' is een vorm van 'bijna duizend', en één meer dan een kwart van duizend is een vorm van 'veel'. Het is dan ook meer een (schitterend uitgevoerde!) salontafelbloemlezing dan een feitelijk naslagwerk.
Atte Jongstra refereert aan de Langbroekse bard in het hoofdstuk 'In de gekkenschemer' van zijn privé-domein-uitgave Klinkende ikken; bekentenissen van een zelfontwijker (De Arbeiderspers 2008) in - hoe kan het anders - een voetnoot, nummer 87 om precies te zijn, op pagina 188: 'Het zou me verbazen als hetzelfde niet opgaat voor een flink aantal gedichten van Gerrit Achterberg.' En 'hetzelfde' refereert dan aan 'het doen en ontdoen, na het trauma van de moord', wat weer (in het Engels) terug te lezen is op www.ncbi.nlm.nih.gov. Hoeveel 'een flink aantal' is in het denkraam van deze zelfontwijker met perifere blik, is vooralsnog onduidelijk.
Ilja Leonard Pfeijffer en Gert Jan de Vries nemen in De canon van de Europese poëzie; 500 gedichten die iedereen gelezen moet hebben (Meulenhoff 2008) (zonder foto van de samenstellers op het achterplat, gelukkig) welgeteld twee gedichten van Achterberg op: 'Code' en 'Werkster' (inderdaad, mijnheer Claes: weer twee sonnetten). Ook een mooie keuze. Het aantal van twee moet overigens niet gerelateerd worden aan Komrij's loftuitende maximum van tien destijds.
Frank Noë heeft met de roman Spellbound (Ailantus 2008) het leven van Achterberg verfictionaliseerd, blijkens alleen al de titel van de recensie in de NRC-bijlage 'Boeken' d.d. 21 november 2008: 'Achterberg in het koekoeksnest.' Maar ook de titel van de roman doet bellen rinkelen in het brein van de Achterberglecteur. Ik moet het boek nog lezen; zie hier alvast een andere recensie.
In de bloemlezing Lyriek van de lage landen; de canon in tachtig gedichten De Bezige Bij 2008) heeft Paul Claes aandacht voor Achterberg. Zoals van al zijn canonieken, beschrijft Claes heel in het kort des dichters leven en werken alsmede de situering, techniek en thematiek van het opgenomen gedicht, in het geval van Achterberg is dat 'Eben Haëzer', een leuke keuze want, zoals de canoniquer opmerkt: 'Ongewoon voor Achterberg is het ontbreken van het grondthema en de aanwezigheid van jeugdherineringen.' Erg veel wijzer word je er verder niet van, want een mededeling als 'Achterberg publiceerde bijna duizend gedichten, waaronder veel sonnetten' is maar een beetje, net niet helemaal waar. De historisch-kritische editie van het werk van Achterberg (Constantijn Huygens Instituut 2000) telt immers 1016 gepubliceerde gedichten, dus iets meer dan duizend; en in zijn proefschrift uit 1982 heeft Gerrit Otterloo net één meer dan een kwart daarvan, om precies te zijn 255, als sonnet geïdentificeerd; en de meeste daar weer van, net als 'Eben Haëzer', zijn geschreven na de Tweede Wereldoorlog, wat het nog minder begrijpelijk maakt dat er in Claes' canon een foto van de dichter uit 1936 is opgenomen. Maar goed, '1016' is een vorm van 'bijna duizend', en één meer dan een kwart van duizend is een vorm van 'veel'. Het is dan ook meer een (schitterend uitgevoerde!) salontafelbloemlezing dan een feitelijk naslagwerk.
Atte Jongstra refereert aan de Langbroekse bard in het hoofdstuk 'In de gekkenschemer' van zijn privé-domein-uitgave Klinkende ikken; bekentenissen van een zelfontwijker (De Arbeiderspers 2008) in - hoe kan het anders - een voetnoot, nummer 87 om precies te zijn, op pagina 188: 'Het zou me verbazen als hetzelfde niet opgaat voor een flink aantal gedichten van Gerrit Achterberg.' En 'hetzelfde' refereert dan aan 'het doen en ontdoen, na het trauma van de moord', wat weer (in het Engels) terug te lezen is op www.ncbi.nlm.nih.gov. Hoeveel 'een flink aantal' is in het denkraam van deze zelfontwijker met perifere blik, is vooralsnog onduidelijk.
Ilja Leonard Pfeijffer en Gert Jan de Vries nemen in De canon van de Europese poëzie; 500 gedichten die iedereen gelezen moet hebben (Meulenhoff 2008) (zonder foto van de samenstellers op het achterplat, gelukkig) welgeteld twee gedichten van Achterberg op: 'Code' en 'Werkster' (inderdaad, mijnheer Claes: weer twee sonnetten). Ook een mooie keuze. Het aantal van twee moet overigens niet gerelateerd worden aan Komrij's loftuitende maximum van tien destijds.
Frank Noë heeft met de roman Spellbound (Ailantus 2008) het leven van Achterberg verfictionaliseerd, blijkens alleen al de titel van de recensie in de NRC-bijlage 'Boeken' d.d. 21 november 2008: 'Achterberg in het koekoeksnest.' Maar ook de titel van de roman doet bellen rinkelen in het brein van de Achterberglecteur. Ik moet het boek nog lezen; zie hier alvast een andere recensie.
dinsdag, november 04, 2008
Prijzen, prees, geprezen
‘hard en scherp, maar ook liefdevol en humorvol, en spannend en geraffineerd’. Laat ik daar enige maanden geleden toch heel anders over gedacht hebben... Moet ik er dan echt opnieuw aan beginnen? Maar ik zit midden in Vriendinnen van Piet Gerbrandy: hard, scherp, liefdevol en humorvol, tergend en denderend.
donderdag, oktober 30, 2008
Epische poëzie
Dat was een mooi initiatief van Hans Vandevoorde: hij, aan de VU Brussel doende met een college over epische poëzie na 1945, nodigde een paar soortgenoten uit om een workshop te doen binnen zijn college: Odile Heynders (Tilburg) - die Heilna du Plooy (Potchefstroom) introduceerde -, Dietlinde Willockx (Antwerpen), en mijn persoontje (Utrecht): allen van de species letterkundige, subgroep: op de ene of de andere manier, met de ene en de andere invalshoek bezig met wat je epische, of verhalende, of lange gedichten zou kunnen noemen, of het narratieve aspect van poëzie. Een beter kippenhok kan je je niet wensen (inhoudelijk gezien dan; die campus daar aan de Pleinlaan/Rue de la plaine dat is me er een) (alhoewel: mooie herinnering eraan: bezoek ter gelegenheid van de promotie van Sven Vitse; een openbaring om die daar hoogstprofessioneel te zien opereren in zijn oorspronkelijke biotoop, als ik dat zo mag zeggen).
En daar, in die hiervoor aangeduide epische polyfonie, zat meteen het interessante: we leerden elkaar (beter) kennen als betreders van dit betrekkelijk spoorloze terrein, en we leerden dat de invalshoeken op dat ene gebied heel uiteenlopend kunnen zijn. Hans had met en bij dezen zijn workshop op poten, Odile Heynders en Heilna du Plooy zijn met een andere bezig, net als Dietlinde Willockx en ik; alles in uiteenlopende stadia, vanzelf.
Daardoor - wederom: wegens die hiervoor aangeduide epische polyfonie - ging het dan ook over, onder meer en anderen, Zwagerman, Nolens, Van Dixhoorn, Gorter en Anker. Ha, ik hoop dat de studenten het ook zo leuk vonden; ik kan me voorstellen dat vijf van die min of meer zelfbenoemde epische geleerden voor hen wat veel knuppels in het hoenderhok waren.
Heilna du Plooy had me bij het scheiden van de markt een stapel papieren meegegeven, die ik in de trein te lezen begonnen ben. Goed spul. De laatste zes pagina's van dat nog te publiceren hoofdstuk van een boek had ik gepland te lezen tussen Rotterdam en Utrecht... maar daar stak de prozaïsche werkelijkheid een vrolijk spaakje in het wiel, door me in gesprek te laten raken met een mij tot dan toe onbekende meneer Ben [Nogwat], oud-leraar natuurkunde, die, vanuit de kop van Drenthe met veel bagage op wandeling was geweest in de Randstad, en die al koutend zelfs zo begeesterd was geraakt dat hij zijn bloedeigen dochter aan de telefonische kant schoof, omdat we het, onder veel en veel meer, hadden over Joe Speedboot. De internationale intercity als de trekschuit der 21ste eeuw.
De volgende dag - wat wil zeggen: vandaag - meteen om 09.00 uur weer aan de bak met een college over Marsmans Tempel en kruis. Werkelijk prachtig: iedereen (elke collegiant, om dat woord maar weer eens te gebruiken) droeg uit zijn of haar hoofd het hem of haar toegewezen fragment van die bundel / van dat gedicht voor. Mnemotechiek in praktijk. Heel mooi.
En daar, in die hiervoor aangeduide epische polyfonie, zat meteen het interessante: we leerden elkaar (beter) kennen als betreders van dit betrekkelijk spoorloze terrein, en we leerden dat de invalshoeken op dat ene gebied heel uiteenlopend kunnen zijn. Hans had met en bij dezen zijn workshop op poten, Odile Heynders en Heilna du Plooy zijn met een andere bezig, net als Dietlinde Willockx en ik; alles in uiteenlopende stadia, vanzelf.
Daardoor - wederom: wegens die hiervoor aangeduide epische polyfonie - ging het dan ook over, onder meer en anderen, Zwagerman, Nolens, Van Dixhoorn, Gorter en Anker. Ha, ik hoop dat de studenten het ook zo leuk vonden; ik kan me voorstellen dat vijf van die min of meer zelfbenoemde epische geleerden voor hen wat veel knuppels in het hoenderhok waren.
Heilna du Plooy had me bij het scheiden van de markt een stapel papieren meegegeven, die ik in de trein te lezen begonnen ben. Goed spul. De laatste zes pagina's van dat nog te publiceren hoofdstuk van een boek had ik gepland te lezen tussen Rotterdam en Utrecht... maar daar stak de prozaïsche werkelijkheid een vrolijk spaakje in het wiel, door me in gesprek te laten raken met een mij tot dan toe onbekende meneer Ben [Nogwat], oud-leraar natuurkunde, die, vanuit de kop van Drenthe met veel bagage op wandeling was geweest in de Randstad, en die al koutend zelfs zo begeesterd was geraakt dat hij zijn bloedeigen dochter aan de telefonische kant schoof, omdat we het, onder veel en veel meer, hadden over Joe Speedboot. De internationale intercity als de trekschuit der 21ste eeuw.
De volgende dag - wat wil zeggen: vandaag - meteen om 09.00 uur weer aan de bak met een college over Marsmans Tempel en kruis. Werkelijk prachtig: iedereen (elke collegiant, om dat woord maar weer eens te gebruiken) droeg uit zijn of haar hoofd het hem of haar toegewezen fragment van die bundel / van dat gedicht voor. Mnemotechiek in praktijk. Heel mooi.
vrijdag, oktober 17, 2008
Zwaluw-editie
Blijverrast was ik toen ik het pakje openmaakte, mij - tegen (overigens zeer billijke) betaling natuurlijk - toegezonden door een collega-boekwinkeliertje.nl. Want eerlijk gezegd vond ik de naam van de mij onbekende uitgeverij niet bepaald opwekkend: Keizerskroon. De bollen, hoe vorstelijk de bloemen die daaruit groeien ook ogen, stinken nog erger dan doerians. En de titel van het boek, Tempel en kruis en andere gedichten , vond ik niet bepaald opwindend; eerder vreesaanjagend duf; plus dat ik die andere gedichten niet hoef; die heb ik al, in Verzameld werk en in Verzamelde gedichten. Daar staat Tempel en kruis ook in, dat weet ik, maar daarvan wil ik er, naast de acht exemplaren die ik al heb (eerste tot en met derde druk, gebonden of ingenaaid, met of zonder stofomslag), nog wel een bij.
En zie nu toch eens: 100 bij 150 millimetertjes meet dit piepkleine kleinoodje. Het is twee millimeter dik, dun dus, en bevat toch maar liefst tachtig bladzijden: eersteklas bijbelpapier! Met een voorwoordje van (de weduwe mevrouw) R. Marsman.
Het gaat hier om het eerste deeltje van de reeks Zwaluw-editie (waarin verder verschenen Avonturiers van Arthur van Schendel, Het wentelende wiel; Indische ervaringen van W.S.B. van Assen en het puzzleboekje O...ja!!!; zes andere deeltjes stonden al in het vooruitzicht). PiCarta dateert het uitgaafje op [1947].
'De Zwaluw-editie', zo staat aan de binnenzij van het voorplat, 'is bedoeld voor Nederlanders buiten de grenzen en verder voor eenieder, waar ook ter wereld, die contact met de Nederlandse cultuur op prijs stelt.'
En wat nu zo aardig is: aan het voorplat zit een flapje dat je op het achterplat kan plakken, en waarop een plekje voor een postzegel zit ('Indië: 2 ct. Overig buitenland: 4 ct.'). Op het achterplat staan verzendinstructies en adresruimte gedrukt. Waarmee het voortreffelijke papier verklaard is. Aan het achterplat zit ook een afscheurbaar retourkaartje ('Frankering als Briefkaart'), want:
Geachte Lezer
De uitgever heeft getracht, door deze uitgave het contact tussen U en Nederland te bevorderen. Hij verneemt gaarne uw oordeel.
Laat Uw advies voor verdere uitgaven aan anderen ten goede komen. Schrijf Uw bemerkingen op deze strook en zend deze ongefrankeerd terug.
(staat er daarom 'Frankering' en niet 'Frankeren' aan de andere zijde?). Oneerbiedig uitgevouwen ziet een en ander er aldus uit:
Om nog even uit te laten komen, wat een klein ding het is, hier de eerste druk van Tempel en kruis (ingenaaid, 135 x 215 mm, met 86 bladzijden maar liefst tien milimeter dik) en dit zwaluwtje naast elkaar (klikken op de plaatjes doet ze vergroten).
En zie nu toch eens: 100 bij 150 millimetertjes meet dit piepkleine kleinoodje. Het is twee millimeter dik, dun dus, en bevat toch maar liefst tachtig bladzijden: eersteklas bijbelpapier! Met een voorwoordje van (de weduwe mevrouw) R. Marsman.
Het gaat hier om het eerste deeltje van de reeks Zwaluw-editie (waarin verder verschenen Avonturiers van Arthur van Schendel, Het wentelende wiel; Indische ervaringen van W.S.B. van Assen en het puzzleboekje O...ja!!!; zes andere deeltjes stonden al in het vooruitzicht). PiCarta dateert het uitgaafje op [1947].
'De Zwaluw-editie', zo staat aan de binnenzij van het voorplat, 'is bedoeld voor Nederlanders buiten de grenzen en verder voor eenieder, waar ook ter wereld, die contact met de Nederlandse cultuur op prijs stelt.'
En wat nu zo aardig is: aan het voorplat zit een flapje dat je op het achterplat kan plakken, en waarop een plekje voor een postzegel zit ('Indië: 2 ct. Overig buitenland: 4 ct.'). Op het achterplat staan verzendinstructies en adresruimte gedrukt. Waarmee het voortreffelijke papier verklaard is. Aan het achterplat zit ook een afscheurbaar retourkaartje ('Frankering als Briefkaart'), want:
Geachte Lezer
De uitgever heeft getracht, door deze uitgave het contact tussen U en Nederland te bevorderen. Hij verneemt gaarne uw oordeel.
Laat Uw advies voor verdere uitgaven aan anderen ten goede komen. Schrijf Uw bemerkingen op deze strook en zend deze ongefrankeerd terug.
(staat er daarom 'Frankering' en niet 'Frankeren' aan de andere zijde?). Oneerbiedig uitgevouwen ziet een en ander er aldus uit:
Om nog even uit te laten komen, wat een klein ding het is, hier de eerste druk van Tempel en kruis (ingenaaid, 135 x 215 mm, met 86 bladzijden maar liefst tien milimeter dik) en dit zwaluwtje naast elkaar (klikken op de plaatjes doet ze vergroten).
zondag, oktober 05, 2008
Plus Bourdieu que Bourdieu
(deze kop is natuurlijk alleen de aandacht te trekken van zekere Nijmeegse lezer, maar...) als ik, zoals de afgelopen tijd, gefêteerd wordt op plaatjes als het bijgaande, aan de internetversie des Volkskrants ontleende olijke groepsportret, en denk aan de daarbij horende berichten en de daaronder passende kennelijke werkelijkheid, kan ik toch niet anders dan mij verbaasd tonen in c.q. over al mijn onwetendheid.
Ik heb namelijk altijd gedacht dat al dat veld-, habitus, spel- en praxisgedoe waarmee Bourdieu een treffend beeld weet te schetsen van de handel en wandel in het gebied van (onder andere) de literatuur, in hoge mate een matafoor was, ontleend aan de hardere, concretere, oorzakelijker en gevolgrijker wereld van het geld; dat het redelijk overtuigende beeldspraak was, een pregnante wijze van spreken om anders nogal abstracte processen duidelijk te mee maken. Maar als ik dan die plaatjes e.d.m. (= e.t.q.) waarneem, slaat me de schrik om het lijf.
Nog nooit heb ik geld weggezet op de ene bank - en niet op de andere - omdat een meneer, die niet mijn broer is die al heel zijn werkzame leven bij een al heel oude bank werkt, me zei: 'Deze bank is betrouwbaar, en dat is ze omdat ik een bijzondere meneer ben, want ik loop eenmaal per jaar (en dan nog niet eens met carnaval) met een goudkleurig koffertje van papier-mâché door letterlijk en vooral figuurlijk Den Haag.' Maar kennelijk moet ik dat wel doen.
Een bank blijkt pas betrouwbaar en goed, niet als ze je zonder zorgen een zo hoog mogelijke rente op je zuurverdiende centen geeft, en een goed advies erbij, een kopje koffie, en geen strafrente bij onverhoedse geldopname, maar een bank blijkt goed als iemand, die zelf geen geld genoeg heeft, maar die een astronomisch bedrag, althans een bedrag waarvan ik in mijn mensenleven nog geen promille bij elkaar zou kunnen sparen, een man die zo'n bedrag dus moet lenen bij andere banken, een bank koopt en zegt: 'Deze bank, die ik net, stiekem, met een paar vrindjes, in het weekeinde, als de beurzen allemaal dicht zijn, en niemand die er belang bij heeft zich ermee kan bemoeien, gekocht heb, is goed.'
Dat is niet alleen een vorm van 'Wij van WC-eend adviseren WC-eend', maar het is ook een heel erg geval van volkomen symbolisch handelen dat werkelijk handelen zou moeten geldig- en wie weet zelfs zaligverklaren. Er is helemaal geen kapitaal, er is alleen maar symbolisch kapitaal. Kapitaal is een metafoor voor kapitaal. De kwadratuur van de veldtheorie. Ik begin het te begrijpen.
Vandaag niets gespaard. Weer een boek gekocht; net als gisteren trouwens. Godverdomse dagen op een godverdomse bol.
Ik heb namelijk altijd gedacht dat al dat veld-, habitus, spel- en praxisgedoe waarmee Bourdieu een treffend beeld weet te schetsen van de handel en wandel in het gebied van (onder andere) de literatuur, in hoge mate een matafoor was, ontleend aan de hardere, concretere, oorzakelijker en gevolgrijker wereld van het geld; dat het redelijk overtuigende beeldspraak was, een pregnante wijze van spreken om anders nogal abstracte processen duidelijk te mee maken. Maar als ik dan die plaatjes e.d.m. (= e.t.q.) waarneem, slaat me de schrik om het lijf.
Nog nooit heb ik geld weggezet op de ene bank - en niet op de andere - omdat een meneer, die niet mijn broer is die al heel zijn werkzame leven bij een al heel oude bank werkt, me zei: 'Deze bank is betrouwbaar, en dat is ze omdat ik een bijzondere meneer ben, want ik loop eenmaal per jaar (en dan nog niet eens met carnaval) met een goudkleurig koffertje van papier-mâché door letterlijk en vooral figuurlijk Den Haag.' Maar kennelijk moet ik dat wel doen.
Een bank blijkt pas betrouwbaar en goed, niet als ze je zonder zorgen een zo hoog mogelijke rente op je zuurverdiende centen geeft, en een goed advies erbij, een kopje koffie, en geen strafrente bij onverhoedse geldopname, maar een bank blijkt goed als iemand, die zelf geen geld genoeg heeft, maar die een astronomisch bedrag, althans een bedrag waarvan ik in mijn mensenleven nog geen promille bij elkaar zou kunnen sparen, een man die zo'n bedrag dus moet lenen bij andere banken, een bank koopt en zegt: 'Deze bank, die ik net, stiekem, met een paar vrindjes, in het weekeinde, als de beurzen allemaal dicht zijn, en niemand die er belang bij heeft zich ermee kan bemoeien, gekocht heb, is goed.'
Dat is niet alleen een vorm van 'Wij van WC-eend adviseren WC-eend', maar het is ook een heel erg geval van volkomen symbolisch handelen dat werkelijk handelen zou moeten geldig- en wie weet zelfs zaligverklaren. Er is helemaal geen kapitaal, er is alleen maar symbolisch kapitaal. Kapitaal is een metafoor voor kapitaal. De kwadratuur van de veldtheorie. Ik begin het te begrijpen.
Vandaag niets gespaard. Weer een boek gekocht; net als gisteren trouwens. Godverdomse dagen op een godverdomse bol.
maandag, september 22, 2008
Daisy Wolthers 1922-2008
Lees ik net in een oude krant (straatfeest gehad, even niet opgelet) dat Daisy Wolthers is overleden op de dertiende dezer. Die lieve oude dame (goh, ze was van hetzelfde jaar als mijn oude moeder is). Te lang niet gezien. Ze was ook wel van een heel andere generatie dan ik, zeker in de Achterbergianistiek. Toen ik bij het Genootschap kwam, deed zij heel informeel nog net wel wat mee, maar niet echt meer. Maar op sommige momenten wist zo toch wel weer een stevige voet tussen de deur te zetten. Altijd enthousiast. Op 15 mei 1986 blijk ik Coming up for air van George Orwell gekocht te hebben. '"Moet je lezen", zei Daisy Wolthers', heb ik voorin genoteerd. Want inderdaad: dat zei ze, aan het einde van de pauze in een Achterbergsymposium, peuk uitdrukkend, rennend naar de zaal, zich nog naar me omdraaiend. Wie zegt er nou in een Achterbergsymposiumwandelgang dat je Orwell moet lezen? Daisy.
woensdag, september 17, 2008
Hoogmoed I-V
Hoogmoed is een mooi gegeven voor literaire teksten. Hybris. Tragedie. Hoogmoed is het misschien ook dat ik me hier waag aan een taalgebruiksoverweging (ik voel de taalkundig-analytische vaardigheid en dito terminologie als het ware uit mijn herinnering wegsijpelen). Regelmatig denk ik, hoe dan ook, te horen dat de uitdrukking / zegswijze / het spreekwoord / gezegde met daarin de woorden 'hoogmoed' en 'val' verkeerd begrepen en verkeerd gebruikt wordt.
Maar ja, ga je ernaar zoeken, in de krant, kom je niks tegen. Het misbruik is misschien vooral te horen. Maar nu heb ik er toch een gevonden.
'Anders dan in de mythe van Icarus […] komt hier de hoogmoed net niet voor de val: de eend kan juist op tijd terugkeren naar de haven.’
Aldus Guus Middag en Sander Bax in het stuk over 'Willem Jan Otten' in: Kritisch lexicon van de moderne Nederlandse literatuur (februari 2003, p. 6.)
Ik vrees dat hier de neologistische werkwoordelijke uitdrukking 'voor de val komen' gebruikt is, met de betekenis: ten val komen, onderuitgaan, om niet te zeggen: op z'n bek gaan (want misschien zit er ook de gedachte achter: boontje komt om z'n loontje; nog zo'n versleten zegswijze).
En, net opgedoken uit het internet, de explicitering van de fout die ik bedoel. En nog een. En een derde. Terwijl de eenvoudige, oorspronkelijke mededeling toch slechts is: '955. Hoogmoed komt voor den val, d.w.z. hoovaardij gaat aan verderf vooraf', zoals Stoett al zei. Niets dan een temporele relatie. Eerst hoogmoed, dan val. Ik zal eens voorbeelden gaan sparen van dat andere gebruik.
Aanvulling
27 september 2008, de volkskrant, René Cuperus in de rubriek 'Stelling', de kop: 'De hoogmoed moest eens ten val komen.' En in het stuk zelf (de koppenwrijver kan de schuld niet krijgen): 'Het mooie is dat iedereen allang voorvoelde dat de ijdele hoogmoed van het financieel kapitalisme eens ten val moest komen.'
Tweede aanvulling
28 oktober 2008, Jan Blokker, Jan Blokker jr. en Bas Blokker, Nederland in twaalf moorden; niets zo veranderlijk als onze identiteit. Amsterdam-Antwerpen 2008, p. 84, over 28 januari 1256, de dag waarop koning Willem II werd vermoord, bezien vanuit West-Friese optiek: 'De dag dat de Hollandse hoogmoed voor de val kwam.'
Derde aanvulling
6 januari 2009, Herman Pleij in Nova, in een bui van Friesch doorloopend cultuurhistorisch wishfull thinking sprekend over atletische mannen in strakke pakken en op coole klapnoren op het hedendaagse ijs en over het oer- of oud-Hollandsche solidariteitsgevoel dat daar kennelijk aan gepaard gaat: 'Hoogmoed komt voortdurend voor de val.'
Vierde aanvulling
4 oktober 2009, een los documentje op een losse USB-stick met wat grensgevallen.
[1]
Dagblad de Limburger, 9 april 2004.
'Hoogmoed directie komt voor de val'
Venray - Door Jan Houba
De hinderlijke milieu-effecten van vliegveld Niederrhein worden uitgestrooid over het aangrenzende Noord-Limburg en Oost-Brabant. Terecht maken verantwoordelijke bestuurders zich daar zorgen om.
Het spreekwoord 'hoogmoed komt voor de val' kwam bij mij op, toen ik het artikel in de krant las over vliegveld Niederrhein en de uitspraken daarin van directeur Van Elk. Het heeft mij zeer gestoord. Iemand die zich qua toon en inhoud zó uitlaat als Van Elk, is geen knip voor zijn neus waard. Als ik daar verantwoordelijk bestuurder zou zijn, dan was ik snel klaar met die man: ontslag!
[2] Hoogmoed voor de val? Gebrek aan politieke relativering?
[3] 11 februari
Fortuyns hoogmoed komt voor de val
Pim Fortuyn is lijsttrekker af. Het bestuur van Leefbaar Nederland heeft hem aan de kant gezet. De aanleiding was een interview in de Volkskrant waarin Fortuyn dingen zegt die niet stroken met het partijprogramma van Leefbaar Nederland. [...] Hij had op zijn tien vingers kunnen natellen dat het bestuur het niet zou pikken als hij zich niet aan de afspraken houdt. Waarschijnlijk heeft hij gedacht: ik ben zo'n fantastische stemmentrekker, ik kan wel een potje breken. Maar hoogmoed kwam weer eens voor de val.
[4]
07 september 2002 Hoogmoed komt voor den val
LASCARI - Givoanni Greco (63) is in zijn graf gevallen. De Siciliaan bekeek regelmatig hoe het vorderde met de bouw van zijn toekomstige laatste rustplaats. Een echt mausoleum moest het worden. Afgelopen weekeinde klom hij op een ladder om de bovenkant te bekijken, gleed uit, stootte zijn hoofd tegen een marmeren trap en viel dood in de tombe. de Volkskrant
[5]
Op 25-08-2004 17:42 schreef J@son het volgende:
Japan heeft MILJOENEN geinvesteerd in het team om de gouden plak \"even\" op te halen in Athene. Kosten noch moeite gespaard. Zelfs het Pré-Olympisch toernooi in Nettuno kostte de Japanners alleen al 2 miljoen aan hotelkosten (verblijf in 5-sterren hotel). En dan de bronzen plak winnen. Als Nederlander teken je hiervoor, maar de Japanners wacht geen vreugdevol onthaal in eigen land. Er zal alleen rerept worden over de beschamende nederlaag tegen de Aussies...
Tja, dan is het blijkbaar hoogmoed voor die bekende val gebleken
keb er niet zo veel verstand van. (jij wel zag ik )
Twas iig voor deze leek goed te zien dat de japaners de canadezen overliepen.
[6] Zeker bij motorrijders komt hoogmoed voor de val. Overschat jezelf niet. Diegene die denken dat ze het wel kunnen, liggen meestal het eerste tegen de vlakte.
[7]
De grote reis werd gemaakt per trein, de deftige garibaldi’s schuin op een oor, of de bonte hoera-petten lichtzinnig op het achterhoofd beklommen de Losserse muziekanten vastberaden het Zaandamse podium. Zij zouden een paar nummertjes weggeven die die aanstellerige westerlingen met de oren zouden doen klapperen. Maar ook hier kwam hoogmoed voor de val: vijftig punten, een derde prijs en een schouderklopje van de jury was het loon.
[8]
Van bescheiden onderaannemer die van God een casco-woning kreeg aangereikt en deze ploeterend en zwoegend inrichtte, heeft de Nederlander zich ontwikkeld tot heuse architect van het 'woonhuis Nederland'. Volgens Ton Verbeek zal vroeger of later deze hoogmoed voor de val komen.
[9]
Hoogmoed komt voor ´t verval
[10]
Zelf kunnen vliegen… Panamarenko is niet de enige die hierover droomt. Ovidius schreef er al over in zijn Metamorfosen. Zijn verhaal over Icarus, die wilde vliegen maar toch ten val kwam is wereldberoemd. Je leest alles over Icarus en over hoe hoogmoed voor de val komt in dit heel uitgebreide en boeiende onderzoek.
[11]
Dat hoogmoed voor de val komt is ook onze topmanagers inmiddels duidelijk. Dat uitgerekend 's-lands grootste kruidenier een lesje in bescheidenheid krijgt is een harde culturele les. Daar waar de Nederlandse manager zich steeds verder wentelde in de weelde van zijn ivoren toren komt een nuchtere en bescheiden Zweed het concern redden van de ondergang.
[12]
Maar hoogmoed komt ten val, wil Goltzius hier zeggen.
[13]
Zeg beste Mabel Wisse Smit
een leugentje om bestwil,
best, maar voor de rest
zoals je ziet
komt hoogmoed voor de val.
[14] Vroeg of laat komt hoogmoed voor de val, en de man die het meest - mans - is, die als een ijdele, leeghoofdige marionet optreedt en danst aan de touwtjes van de duivel, wordt publiekelijk vernederd.
http://www.escrivaworks.nl/book/de_voor/punt/703
zondag, september 14, 2008
Utrecht Uitfeest
We waren, ten gevolge van de kooktijd van het zondagse eitje, een tikkie aan de late kant, de boel was al begonnen...
... maar het was er niet minder boeiend door; onder een naadloos gelaste, staalblauwe hemelkoepel klaterden en sprankelden de zangstukken over de Oudegracht nabij de Geertebrug...
... zelfs zoonlief kon er (11.00 uur is wel vroeg) bij onthaasten...
... maar het was er niet minder boeiend door; onder een naadloos gelaste, staalblauwe hemelkoepel klaterden en sprankelden de zangstukken over de Oudegracht nabij de Geertebrug...
... zelfs zoonlief kon er (11.00 uur is wel vroeg) bij onthaasten...
Labels:
Oudegracht Operaconcert,
Utrecht Uitfeest
dinsdag, augustus 26, 2008
Hendrik Marsman, The Zodiac
Bron: Adriaan J. Barnouw (ed.) Coming After. An Anthology of Poetry from The Low Countries. New Brunswick, 1948: 273 (blijkens een aantekening: Reprinted from the spring, 1947, issue of the Sewanee Review).
The Zodiac
I
The man of whom I tell this narrative
Returned, some time ago, to his native land.
He has since lived, for nearly a full yaer,
Over the peaceful broker's offices
Which, at the corner between two canals,
Front on the square that, starfish-shaped, ejects
Its corridors into the city's mine.
To the right his window sees the shrinking line
Of narrow bridges building an approach
To feudal doors - a row of mansions
Whose cellars stand in water masonried,
On the left the skimming searchlight of its glance
Touches the tops of trees that rooted stand
Deep in the sagging quays of the canal.
The square lies, like an empty crater bowl,
Amid the agonized obscurity
Of the dead city's hellish neon light.
The Zodiac
I
The man of whom I tell this narrative
Returned, some time ago, to his native land.
He has since lived, for nearly a full yaer,
Over the peaceful broker's offices
Which, at the corner between two canals,
Front on the square that, starfish-shaped, ejects
Its corridors into the city's mine.
To the right his window sees the shrinking line
Of narrow bridges building an approach
To feudal doors - a row of mansions
Whose cellars stand in water masonried,
On the left the skimming searchlight of its glance
Touches the tops of trees that rooted stand
Deep in the sagging quays of the canal.
The square lies, like an empty crater bowl,
Amid the agonized obscurity
Of the dead city's hellish neon light.
Labels:
Barnouw,
Marsman,
Tempel en kruis,
Vertaling
zondag, augustus 17, 2008
H. Marsman, Tempel en kruis
Een poging tot vertaling van de eerste passage, geconcipieerd tijdens een vakantie in East Anglia, augustus 2008.
Hoe ik ertoe gekomen ben te proberen de openingspassage van Tempel en kruis te vertalen, weet ik niet precies meer. Het was in Ringstead. Misschien doordat ik probeerde het begin van The Waste Land te memoriseren en te kalligraferen, maar daarmee vastliep, en door-associeerde naar een minstens evenzeer fascinerend stuk epische poëzie, dat beter in mijn hoofd zit; en dat dan in combinatie met de tijdens de vakantie wassende aandacht en waardering voor de Engelse taal, zeker zoals die in het land van herkomst gebezigd wordt door de local guys, want - mind you - ik heb niet de pretentie werkelijk zelfs maar het begin van een goede vertaling te kunnen leveren; maar het proberen-te-vertalen is een plezierige manier om opnieuw naar een tekst te luisteren.
Eerlijk gezegd wist ik daar in het perfide Albion vertoevend niet eens of de tekst al is vertaald; en internet was er daar op het Norfolkse vakantieadres gelukkig niet; zo min als een goed woordenboek.
Zodiac
I
The man who's story I am about to tell
has revisited his land of birth for short;
today it is a year ago he's put up
the flat above the peaceful broker's office
located at the corner of two canals
at the square that like a starfish in the sand
radiates its shafts into the city mine.
on the right his window sees the shrinking rank
of narrow bridges making the connection
with feudal portals - a row of houses
each which its cellar standing in the water -,
on the left the skimming searchlight of his eyes
touches the tops of the trees that are rooted
in the sinking wharfs of the canal;
and like an empty crater the square lies
spread out in the agonizing darkness
of the infernal dead city neonlights.
Eenmaal thuis, maar nog binnen vakantietijd, zie ik dit: 'H. Marsman, The Zodiac (De dierenriem uit: 'Tempel en Kruis, vertaald door Adriaan Jacob Barnouw)' (bron: http://www.schrijversinfo.nl/marsmanh.html). En er is zelfs dit: Romy Heylen, Dierenriem triptiek: vergelijkende studie van Hendrik Marsman: "De Dierenriem", vertaald door Adriaan J. Barnouw, en James Dickey: "The zodiac" (1981) (bron: Picarta). Die confrontatie moet ik dan maar eens aangaan. Ooit.
Hoe ik ertoe gekomen ben te proberen de openingspassage van Tempel en kruis te vertalen, weet ik niet precies meer. Het was in Ringstead. Misschien doordat ik probeerde het begin van The Waste Land te memoriseren en te kalligraferen, maar daarmee vastliep, en door-associeerde naar een minstens evenzeer fascinerend stuk epische poëzie, dat beter in mijn hoofd zit; en dat dan in combinatie met de tijdens de vakantie wassende aandacht en waardering voor de Engelse taal, zeker zoals die in het land van herkomst gebezigd wordt door de local guys, want - mind you - ik heb niet de pretentie werkelijk zelfs maar het begin van een goede vertaling te kunnen leveren; maar het proberen-te-vertalen is een plezierige manier om opnieuw naar een tekst te luisteren.
Eerlijk gezegd wist ik daar in het perfide Albion vertoevend niet eens of de tekst al is vertaald; en internet was er daar op het Norfolkse vakantieadres gelukkig niet; zo min als een goed woordenboek.
Zodiac
I
The man who's story I am about to tell
has revisited his land of birth for short;
today it is a year ago he's put up
the flat above the peaceful broker's office
located at the corner of two canals
at the square that like a starfish in the sand
radiates its shafts into the city mine.
on the right his window sees the shrinking rank
of narrow bridges making the connection
with feudal portals - a row of houses
each which its cellar standing in the water -,
on the left the skimming searchlight of his eyes
touches the tops of the trees that are rooted
in the sinking wharfs of the canal;
and like an empty crater the square lies
spread out in the agonizing darkness
of the infernal dead city neonlights.
Eenmaal thuis, maar nog binnen vakantietijd, zie ik dit: 'H. Marsman, The Zodiac (De dierenriem uit: 'Tempel en Kruis, vertaald door Adriaan Jacob Barnouw)' (bron: http://www.schrijversinfo.nl/marsmanh.html). En er is zelfs dit: Romy Heylen, Dierenriem triptiek: vergelijkende studie van Hendrik Marsman: "De Dierenriem", vertaald door Adriaan J. Barnouw, en James Dickey: "The zodiac" (1981) (bron: Picarta). Die confrontatie moet ik dan maar eens aangaan. Ooit.
Labels:
Marsman,
Tempel en kruis,
Vertaling
Secateurs & Eversharp
Wilfrid George schrijft op zijn Foothpath Map of Hunstanton, Holme, Docking and Heacham (4th edition, Aldeburgh (Suffolk) 1994) onder het kopje Fallen signposts: 'The walker who carries wire, string and pliers, and re-erects these, will earn the gratitude of those who follow.' Typerend voor de Engelse omgangsvormen.
Meer nog uit het hart van de ervaring gegrepen is zijn notitie onder een ander kopje 'Brambles would be less of a problem if more walkers carried a pair of secateurs.'
Tot mijn geluk had de winkel aan de overkant van ons huisje aan de Highstreet in Ringstead een vrijwel antiek 'pair of secateurs' in de aanbieding.
Prompt vergat ik 't ding mee te nemen op onze laatste vakantiewandeling, die nota bene wel langs heel dreigende brambles ging,
om nog te zwijgen van het naastgelegen golfveld, waar dit bord bij stond:
En dat ding is nog wel zo mooi scherp.
Bruggetje.
Op een openlucht-antiekmarkt (antiek? nou ja: 'collectables' dan) te Southwold zag ik een 'zilveren' vulpotloodje liggen... Toch maar niet gekocht. Wel een mooi ding. Maar ja, ik heb al zo veel vul- en slijppotloden thuis (en een doos met twaalf stuks, van 4B tot en met 6H mee op vakantie, voor als het tekenvirus weer de kop opsteekt). Bijna twee weken later in zo'n rommelwinkeltje in Old Hunstanton zie ik weer zo'n ding. Na een dag piekeren toch, op de laatste vakantiedag, gekocht, omdat het er zo mooi uitzag, niet wetend of, slechts hopend dat het tuig nog schreef.
Kijk ik thuis, na enig peuteren, op het internet... blijk ik terecht te komen in een wereld die ik niet kende, die van de schrijfwaren van Wahl Company en die van het droeve, het tragische verhaal van Charles R. Keeran die de Eversharp uitvond en patenteerde, maar er stom genoeg geen moer mee heeft bereikt, terwijl er miljoenen van verkocht zijn (lees maar na in 'A tale of two pencils').
Want ik heb dus wel een echte Wahl Eversharp op de kop getikt, en hij doet het nog ook: iemand heeft op internet een handig plaatje gezet van een oude gebruiksaanwijzing.
Aan de hand daarvan kwam ik erachter dat er nog zeker vijf 12-mm-stiftjes in zitten. 't Dingetje schrijft als een engeltje. Alleen het gummetje is op en versleten. Maar aan een nieuw is wellicht nog te komen via het wereld wijde web. Of ik leer om voortaan alles in een keer goed te schrijven.
Meer nog uit het hart van de ervaring gegrepen is zijn notitie onder een ander kopje 'Brambles would be less of a problem if more walkers carried a pair of secateurs.'
Tot mijn geluk had de winkel aan de overkant van ons huisje aan de Highstreet in Ringstead een vrijwel antiek 'pair of secateurs' in de aanbieding.
Prompt vergat ik 't ding mee te nemen op onze laatste vakantiewandeling, die nota bene wel langs heel dreigende brambles ging,
om nog te zwijgen van het naastgelegen golfveld, waar dit bord bij stond:
En dat ding is nog wel zo mooi scherp.
Bruggetje.
Op een openlucht-antiekmarkt (antiek? nou ja: 'collectables' dan) te Southwold zag ik een 'zilveren' vulpotloodje liggen... Toch maar niet gekocht. Wel een mooi ding. Maar ja, ik heb al zo veel vul- en slijppotloden thuis (en een doos met twaalf stuks, van 4B tot en met 6H mee op vakantie, voor als het tekenvirus weer de kop opsteekt). Bijna twee weken later in zo'n rommelwinkeltje in Old Hunstanton zie ik weer zo'n ding. Na een dag piekeren toch, op de laatste vakantiedag, gekocht, omdat het er zo mooi uitzag, niet wetend of, slechts hopend dat het tuig nog schreef.
Kijk ik thuis, na enig peuteren, op het internet... blijk ik terecht te komen in een wereld die ik niet kende, die van de schrijfwaren van Wahl Company en die van het droeve, het tragische verhaal van Charles R. Keeran die de Eversharp uitvond en patenteerde, maar er stom genoeg geen moer mee heeft bereikt, terwijl er miljoenen van verkocht zijn (lees maar na in 'A tale of two pencils').
Want ik heb dus wel een echte Wahl Eversharp op de kop getikt, en hij doet het nog ook: iemand heeft op internet een handig plaatje gezet van een oude gebruiksaanwijzing.
Aan de hand daarvan kwam ik erachter dat er nog zeker vijf 12-mm-stiftjes in zitten. 't Dingetje schrijft als een engeltje. Alleen het gummetje is op en versleten. Maar aan een nieuw is wellicht nog te komen via het wereld wijde web. Of ik leer om voortaan alles in een keer goed te schrijven.
zaterdag, juli 12, 2008
Bibliograf(ie)machine
Heb ik net van Geert uit Washington geleerd dat je niet alleen 'loopgraaf' maar ook 'loopgracht' kan zeggen (Van Dale noemt dat laatste Belgisch-Nederlands; we spreken dus keurig volgens het boekje), en waren we net overeengekomen dat het meervoud van het eerste - een meervoud dat meer in overeenstemming met de werkelijkheid is - meer morbide klinkt ondanks alle etymologische verwantschappen tussen graven en grachten, kom ik in mijn mobieltje bovenstaand prentje tegen, gemaakt op 19 juni 2008 te 14:55 uur. Dat is/was dus een stukje van de Letterenbibliotheek... het betreft een foto doorheen een venster, met zicht op een graafmachientje; een (locatie) en ander (machientje) prikkelt mijn woordspelzenuw onstuitbaar (reden te meer waarschijnlijk er niet aan toe te geven; excuses in dat geval).
maandag, juli 07, 2008
Dag, beste jongen, dank voor je geld en je sigaren.
Op 9 september 1888 schreef Willem Kloos dat aan Albert Verwey vanuit Villa des Chéras te Mont-lez-Houffalize, het huis van Lodewijk van Deyssel.
Toen ik net terug op mijn werkstek kwam na het diner, trof ik deze aldus (zie plaatje) aan:
Ik ben, moet u weten, bezig een recensie te schrijven, en daarbij blijk ik in minder dan geen tijd negen boeken van de huisbibliothecaire plank getrokken te hebben naast het te bespreken werk. Dit, onder andere om erachter te komen dat in het te bespreken werk ergens 'november' staat in plaats van 'september', en dat nog wel in de parenthese '(dat moet 16 november zijn geweest'). Nou, mooi niet dus.
En dan is er nog ander gedoe, met de datering van een 'Briefje, 28/29 september 1888', waar een an-noot-tatie bij staat, dat blijkens een brievencatalogus het ding geschreven zou zijn op 29 september, en wel 'blijkens een potloodaantekening' (zonder dat erbij staat van wie die aantekening is; dus doet het er ook niets aan toe of af of die in potlood of in ecoline of waterverf of met eyeliner geschreven zou zijn) terwijl volgens een andere bron het 'Briefje' geschreven zou zijn op de 28ste.
En wat staat er in dat briefje? Er staat in dat briefje: 'ik kom morgen (Zondag) met den trein' etc. Dus dan is het ook niet moeilijk meer om na te gaan dat dat zondag 30 september 1888 moet zijn en dat gisteren, ergo de dag van schrijven, dus 29 september 1888 moet zijn geweest, en dat de datering dan '29 september 1888' moet zijn en niet '28/29 september 1888'.
En dat klopt dan weer met de datering van 'een groot vel copie' dat meegaat met die trein, bevattende 'Het Boek van Kind en God', op 28 en 29 september, door weer een andere bron van diezelfde plank, maar niet met wéér een andere bron, die stelt dat op 29 september Kloos Verwey 'een vel kopij ter plaatsing in De Nieuwe Gids [bezorgt] met de tekst van Het boek van kind en God.'
Wat een ellende, wat een gedoe, met die kolkende dichtersharten. Wim wil zijn stoel terug van Appie. 'Dien stoel, ja, daar ben ik nog het meeste aan gehecht van alles.' Laat me niet lachen. Vijf dagen later: 'Dien Stoel, houdt gij dien maar, als vriendelijk aandenken, als hij er toch anders uitziet als [sic] voorheen.'
Die Tachtigers, dat is een warboel. En daar varen ze wel bij. Iedere keer kan er weer iets anders rechtgezet worden. Zo blijven ze in beeld.
Toen ik net terug op mijn werkstek kwam na het diner, trof ik deze aldus (zie plaatje) aan:
Ik ben, moet u weten, bezig een recensie te schrijven, en daarbij blijk ik in minder dan geen tijd negen boeken van de huisbibliothecaire plank getrokken te hebben naast het te bespreken werk. Dit, onder andere om erachter te komen dat in het te bespreken werk ergens 'november' staat in plaats van 'september', en dat nog wel in de parenthese '(dat moet 16 november zijn geweest'). Nou, mooi niet dus.
En dan is er nog ander gedoe, met de datering van een 'Briefje, 28/29 september 1888', waar een an-noot-tatie bij staat, dat blijkens een brievencatalogus het ding geschreven zou zijn op 29 september, en wel 'blijkens een potloodaantekening' (zonder dat erbij staat van wie die aantekening is; dus doet het er ook niets aan toe of af of die in potlood of in ecoline of waterverf of met eyeliner geschreven zou zijn) terwijl volgens een andere bron het 'Briefje' geschreven zou zijn op de 28ste.
En wat staat er in dat briefje? Er staat in dat briefje: 'ik kom morgen (Zondag) met den trein' etc. Dus dan is het ook niet moeilijk meer om na te gaan dat dat zondag 30 september 1888 moet zijn en dat gisteren, ergo de dag van schrijven, dus 29 september 1888 moet zijn geweest, en dat de datering dan '29 september 1888' moet zijn en niet '28/29 september 1888'.
En dat klopt dan weer met de datering van 'een groot vel copie' dat meegaat met die trein, bevattende 'Het Boek van Kind en God', op 28 en 29 september, door weer een andere bron van diezelfde plank, maar niet met wéér een andere bron, die stelt dat op 29 september Kloos Verwey 'een vel kopij ter plaatsing in De Nieuwe Gids [bezorgt] met de tekst van Het boek van kind en God.'
Wat een ellende, wat een gedoe, met die kolkende dichtersharten. Wim wil zijn stoel terug van Appie. 'Dien stoel, ja, daar ben ik nog het meeste aan gehecht van alles.' Laat me niet lachen. Vijf dagen later: 'Dien Stoel, houdt gij dien maar, als vriendelijk aandenken, als hij er toch anders uitziet als [sic] voorheen.'
Die Tachtigers, dat is een warboel. En daar varen ze wel bij. Iedere keer kan er weer iets anders rechtgezet worden. Zo blijven ze in beeld.
dinsdag, juli 01, 2008
Revisie?
Dat was even schrikken toen ik in het jongste nummer van De revisor het interview met FPvO las, waarin hij over het proefschrift van Leo Mosheuvel, Een roosvenster; aantekeningen bij Een winter aan zee van A. Roland Holst (1980), zegt: 'In dat boek is hij de hele tijd bezig om aan te tonen dat Roland Holst niet kon dichten. [...] ik heb het Mosheuvel wel eens horen zeggen: "Ik schrijf dit boek om hem kapot te maken."' (en dan volgt er nog een sneer: 'Overigens, niemand leest het.')
Ik heb het boek, die keer dat ik het las, heel anders gelezen, namelijk als een gedegen poging door te dringen tot die moeilijke dichtbundel. Dat het niet als een doktersromannetje lekker wegleest, lijkt me wel jammer, maar overigens geen ongewone trek van veel proefschriften, en zeker van die ergocentrische priegelanalyses waarvan er wel meer in Utrecht werden gefabriekt (en ook elders; en nog steeds; lees, als je toch al levensmoê bent, de 'analyse' van een gedicht van Karel van de Woestijne door Dirk de Geest in de bundel Al ben ik duister, 'k zet me glanzend uit (2007); een regelrechte, gortdroge, ellenlange, doormummelende aanslag op het gedicht en op je leeslol).
Maar dat was soms zo en kon toen, dertig jaren her, niet anders; het was toen in de mode. En Mosheuvel signaleerde zelf tenminste de ironie dat Roland Holsts moeilijke tekst had geleid tot een moeilijk leesbaar boek. En diezelfde Mosheuvel was beschaafd genoeg om de typering, die de Prins der Dichters aan zijn eigen bundel gaf, Nijhoff citerend, als hoofdtitel van zijn studie te kiezen. Die oude, dementerende man wist, toen Mosheuvel hem sprak, niet veel zinnigers meer uit te brengen dan dat ene steeds weer: het is een roosvenster. Zoiets zou ik misschien gedacht hebben, maar Mosheuvel refereert eraan dat die bundel 'haast al in een vorig leven ontstaan was'. Dat zijn toch niet de woorden van iemand die een tekst van een dichter wil slopen... en dan nog zo uitgebreid en gedegen, honderden bladzijden lang?
Maar toch... als je dan de eerste stelling bij dat proefschrift leest:
'Indien men de kenmerken die Sötemnann geeft voor het onderscheid tussen "pure" en "impure" dichters toetst aan de versinterne expliciete poëtica van A. Roland Holst, dan is deze eerder een vertegenwoordiger van de "impure dan van de "pure" richting.'
... ook al was dat '(im)pure' bedoeld als een neutrale, niet esthetisch-waarderend geladen, technische, poëticaal-descriptieve terminologie, toch is een vleug van dedain er niet mee te ontlopen...
... en als je dan ook de tweede stelling leest (de laatste die over ARH handelt):
'In de wijze waarop A. Roland Holst in zijn dichtwerk taal hanteert is een tendens aanwijsbaar die men anti-creatief zou kunnen noemen.'
... dan zou je haast weer in Een winter aan zee duiken en er vervolgens door dat Roosvenster naar kijken, om te zien of hier niet stiekem inderdaad een debunkertje aan het werk was...
Ik heb het boek, die keer dat ik het las, heel anders gelezen, namelijk als een gedegen poging door te dringen tot die moeilijke dichtbundel. Dat het niet als een doktersromannetje lekker wegleest, lijkt me wel jammer, maar overigens geen ongewone trek van veel proefschriften, en zeker van die ergocentrische priegelanalyses waarvan er wel meer in Utrecht werden gefabriekt (en ook elders; en nog steeds; lees, als je toch al levensmoê bent, de 'analyse' van een gedicht van Karel van de Woestijne door Dirk de Geest in de bundel Al ben ik duister, 'k zet me glanzend uit (2007); een regelrechte, gortdroge, ellenlange, doormummelende aanslag op het gedicht en op je leeslol).
Maar dat was soms zo en kon toen, dertig jaren her, niet anders; het was toen in de mode. En Mosheuvel signaleerde zelf tenminste de ironie dat Roland Holsts moeilijke tekst had geleid tot een moeilijk leesbaar boek. En diezelfde Mosheuvel was beschaafd genoeg om de typering, die de Prins der Dichters aan zijn eigen bundel gaf, Nijhoff citerend, als hoofdtitel van zijn studie te kiezen. Die oude, dementerende man wist, toen Mosheuvel hem sprak, niet veel zinnigers meer uit te brengen dan dat ene steeds weer: het is een roosvenster. Zoiets zou ik misschien gedacht hebben, maar Mosheuvel refereert eraan dat die bundel 'haast al in een vorig leven ontstaan was'. Dat zijn toch niet de woorden van iemand die een tekst van een dichter wil slopen... en dan nog zo uitgebreid en gedegen, honderden bladzijden lang?
Maar toch... als je dan de eerste stelling bij dat proefschrift leest:
'Indien men de kenmerken die Sötemnann geeft voor het onderscheid tussen "pure" en "impure" dichters toetst aan de versinterne expliciete poëtica van A. Roland Holst, dan is deze eerder een vertegenwoordiger van de "impure dan van de "pure" richting.'
... ook al was dat '(im)pure' bedoeld als een neutrale, niet esthetisch-waarderend geladen, technische, poëticaal-descriptieve terminologie, toch is een vleug van dedain er niet mee te ontlopen...
... en als je dan ook de tweede stelling leest (de laatste die over ARH handelt):
'In de wijze waarop A. Roland Holst in zijn dichtwerk taal hanteert is een tendens aanwijsbaar die men anti-creatief zou kunnen noemen.'
... dan zou je haast weer in Een winter aan zee duiken en er vervolgens door dat Roosvenster naar kijken, om te zien of hier niet stiekem inderdaad een debunkertje aan het werk was...
zaterdag, juni 28, 2008
Bildung?
(how to raise a fifteen-year-old?) (well, you don't)
Vlak, nou eigenlijk al direct nadat ik vernam dat Adriaan was overleden, heb ik het cd-tje, dat achterin zijn (beste? dat weet ik niet, maar zijn) liefste boekje steekt, Tromboneliefde, naar m'n mp3-speler geript (kan je dat zo zeggen?) en -tig keer afgespeeld. Het boekje vond ik al na eerste lezing bijzonder; de erachteraan gevoegde muziek... wel, wat zal ik zeggen... die kon mijn - in dit opzicht, denk ik hoopvol clausulerend - minder goed ontwikkelde gehoor, muzikale smaak, waarvan ik anderzijds weet dat ze verder is ontwikkeld dan reikend tot niveau-Wilders, soit: -Rieux, niet wat je zegt onmiddellijk bekoren. Ik noem zo iets in eerste instantie: herrie. Maar inmiddels hoor ik de muziek erin en geniet ervan. Ik kan dat modern-jazzy geschuif zelfs inzetten in een college, door het te presenteren naast Baker en Davis, Chet en Miles dus (die inderdaad allebei niet schuiven; dat was onderdeel van de instructieve campagne). Hoe dan ook: vandaag op zoek geweest naar meer van dat. Niet te vinden in reguliere muziekwinkels. Maar zie: De Jazzwinkel aan de Oude Gracht 211: bingo. Het laatste exemplaar van alles wat ze er sub voce Anderson, Ray, in de bakken hadden staan: What because.
Thuis zet ik die schijf, die ik ongehoord gekocht had (het label is ook al opgeheven, zei me de winkelman) direct op, ter begeleiding van weer een partij dubbel-patience met de dochter. 'Hé pap, heb ík je aan de jazz gebracht?', oppert ze monter, in de wetenschap dat ze een tijdje geleden verbazing had gewekt met een bezoek aan Jazzin'Woerden (Wouter Hamel!!) en een - ook door het ouderlijk gezag aanhoorbare - cd van Room eleven. Ik zwijg dan maar gretig van haar K3 en mijn vergane collectie LP's (wat zijn dat) van The Dutch Swing College Band uit lang vervlogen jeugdjaren: niet om aan te horen, maar ja, die (DSCB, niet K3) kwam wel weer terug in mijn eermalige lectuur: de Bob Evers-serie), alsmede van al die cd's van Davis hier in huis, en Monk, en Rachelle Ferrell, en papa Dulfer, en nog meer ongeregelds, want echt main stream is het nou ook weer niet, da's waar (en afhankelijk van je definitie van main stream). Piet Gerbrandy refereert in essays aan een Duitse free jazz-muzikant, die, gelukkig zonder dat het enige invloed heeft op mijn waardering voor de poëzie van Gerbrandy, een dermate trommelvliestergende vorm van takkeherrie blaast, dat ik (na een intertekstueel verantwoord internetbezoekje) zijn naam vergeten ben... (Peter Brötzmann, snel weer gevonden, dus geen kleine jongen, kennelijk).
Lang verhaal kort: Ray Anderson is nog wat te ver gegrepen voor de bebelde oren der dochter. Maar Amy Whinehouse kunnen we allebei wel waarderen, when sober. Daar - ik bedoel: een cd van Whinehouse - kwam een collega laatst mee aanzetten. Nieuw voor mij, maar oude koek voor het kroost.
Maar wat ik bedoelde, is dat het zo leuk kan zijn om via de omweg van bijvoorbeeld de literatuur op tot dan toe ongehoorde muziek te komen: Lucebert - intermediair Dorleijn - Monk; Mulisch - Janachek; jaren geleden en vervolgens heel diep erin gesleten: Hofstadter - Bach (en nee, eerlijk gezegd voegde Kopland daar niets aan toe met zijn gerefereer aan allerelei koralen in de tuin), Enquist - Brahms (Ein Deutsches Requiem), om niet uitputtend op te sommen.
Vlak, nou eigenlijk al direct nadat ik vernam dat Adriaan was overleden, heb ik het cd-tje, dat achterin zijn (beste? dat weet ik niet, maar zijn) liefste boekje steekt, Tromboneliefde, naar m'n mp3-speler geript (kan je dat zo zeggen?) en -tig keer afgespeeld. Het boekje vond ik al na eerste lezing bijzonder; de erachteraan gevoegde muziek... wel, wat zal ik zeggen... die kon mijn - in dit opzicht, denk ik hoopvol clausulerend - minder goed ontwikkelde gehoor, muzikale smaak, waarvan ik anderzijds weet dat ze verder is ontwikkeld dan reikend tot niveau-Wilders, soit: -Rieux, niet wat je zegt onmiddellijk bekoren. Ik noem zo iets in eerste instantie: herrie. Maar inmiddels hoor ik de muziek erin en geniet ervan. Ik kan dat modern-jazzy geschuif zelfs inzetten in een college, door het te presenteren naast Baker en Davis, Chet en Miles dus (die inderdaad allebei niet schuiven; dat was onderdeel van de instructieve campagne). Hoe dan ook: vandaag op zoek geweest naar meer van dat. Niet te vinden in reguliere muziekwinkels. Maar zie: De Jazzwinkel aan de Oude Gracht 211: bingo. Het laatste exemplaar van alles wat ze er sub voce Anderson, Ray, in de bakken hadden staan: What because.
Thuis zet ik die schijf, die ik ongehoord gekocht had (het label is ook al opgeheven, zei me de winkelman) direct op, ter begeleiding van weer een partij dubbel-patience met de dochter. 'Hé pap, heb ík je aan de jazz gebracht?', oppert ze monter, in de wetenschap dat ze een tijdje geleden verbazing had gewekt met een bezoek aan Jazzin'Woerden (Wouter Hamel!!) en een - ook door het ouderlijk gezag aanhoorbare - cd van Room eleven. Ik zwijg dan maar gretig van haar K3 en mijn vergane collectie LP's (wat zijn dat) van The Dutch Swing College Band uit lang vervlogen jeugdjaren: niet om aan te horen, maar ja, die (DSCB, niet K3) kwam wel weer terug in mijn eermalige lectuur: de Bob Evers-serie), alsmede van al die cd's van Davis hier in huis, en Monk, en Rachelle Ferrell, en papa Dulfer, en nog meer ongeregelds, want echt main stream is het nou ook weer niet, da's waar (en afhankelijk van je definitie van main stream). Piet Gerbrandy refereert in essays aan een Duitse free jazz-muzikant, die, gelukkig zonder dat het enige invloed heeft op mijn waardering voor de poëzie van Gerbrandy, een dermate trommelvliestergende vorm van takkeherrie blaast, dat ik (na een intertekstueel verantwoord internetbezoekje) zijn naam vergeten ben... (Peter Brötzmann, snel weer gevonden, dus geen kleine jongen, kennelijk).
Lang verhaal kort: Ray Anderson is nog wat te ver gegrepen voor de bebelde oren der dochter. Maar Amy Whinehouse kunnen we allebei wel waarderen, when sober. Daar - ik bedoel: een cd van Whinehouse - kwam een collega laatst mee aanzetten. Nieuw voor mij, maar oude koek voor het kroost.
Maar wat ik bedoelde, is dat het zo leuk kan zijn om via de omweg van bijvoorbeeld de literatuur op tot dan toe ongehoorde muziek te komen: Lucebert - intermediair Dorleijn - Monk; Mulisch - Janachek; jaren geleden en vervolgens heel diep erin gesleten: Hofstadter - Bach (en nee, eerlijk gezegd voegde Kopland daar niets aan toe met zijn gerefereer aan allerelei koralen in de tuin), Enquist - Brahms (Ein Deutsches Requiem), om niet uitputtend op te sommen.
vrijdag, juni 27, 2008
Zomer in zicht
Zo, dat was een blok lang fors onderwijzen. Het college Instituties: literaire kritiek gisteravond afgesloten met het interviewen, door de studenten, van een echte levende criticus, laat ik hem Z noemen (zie het veld waarin hij een positie inneemt) en redacteur E van uitgeverij T, wiens vrouw, I, niet alleen bij F werkt, maar ook bij krant AA, waar ook Z voor werkt. Dat was leerzaam, zowel het interview als ook het (voorbereiden van) hele college; zwaar ook, met een paar weken achtereen bergen correctiewerk.
Inmiddels zijn er natuurlijk al voorbereidingen voor colleges van volgend jaar, om nog maar te zwijgen van de daaraan voorafgaande curriculumveranderingsoverleggen. Plus dat er links en rechts en op tijd een editie moet worden gerecenseerd, een priepeper gemaakt moet worden e.t.q.
Ik zou nu toch ook wel weer graag even de tijd hebben om voor mijn eigen plezier en genoegen zonder educatieve bijgedachten een denderend Klasse!-boek te lezen. Zou ik dit jaar - we gaan weer naar Engeland - dan toch A suitable boy gaan lezen en uitlezen? Dat lijkt me wel raadzaam, want ik merk, nu ik dit schrijf, dat er weinig zinnigs meer uit mijn toetsenbord rolt.
Inmiddels zijn er natuurlijk al voorbereidingen voor colleges van volgend jaar, om nog maar te zwijgen van de daaraan voorafgaande curriculumveranderingsoverleggen. Plus dat er links en rechts en op tijd een editie moet worden gerecenseerd, een priepeper gemaakt moet worden e.t.q.
Ik zou nu toch ook wel weer graag even de tijd hebben om voor mijn eigen plezier en genoegen zonder educatieve bijgedachten een denderend Klasse!-boek te lezen. Zou ik dit jaar - we gaan weer naar Engeland - dan toch A suitable boy gaan lezen en uitlezen? Dat lijkt me wel raadzaam, want ik merk, nu ik dit schrijf, dat er weinig zinnigs meer uit mijn toetsenbord rolt.
woensdag, juni 11, 2008
Nee, niet vrolijk
Dag Adriaan.
Het laatste wat ik van hem te lezen kreeg, staat op 'de' kaart:
Voor later
Dit heb ik geprobeerd te zijn:
de stappen die je hoort op een lenteavond
het passeren van stevige zolen op vertrouwde steen
eventueel een flard van Au Privave
of een gefloten partita.
Niet: rolkoffertjes, rolkoffertjes, rolkoffertjes.
Adriaan Jaeggi
3-4-1963 • 10-6-2008
Het laatste wat ik van hem te lezen kreeg, staat op 'de' kaart:
Voor later
Dit heb ik geprobeerd te zijn:
de stappen die je hoort op een lenteavond
het passeren van stevige zolen op vertrouwde steen
eventueel een flard van Au Privave
of een gefloten partita.
Niet: rolkoffertjes, rolkoffertjes, rolkoffertjes.
Adriaan Jaeggi
3-4-1963 • 10-6-2008
zondag, mei 11, 2008
Samenwerken en net werken sans Bourdieu [release 3]
Afgelopen donderdag schreef ik, geheel ex tempore, een 'schema' op het bord voor de studenten in mijn college Instituties: literatuurkritiek. Ik wil even controleren of ik toen niet ijlde, want woensdag al bekroop me een vreselijke vermoeidheid, naar ik dacht door het correctie- en Toelatingscommissiewerk, maar donderdag begon ik te duizelen (die troostrijke Duvel in de drie kwartier pauze deed me geen goed), en sinds vrijdag vertoef ik tussen de klamme lappen, zoals m'n broer dan zegt (ander kader: Met het oog op Morgen: Buiten is het 25 graden, binnen lijdt Stolk met pieken tot 39.0 graden Celsius en verveelt zich wezenloos doordat hij bijna niets meer kan).
Het schema ontstond naar aanleiding van Graig Pools eye opening boek Faint Praise (2007) over the Plight of Book Reviewing in America, en Nico Laans artikelen in Nederlandse letterkunde (2007) over de ‘Vormen van samenwerking tussen kritiek en uitgeverij’. De eerste waarschuwt ernstig en met voorbeelden en argumenten dat de recensent zijn/haar onafhankelijkheid moet zien te behouden tegen de druk in van allerlei belemmerende externe factoren; de tweede adviseert om ‘het beeld dat we hebben van de verhouding tussen kritiek en uitgeverij […] bij te stellen en om de rol van de criticus als beoordelaar en controleur met enige scepsis te bezien.’ (Laan 2007 b: 272)
Mijn schema bevat de volgende elementen:
A Docent moderne Nederlandse letterkunde aan instituut J
B Auteur van roman C, uitgegeven door D
E Bespreker van C in tijdschrift F van uitgeverij G
H Promotor van A en E en P
I Redacteur van F (zie E)
K Redacteur, met A en E, van jaarboek L
M Redacteur bij uitgeverij D (zie B)
N Auteur (van) wiens werk (een editie) bij D verscheen.
O Co-promotor van A
P Hoogleraar aan instituut Q
Q Een tweede instituut Neerlandistiek
R Auteur van roman S, uitgegeven door T
T Uitgever van werk van R en U
U Dichter van poëziebundel V
W Een ander instituut
X Een boekhandel
Y Partner van A.
De onderlinge relaties zijn betrekkelijk overzichtelijk:
1) Docent A leest de intrigerende roman C, verschenen bij uitgeverij D.
2) A leest, geïnteresseerd als hij is, een uitgebreide bespreking/beschouwing (geen recensie) van C door E in tijdschrift F van uitgeverij G.
3) E heeft, net als A, gestudeerd aan J; zij hebben samen een onderzoekscollege gegeven toen E onderzoeker in opleiding (of hoe het heet) was geworden. A en E zijn beiden gepromoveerd bij H.
4) De partner van E, en moeder van zijn kinderschare, I, die eveneens aan J gestudeerd heeft, is, onder veel meer, redacteur van tijdschrift F waarin E zijn stuk over C van B publiceerde.
5) A en E zijn, samen met K, die ook aan J studeerde, redacteur van een specialistisch jaarboek L dat niet op de vrije markt verschijnt.
6) Bij D werkt M als redacteur; ook M studeerde aan J en heeft - als een uitloper van die studie - een editie van het werk van N verzorgd, verschenen bij D; mede-editeurs van M zijn H en O, welke laatste tevens de co-promotor van A was. M is de partner van P, die eveneens heeft gestudeerd aan J en promovendus was van H; P is thans hoogleraar aan instituut Q.
7) Zoals het hoort, mijns inziens, zocht A contact met E over die bespreking van C in F, waarop E niet alleen informatief antwoordde, maar ook nog vroeg of A geïnteresseerd was in een roman van R, getiteld S, een werk met een vergelijkbare structuur als die van B; die roman S was verschenen bij uitgeverij T. Na bevestiging van A stuurde E een exemplaar, om A de mogelijkheid te bieden tot nadere genreverkenning. E weet dat A een college zal wijden aan de bundel V van U, eveneens een uitgave van T. A vond, anders dan E, S trouwens lang niet zo intrigerend als C.
8) Interessant is, wellicht, dat E redacteur is bij uitgeverij T, waar S en V dus verschenen.
9) En, wellicht, is ook interessant dat U werkt aan instituut W, onderdeel van dezelfde faculteit als J, maar dat U en A elkaar nog nooit waren tegengekomen, behalve heel recent op een poëzieavond, waar A optrad als beschouwer en U als dichter, dus met heel verschillende petten op.
Ik heb geprobeerd mijn white board-schema van het college digitaal na te maken, maar dat werd een puinhoop, een warboel, en knoedel, een kluwen, een Gordiaaanse knoop.
Moraal van mijn verhaal is echter niet een vlot maar flauw oordeel als: niet eerlijk, en: vriendjespolitiek. Ik pleit juist voor een andere interpretatie: een onontkoombaar en onmisbaar, veelkantig literair kennisnetwerk.
[De volgende dag:]
Om J. te N. meteen tevreden te stellen en te vriendje te houden natuurlijk, zo gaat dat: hij is een hoog capabele collega, bijgaand het - gezien mijn huidige beperkte mogelijkheden (koorts daalt, maar alles doet zeer) - best mogelijke schema. Ik heb geprobeerd de relaties zo enkelvoudig mogelijk te houden; ik zag dat ik een lettertje vergeten was voor E's bespreking (het zij zo); gebrekkig wis- en meetkundige competentie (ook zonder koorts kreeg ik meteen visioenen van mijn wisknuddeleraar, dr. Koster: 'Netjes werken, jongen') boden me ruimte voor een bijna symbolische X, maar zelfs die is, doordat het personeel kennelijk wordt geworven onder (ex-)studenten van J, toch goed verweven; en A koopt er vrijwel al A's literaire boeken.
En wat ik nou het leukste vind: de meest intieme relatie (waarvoor de betrokkenen enigszins vrezen, qua beeldvorming) is wellicht die tussen Y en A: levenspartners, en collega's aan hetzelfde instituut, en dat al zo lang. En toch springen daar niet de kennisnetwerkkundige vonken van af, althans niet aangaande die twee romans en een dichtbundel waar het hier allemaal om begonnen was.
[Weer een dag later]
De knoedel blijkt mee te vallen, al zijn er erg veel relaties in het geding bij zo iets eenvoudigs. Verdere complicatie is trouwens ook niet moeilijk aan te brengen: M bijvoorbeeld, recenseerde ook, net als P trouwens, en wel in Z; I recenseert ook. Dat is niet direct van belang voor de hier behandelde boeken, maar het geeft eens te meer aan hoe nauw alles en iedereen en verweven is.
Het schema ontstond naar aanleiding van Graig Pools eye opening boek Faint Praise (2007) over the Plight of Book Reviewing in America, en Nico Laans artikelen in Nederlandse letterkunde (2007) over de ‘Vormen van samenwerking tussen kritiek en uitgeverij’. De eerste waarschuwt ernstig en met voorbeelden en argumenten dat de recensent zijn/haar onafhankelijkheid moet zien te behouden tegen de druk in van allerlei belemmerende externe factoren; de tweede adviseert om ‘het beeld dat we hebben van de verhouding tussen kritiek en uitgeverij […] bij te stellen en om de rol van de criticus als beoordelaar en controleur met enige scepsis te bezien.’ (Laan 2007 b: 272)
Mijn schema bevat de volgende elementen:
A Docent moderne Nederlandse letterkunde aan instituut J
B Auteur van roman C, uitgegeven door D
E Bespreker van C in tijdschrift F van uitgeverij G
H Promotor van A en E en P
I Redacteur van F (zie E)
K Redacteur, met A en E, van jaarboek L
M Redacteur bij uitgeverij D (zie B)
N Auteur (van) wiens werk (een editie) bij D verscheen.
O Co-promotor van A
P Hoogleraar aan instituut Q
Q Een tweede instituut Neerlandistiek
R Auteur van roman S, uitgegeven door T
T Uitgever van werk van R en U
U Dichter van poëziebundel V
W Een ander instituut
X Een boekhandel
Y Partner van A.
De onderlinge relaties zijn betrekkelijk overzichtelijk:
1) Docent A leest de intrigerende roman C, verschenen bij uitgeverij D.
2) A leest, geïnteresseerd als hij is, een uitgebreide bespreking/beschouwing (geen recensie) van C door E in tijdschrift F van uitgeverij G.
3) E heeft, net als A, gestudeerd aan J; zij hebben samen een onderzoekscollege gegeven toen E onderzoeker in opleiding (of hoe het heet) was geworden. A en E zijn beiden gepromoveerd bij H.
4) De partner van E, en moeder van zijn kinderschare, I, die eveneens aan J gestudeerd heeft, is, onder veel meer, redacteur van tijdschrift F waarin E zijn stuk over C van B publiceerde.
5) A en E zijn, samen met K, die ook aan J studeerde, redacteur van een specialistisch jaarboek L dat niet op de vrije markt verschijnt.
6) Bij D werkt M als redacteur; ook M studeerde aan J en heeft - als een uitloper van die studie - een editie van het werk van N verzorgd, verschenen bij D; mede-editeurs van M zijn H en O, welke laatste tevens de co-promotor van A was. M is de partner van P, die eveneens heeft gestudeerd aan J en promovendus was van H; P is thans hoogleraar aan instituut Q.
7) Zoals het hoort, mijns inziens, zocht A contact met E over die bespreking van C in F, waarop E niet alleen informatief antwoordde, maar ook nog vroeg of A geïnteresseerd was in een roman van R, getiteld S, een werk met een vergelijkbare structuur als die van B; die roman S was verschenen bij uitgeverij T. Na bevestiging van A stuurde E een exemplaar, om A de mogelijkheid te bieden tot nadere genreverkenning. E weet dat A een college zal wijden aan de bundel V van U, eveneens een uitgave van T. A vond, anders dan E, S trouwens lang niet zo intrigerend als C.
8) Interessant is, wellicht, dat E redacteur is bij uitgeverij T, waar S en V dus verschenen.
9) En, wellicht, is ook interessant dat U werkt aan instituut W, onderdeel van dezelfde faculteit als J, maar dat U en A elkaar nog nooit waren tegengekomen, behalve heel recent op een poëzieavond, waar A optrad als beschouwer en U als dichter, dus met heel verschillende petten op.
Ik heb geprobeerd mijn white board-schema van het college digitaal na te maken, maar dat werd een puinhoop, een warboel, en knoedel, een kluwen, een Gordiaaanse knoop.
Moraal van mijn verhaal is echter niet een vlot maar flauw oordeel als: niet eerlijk, en: vriendjespolitiek. Ik pleit juist voor een andere interpretatie: een onontkoombaar en onmisbaar, veelkantig literair kennisnetwerk.
[De volgende dag:]
Om J. te N. meteen tevreden te stellen en te vriendje te houden natuurlijk, zo gaat dat: hij is een hoog capabele collega, bijgaand het - gezien mijn huidige beperkte mogelijkheden (koorts daalt, maar alles doet zeer) - best mogelijke schema. Ik heb geprobeerd de relaties zo enkelvoudig mogelijk te houden; ik zag dat ik een lettertje vergeten was voor E's bespreking (het zij zo); gebrekkig wis- en meetkundige competentie (ook zonder koorts kreeg ik meteen visioenen van mijn wisknuddeleraar, dr. Koster: 'Netjes werken, jongen') boden me ruimte voor een bijna symbolische X, maar zelfs die is, doordat het personeel kennelijk wordt geworven onder (ex-)studenten van J, toch goed verweven; en A koopt er vrijwel al A's literaire boeken.
En wat ik nou het leukste vind: de meest intieme relatie (waarvoor de betrokkenen enigszins vrezen, qua beeldvorming) is wellicht die tussen Y en A: levenspartners, en collega's aan hetzelfde instituut, en dat al zo lang. En toch springen daar niet de kennisnetwerkkundige vonken van af, althans niet aangaande die twee romans en een dichtbundel waar het hier allemaal om begonnen was.
[Weer een dag later]
De knoedel blijkt mee te vallen, al zijn er erg veel relaties in het geding bij zo iets eenvoudigs. Verdere complicatie is trouwens ook niet moeilijk aan te brengen: M bijvoorbeeld, recenseerde ook, net als P trouwens, en wel in Z; I recenseert ook. Dat is niet direct van belang voor de hier behandelde boeken, maar het geeft eens te meer aan hoe nauw alles en iedereen en verweven is.
woensdag, mei 07, 2008
Yang 1.2008, april: Actief in de rij
...met daarin een heel dossier over literatuurkritiek: 'Kritische massa', met bijdragen van Reugebrink, Barthes, 't Hart, Vestdijk, Rovers, Lindner, De Vries, Harmens, Joostens, Theunissen, Sonnenschein, Bru, Hertmans en Palazzeschi. 't Nummer heb ik net ontvangen, in totaal maar liefst 183 pagina's. Blij toe dat het een driemaandelijks tijdschrift is (hoewel ik het weer sneller gelezen moet hebben, natuurlijk). En van 't Hart (in de lijst van medewerkers gealfabetiseerd op t) las ik dan laatst weer de laatste, dat wil zeggen: tweede bundel, Ik weet nu alles weer, wat weer samenhangt met mijn belangstelling voor epische poëzie, en van die bundel, waar ik eigener beweging weinig over te zeggen had, om niet te zeggen dat ik 'm zo nietszeggend vond dat ik bij wijze van niet aardig spreken niet eens aan het verhalende gedicht over 'Het leven van Franciscus was toegekomen, schreef Ilja Leonard Pfeijffer in de NRC onlangs een klaterende recensie, die me niet van smaak deed veranderen, maar wel de ogen opende en het licht boven de herleestafel deed aanknippen. Nooit te oud om te leren; nooit tijd genoeg om rustig te lezen, laat staan om te herlezen, om nog te zwijgen over het alsnog uitlezen van halverwege even weggelegde boeken, en al helemaal stilte aangaande het schrijven van iets zinnig over het gelezene. Waarvan akte. Inderdaad: onderwijsblok 4 is gaande.
dinsdag, april 08, 2008
Grounds of Literary Criticism
is de titel van een boek van 253 bladzijde van Suresh Raval, 'a professor of English at the University of Arizona'. Het verscheen bij de University of Illinois Press, Urbana and Chicago, al in 1998. Maar het exemplaar dat ik uit de UB te Utrecht heb geleend, ziet er volkomen ongelezen uit. Geen potlood- of ballpointstrepen, geen tabaksresten, geen vouwen, kreuken, sporen van voedsel, de rug recht, de snee onbeduimeld. Onbegrijpelijk, want het is, voor zover ik daar nu al over kan oordelen, een donders goed boek, en dat vooral omdat en doordat het bijzonder duidelijk is en - nog belangrijker - uitermate redelijk. Een nieuwe Wellek & Warren is misschien wat al te dik gezegd (omdat het niet alle praktische kantjes van onze bedoening langsloopt), maar het komt in de buurt qua: dat wil ik beslist helemaal lezen. In een kalme, schier Olympische, maar zeker niet afstandelijke, laat staan betwetende beschouwing, laat Raval zijn licht over het vak schijnen, daarbij behoedzaam positie kiezend tussen een tot niets leidend absolutisme en een dito relativisme. Van zo iemand weet ik het te waarderen dat hij zijn vijfde hoofdstuk eenvoudig begint met: 'In this chapter and the one that follows, I explore some basic issues in the history and theory of criticism that every theorist sooner or later finds inescapable.' (p. 110)
Helaas heb ik nu - een college voorbereidend op BA-niveau - de tijd noch de onmiddellijke en praktische nood om het boek geheel te lezen, en dus kan ik er ook niet verder op ingaan; toch wil ik het aanraden. Laat me dan tenminste de hoofdstuktitels weergeven:
Philosophy and the Crisis of Contemporary Literary Theory
The Form and Function of Poetics
Contingency, Value, and Literary Theory
Interpretive Communities
On the Mode of Existence of the Literary Work
Defining Literature
Contest of Theory and the Concpt of Criticism
Conversion, Change, and Tradition.
En een quote:
'When we teach literature, we educate our students' sensibilities in the sense of making them better, subtler and more complex. To help our students to cultivate their critical faculties does not mean that we make them like the things we like or value. [...] Indeed, we try to improve their taste.' (p. 75)
Helaas heb ik nu - een college voorbereidend op BA-niveau - de tijd noch de onmiddellijke en praktische nood om het boek geheel te lezen, en dus kan ik er ook niet verder op ingaan; toch wil ik het aanraden. Laat me dan tenminste de hoofdstuktitels weergeven:
Philosophy and the Crisis of Contemporary Literary Theory
The Form and Function of Poetics
Contingency, Value, and Literary Theory
Interpretive Communities
On the Mode of Existence of the Literary Work
Defining Literature
Contest of Theory and the Concpt of Criticism
Conversion, Change, and Tradition.
En een quote:
'When we teach literature, we educate our students' sensibilities in the sense of making them better, subtler and more complex. To help our students to cultivate their critical faculties does not mean that we make them like the things we like or value. [...] Indeed, we try to improve their taste.' (p. 75)
maandag, maart 31, 2008
maandag, maart 24, 2008
Zonder Wolkers, met wolken
Ongelooflijke paasdagen, zoals ik ze maar eenmaal per halve eeuw mee hoop te maken. Texel zonder Jan Wolkers (ik las, oneerbiedig, iets anders; er sterven dit jaar trouwens wel erg veel literatoren...).
Onze gehuurde achtertuin in het noorden, aan de oostkant (het heerlijke tegenovergestelde van De Koog) zag er op de 23ste zo uit....
En een ruime vierentwintig uur later, weer midden op de dag, aldus....
(dit zijn twee kleurenfoto's; 1/125, F 4.0 resp. 1/250, F 4.8)
Nee, de duindoorn bloeit niet. De duindoorn bloeide ook daar niet.
Onze gehuurde achtertuin in het noorden, aan de oostkant (het heerlijke tegenovergestelde van De Koog) zag er op de 23ste zo uit....
En een ruime vierentwintig uur later, weer midden op de dag, aldus....
(dit zijn twee kleurenfoto's; 1/125, F 4.0 resp. 1/250, F 4.8)
Nee, de duindoorn bloeit niet. De duindoorn bloeide ook daar niet.
maandag, maart 10, 2008
Lezen, las, herlezen - II
Het is bijzonder prettig om na het lezen, met de pen erbij, even na te denken over het gelezene, over het genotene; m'n bevindinkjes noteer ik dan ook in een papieren leeslogboek (i.c. een roman-dummy). In de inhoudsopgave van dat leeslogboek heb ik, als een mislukte Roland Holst, achter sommige items echter een I genoteerd, de I van Interruptus. Dat beduidt dat ik de lectuur van het betreffende boek be-eindigd heb (lang) voor ik tot de laatste pagina gekomen was, omdat ik niet voorzag dat een langer samenzijn met het boek vruchten van leesvreugde zou gaan afwerpen. Weg ermee, dus. Ik teken hier graag bij aan dat ik ernaar streef het aantal I's zo klein mogelijk te houden (even doorbijten, jongen, om op een andere metafoor over te stappen).
Vanochtend begon ik met een zuchtend "Toch maar" aan het tweede hoofdstuk van een recent verschenen roman (een 'Sprinter' uit de Gemeentebieb) van een auteur van naam. En daar las ik:
Ik dacht aan de doden toen ik het plein overstak, op weg naar huis. Het laatste avondlicht gloeide nog als een oranje streep aan de westelijke hemel. De platanen leunden zwaar onder het goud van hun bladeren. Er speelden wat grotere jongens voetbal. Het liep tegen Allerzielen. Was het zo hechte clubje daarom uit elkaar gevallen, omdat de dood het op ons gemunt leek te hebben en wie ontsnappen kon, zich uit de voeten maakte? Waren we allemaal tuinmannen die ons paard de sporen gaven naar Ispahaan?
Pfieuww, dacht ik op mijn beurt, daar zit een mooie literatuurtentamenvraag in: wat is het thema van deze passage? Of zou de brugklas dat toch te makkelijk vinden?
En...
... is laatste nodig als er al nog staat in verband met avondlicht (of: is nog nodig als er al laatste staat)?
... is westelijke niet wat overdadig bij deze hemel?
... wie heeft er wel eens een oranje streep zien gloeien en welke gevorderde auteur neemt zo een streep als vehicle voor een vergelijking?
... wat betekent leunen ook al weer, en kan je leunen onder?
... hoeveel meter zijn die jongens precies groter dan de platanen, of is wat hier bedoeld als onbepaald telwoord en zou het dan niet duidelijker zijn het aantal te relateren aan elf of twee-entwintig nu het toch over voetbal gaat?
... hoeveel dagen zijn er nog te gaan eer het Allerzielen is, of maakt dat niks uit?
... hebben die clubleden nu echt niets begrepen van het enige beroemde gedicht van Van Eyck? 'Geen dreiging was 't, / Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast', zegt daar immers de Dood, die het helemaal niet agressief op tuinmannen gemunt heeft, maar haalt wie hem van hogerhand opgedragen is te halen.
Inderdaad, dat wordt een gloeiende I in het leeslogboek.
Vanochtend begon ik met een zuchtend "Toch maar" aan het tweede hoofdstuk van een recent verschenen roman (een 'Sprinter' uit de Gemeentebieb) van een auteur van naam. En daar las ik:
Ik dacht aan de doden toen ik het plein overstak, op weg naar huis. Het laatste avondlicht gloeide nog als een oranje streep aan de westelijke hemel. De platanen leunden zwaar onder het goud van hun bladeren. Er speelden wat grotere jongens voetbal. Het liep tegen Allerzielen. Was het zo hechte clubje daarom uit elkaar gevallen, omdat de dood het op ons gemunt leek te hebben en wie ontsnappen kon, zich uit de voeten maakte? Waren we allemaal tuinmannen die ons paard de sporen gaven naar Ispahaan?
Pfieuww, dacht ik op mijn beurt, daar zit een mooie literatuurtentamenvraag in: wat is het thema van deze passage? Of zou de brugklas dat toch te makkelijk vinden?
En...
... is laatste nodig als er al nog staat in verband met avondlicht (of: is nog nodig als er al laatste staat)?
... is westelijke niet wat overdadig bij deze hemel?
... wie heeft er wel eens een oranje streep zien gloeien en welke gevorderde auteur neemt zo een streep als vehicle voor een vergelijking?
... wat betekent leunen ook al weer, en kan je leunen onder?
... hoeveel meter zijn die jongens precies groter dan de platanen, of is wat hier bedoeld als onbepaald telwoord en zou het dan niet duidelijker zijn het aantal te relateren aan elf of twee-entwintig nu het toch over voetbal gaat?
... hoeveel dagen zijn er nog te gaan eer het Allerzielen is, of maakt dat niks uit?
... hebben die clubleden nu echt niets begrepen van het enige beroemde gedicht van Van Eyck? 'Geen dreiging was 't, / Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast', zegt daar immers de Dood, die het helemaal niet agressief op tuinmannen gemunt heeft, maar haalt wie hem van hogerhand opgedragen is te halen.
Inderdaad, dat wordt een gloeiende I in het leeslogboek.
zondag, februari 24, 2008
Lezen, las, herlezen
Een beetje lastig: lezen als onderdeel van je beroep. Daardoor leest ook in je vrije tijd - wat dat ook zij - altijd een neerlandicusje met je mee: of het gedicht, de bundel, het verhaal, essay, de roman wellicht ergens (mede) ingezet kan worden als materiaal voor een college of als onderdeel van een denkproces, een nieuwe zet in een discussie. Noem maar op. Lekker lezen voor de lol, zoals fietsen met de zon op je kop en de wind in de rug, heuvel af richting zee, zou er zomaar bij in kunnen schieten. Anders dan, maar toch vergelijkbaar met wat Boskma zegt in 'Het liefdeskustgesticht' (Puur, Amsterdam 2004):
het is niet vergeten, niet te
vergeten, het struikelt nog
altijd door ieder gedicht
En lees je voor de lol, is er wel een collega-neerlandica in huis, die je streng terechtwijst, zoals gisteren toen ik, enigszins de wanhoop nabij, uitriep: 'Aldemachtig, wat moet ik nou toch, als middenin deel drie, op bladzijde 345 een hoofdstuk ex nihilo begint met '"Vader, moeder, mijn schrift is hier..."' Hoe kan ik nou weten wie daar weer aan het woord is? Het boek begon met Nora vooral en ging in het tweede deel over haar ex Guido vooral, maar hun dochter Franca kwam al wel tussenbei; en nu is deel drie geen klontje meer maar kruimels, wat wel te verwachten was met die titel, Snijpunt. Maar dat dan ook die eigenlijk op de achtergrond thuishorende, volkomen fictieve, quasi-onvindbare nepschrijver E. Fischer, of welke man uit het dal van Spoleto daarvoor doorgaat, ook nog aan de bak komt... en nu dan weer dat citaat over een of ander schrift????
'Ach joh, dat is toch Guido... daar eindigt toch zeker het tweede deel mee...!!'
Ik blader terug, ongelovig, naar pagina 217: '"Vader en moeder, mijn schrift is hier.'"
Hoe wist ze dat nu nog, zij die mij voor was en het boek voor mij las maar mij niet voorlas? Wel, om- en doordat het, nota bene, de laatste woorden van deel twee zijn. Dus niet zomaar woorden ergens in een dikke roman, maar woorden op een prominente plaats, meneer de close reader.
Tsja. Hoe close kan je readen: als ik met mijn neus diep in dit boek zat, was ik overmand door een diepe dommel. Wat ik bedoel: ik kon mijn aandacht maar niet bij deze roman houden: Snijpunt, van Nelleke Noordervliet (Amsterdam-Antwerpen 2008). Wat heel vreemd is, want Noordervliet heb ik hoog op mijn lijst van voorkeurige auteurs staan, en de eraan voorafgaande leesgang bood alle mogelijkheden tot zeer zachte spiegeling (want die Vingers van marsepein van Rascha Peper vond ik nou niet iets om meer dan een kattebelletje op twee velletjes Popla over naar huis te schrijven). Maar wegleggen deed ik het boek niet. Er staan fraaie beelden in Snijpunt, goede formuleringen. Schouten spreekt van Noordervliets robuuste stijl. Inderdaad. Stevig. En de opening is heel veel belovend. En de roman gáát ook over iets, als in: stelt een probleem van deze dagen aan de orde. Maar met personage Paul vroeg ik me af, niet over boek A, B, C of D van E. Fischer, maar over Snijpunt: 'Waar zit de opium, de nicotine, de alcohol in de tekst?'
Nu het uit is, denk ik: in het geheel, niet in de onderdelen. In de afwisseling en vermenging van verhaallijnen, in de vertragingen en de versnellingen, in de oscillatie tussen overpeinzing en handeling. Denk ik.
Doordat er 'iets' in dit boek zit (hier legt ze het uit op tv), en doordat ik van Noordervliet ook niet anders verwacht, blijft het boek op de leestafel liggen. Meneer Storm in het Parool is er negatief over. Ook Anne-Marie van der Poel op Literair Nederland doet een dito duit in de kritiekzak. Daniëlle Serdijn in de Volkskrant heeft, net als Schouten in Trouw, een ander perspectief waar ik me beter in kan vinden; ze stoort zich niet aan de futiliteiten waar anderen wel over zijn gestruikeld.
En dat maakt nu wellicht het verschil uit tussen een boek niet of wel goed vinden: niet struikelen, of als je struikelt, dat snel vergeten en doorlezen. Het blijft evenwel de vraag wanneer en waardoor een neerwaartse struikelspiraal begint bij het lezen. Hoe langer ik er over nadenk, hoe meer ik dit boek goed ga vinden, trouwens.
Het lezen uit de kop van dit stukje is een infinitivus en slaat op de dagelijkse bezigheid ad infinitum; las betreft Snijpunt en is een onvoltooid verleden tijd, want herlezen is een adhortativus. Ik denk dat dit boek toch nog in de categorie Klasse! komt.
het is niet vergeten, niet te
vergeten, het struikelt nog
altijd door ieder gedicht
En lees je voor de lol, is er wel een collega-neerlandica in huis, die je streng terechtwijst, zoals gisteren toen ik, enigszins de wanhoop nabij, uitriep: 'Aldemachtig, wat moet ik nou toch, als middenin deel drie, op bladzijde 345 een hoofdstuk ex nihilo begint met '"Vader, moeder, mijn schrift is hier..."' Hoe kan ik nou weten wie daar weer aan het woord is? Het boek begon met Nora vooral en ging in het tweede deel over haar ex Guido vooral, maar hun dochter Franca kwam al wel tussenbei; en nu is deel drie geen klontje meer maar kruimels, wat wel te verwachten was met die titel, Snijpunt. Maar dat dan ook die eigenlijk op de achtergrond thuishorende, volkomen fictieve, quasi-onvindbare nepschrijver E. Fischer, of welke man uit het dal van Spoleto daarvoor doorgaat, ook nog aan de bak komt... en nu dan weer dat citaat over een of ander schrift????
'Ach joh, dat is toch Guido... daar eindigt toch zeker het tweede deel mee...!!'
Ik blader terug, ongelovig, naar pagina 217: '"Vader en moeder, mijn schrift is hier.'"
Hoe wist ze dat nu nog, zij die mij voor was en het boek voor mij las maar mij niet voorlas? Wel, om- en doordat het, nota bene, de laatste woorden van deel twee zijn. Dus niet zomaar woorden ergens in een dikke roman, maar woorden op een prominente plaats, meneer de close reader.
Tsja. Hoe close kan je readen: als ik met mijn neus diep in dit boek zat, was ik overmand door een diepe dommel. Wat ik bedoel: ik kon mijn aandacht maar niet bij deze roman houden: Snijpunt, van Nelleke Noordervliet (Amsterdam-Antwerpen 2008). Wat heel vreemd is, want Noordervliet heb ik hoog op mijn lijst van voorkeurige auteurs staan, en de eraan voorafgaande leesgang bood alle mogelijkheden tot zeer zachte spiegeling (want die Vingers van marsepein van Rascha Peper vond ik nou niet iets om meer dan een kattebelletje op twee velletjes Popla over naar huis te schrijven). Maar wegleggen deed ik het boek niet. Er staan fraaie beelden in Snijpunt, goede formuleringen. Schouten spreekt van Noordervliets robuuste stijl. Inderdaad. Stevig. En de opening is heel veel belovend. En de roman gáát ook over iets, als in: stelt een probleem van deze dagen aan de orde. Maar met personage Paul vroeg ik me af, niet over boek A, B, C of D van E. Fischer, maar over Snijpunt: 'Waar zit de opium, de nicotine, de alcohol in de tekst?'
Nu het uit is, denk ik: in het geheel, niet in de onderdelen. In de afwisseling en vermenging van verhaallijnen, in de vertragingen en de versnellingen, in de oscillatie tussen overpeinzing en handeling. Denk ik.
Doordat er 'iets' in dit boek zit (hier legt ze het uit op tv), en doordat ik van Noordervliet ook niet anders verwacht, blijft het boek op de leestafel liggen. Meneer Storm in het Parool is er negatief over. Ook Anne-Marie van der Poel op Literair Nederland doet een dito duit in de kritiekzak. Daniëlle Serdijn in de Volkskrant heeft, net als Schouten in Trouw, een ander perspectief waar ik me beter in kan vinden; ze stoort zich niet aan de futiliteiten waar anderen wel over zijn gestruikeld.
En dat maakt nu wellicht het verschil uit tussen een boek niet of wel goed vinden: niet struikelen, of als je struikelt, dat snel vergeten en doorlezen. Het blijft evenwel de vraag wanneer en waardoor een neerwaartse struikelspiraal begint bij het lezen. Hoe langer ik er over nadenk, hoe meer ik dit boek goed ga vinden, trouwens.
Het lezen uit de kop van dit stukje is een infinitivus en slaat op de dagelijkse bezigheid ad infinitum; las betreft Snijpunt en is een onvoltooid verleden tijd, want herlezen is een adhortativus. Ik denk dat dit boek toch nog in de categorie Klasse! komt.
zaterdag, februari 02, 2008
Ge....golden shower
Citaat van meneer Ford, die auto's maakte: "History is more or less bunk. It's tradition. We don't want tradition. We want to live in the present, and the only history that is worth a tinker's damn is the history that we make today." (Chicago Tribune, 1916). Dat lees ik dan op http://www.phrases.org.uk/meanings/182100.html.
Het maakt ook allemaal geen ene ...moer meer uit (unquote De jeugd van tegenwoordig). Lucht, valse lucht en opgeklopte lucht en nog meer gebakken lucht. Mens, maak je nog eens ergens druk om.
Er is een hoop gedoe en gesteggel over een 'film' die er niet is, die er nog niet is, die er nog lang niet is en waarvan God en al zijn vakbroeders van mij van harte mogen verhoeden dat-ie er ooit nog komt. Er wordt zelfs geschreven over de vraag hoeveel er over die veronderstelde film geschreven zou moeten worden. Als dat geen neo-kantiaans-post-metafictioneel-hypertrofische speculatie is, mag meneer Jérôme K. van mij nog wel een tijdje los rondlopen.
De kranten en tv-actualiteitenprogramma's (zich noemend actualiteiten-tv-programma's) lopen over van het gedoe over een veronderstelde maar reeds door de bekenner inmiddels als niet juist gekwalificeerde bekentenis in een tv-programma dat nog moet zullen worden gaan uitgezonden worden.
Heel de goegemeente is al lang en breed en verontwaardigd uitgebreid gestruikeld en gevallen over en gekwetst en ontzet door de voorgenomen uitzending van een film die al meerdere mensenheugenissen her in de bioscopen heeft gedraaid.
Voor een boek, dat naar het heet binnen een week vier drukken heeft beleefd (maar... hoe gaat dat dan? als ik - eenvoudig plezierlezertje - in de literaire boekwinkel een boek bestel dat in herdruk is, moet ik er minstens een week op wachten voor het uit het Centraal Boekhuis is overgevlogen; op één herdruk van een Nederlands boek), een boek dat vol staat met geouwehoer en plasseks (laat mij ook eens overdrijven), voor zo'n boek wordt op de voorpagina van iedere zichzelf respecterende krant met gevoel voor cultuur - slijpstenen des geestes niet uitgezonderd - zonder ook maar een grein van een spoortje van moreel of literairveldtheoretisch bezwaar reclame gemaakt.
En paginagroot wordt er vandaag geadverteerd (weer een slijpsteen voor een botte geest) voor een kinderboek dat achttien jaar geleden de Gouden Griffel won en dat heet: De eikelvreters. 'How deep is your throat?', hoor ik Fosko als het ware op de achtergrond zingen.
Oftewel: neem eerst een bakkie soup voor je een mening ventileert. Lucht ook op. En als je dan toch de hitte wegblaast: denk na.
Het maakt ook allemaal geen ene ...moer meer uit (unquote De jeugd van tegenwoordig). Lucht, valse lucht en opgeklopte lucht en nog meer gebakken lucht. Mens, maak je nog eens ergens druk om.
Er is een hoop gedoe en gesteggel over een 'film' die er niet is, die er nog niet is, die er nog lang niet is en waarvan God en al zijn vakbroeders van mij van harte mogen verhoeden dat-ie er ooit nog komt. Er wordt zelfs geschreven over de vraag hoeveel er over die veronderstelde film geschreven zou moeten worden. Als dat geen neo-kantiaans-post-metafictioneel-hypertrofische speculatie is, mag meneer Jérôme K. van mij nog wel een tijdje los rondlopen.
De kranten en tv-actualiteitenprogramma's (zich noemend actualiteiten-tv-programma's) lopen over van het gedoe over een veronderstelde maar reeds door de bekenner inmiddels als niet juist gekwalificeerde bekentenis in een tv-programma dat nog moet zullen worden gaan uitgezonden worden.
Heel de goegemeente is al lang en breed en verontwaardigd uitgebreid gestruikeld en gevallen over en gekwetst en ontzet door de voorgenomen uitzending van een film die al meerdere mensenheugenissen her in de bioscopen heeft gedraaid.
Voor een boek, dat naar het heet binnen een week vier drukken heeft beleefd (maar... hoe gaat dat dan? als ik - eenvoudig plezierlezertje - in de literaire boekwinkel een boek bestel dat in herdruk is, moet ik er minstens een week op wachten voor het uit het Centraal Boekhuis is overgevlogen; op één herdruk van een Nederlands boek), een boek dat vol staat met geouwehoer en plasseks (laat mij ook eens overdrijven), voor zo'n boek wordt op de voorpagina van iedere zichzelf respecterende krant met gevoel voor cultuur - slijpstenen des geestes niet uitgezonderd - zonder ook maar een grein van een spoortje van moreel of literairveldtheoretisch bezwaar reclame gemaakt.
En paginagroot wordt er vandaag geadverteerd (weer een slijpsteen voor een botte geest) voor een kinderboek dat achttien jaar geleden de Gouden Griffel won en dat heet: De eikelvreters. 'How deep is your throat?', hoor ik Fosko als het ware op de achtergrond zingen.
Oftewel: neem eerst een bakkie soup voor je een mening ventileert. Lucht ook op. En als je dan toch de hitte wegblaast: denk na.
woensdag, januari 09, 2008
Nu het nog kan...
... om- en doordat de tentoonstelling verlengd is tot eind deze maand, moet je toch echt even naar Scheveningen, naar het museum Beelden aan zee (alleen maar beelden, binnen en buiten, en, heel veilig, zeer figuratief), en dan in het bijzonder 'Imago', de tentoonstelling van Caspar Berger. Ik ben er zelf naartoe gegaan alleen al omdat ik in een krant een advertentie ervan zag, met een foto. Kortzichtig? Nou en! Die foto blijkt een stukje te zijn van dit beeld:
Ik ga hier en nu niet uitleggen wat het aantrekkelijke ervan is, zoek dat zelf maar uit (wel, dat ik het achteraf heel erg fraai vond dat die gekke naad dwars doorheen de kop precies (bijna) samenviel met een lijn in de achtergrond; echt niet op gelet bij het schieten van het plaatje, wat nou weer geen hoopvolle gedachte is voor iemand die wel eens foto's maakt) (overigens heb ik netjes gevraagd of ik foto's mocht maken: ik koop altijd ansichten in een museum - voor m'n plakboek, zeg ik - stammend uit de tijd van suikerzakjes, sleutelhangers, sigarenbandjes en -kistjes, -doosjes en -blikjes, Flipje uit Tiel, autoplaatjes in vaders cigarettendoosjes (Full Speed of Chief Whip, wat toen nog onschuldig klonk), kabouter Piggelmee en het Toovervischje... oeps, nu overdrijf ik een weinig - maar van Berger waren er geen ansichten aanwezig).
Om kort te gaan: ik kom die tentoonstelling binnenlopen en wordt onmiddellijk geconfronteerd met een afschuwelijk lelijk onding van een lomp stuk brons op een grofbetonnen sokkel. Deceptie, deceptie. Toch maar doorgelopen... en genoten van wat er verder te zien was. Ook van een video van een half uur over de genese van dat zelfportret dat aan het begin van de tentoonstelling staat... blijkt dat ik te lui, veel te lui heb gekeken: je moet ook om het beeld heen lopen, de achterkant ervan zien en dan naarbinnen kijken: er zit een beeld in het beeld, een glanzend bronzen, felrealistisch, als het ware in zichzelf gekeerd portretbeeld... nou ja kijk zelf maar op de site van Berger (bij 2007, sub Zelfportret 5 / IMAGO). Een tentoonstelling die uiteindelijk een leerproces in kijken blijkt te zijn. Nog nooit zo aan den lijve meegemaakt.
Ook wel leuk, maar geheel bezijden het punt, voor literaten, dat er een beeld staat van Innocentius:
dat dus weer lijkt op dat doek van Bacon (Francis):
dat volgens mij afgebeeld staat op een van de romans van Brakman, van toen hij zijn eigen omslagen nog niet schilderde (maar ik kan het boek niet vinden thuis).
Ik ga hier en nu niet uitleggen wat het aantrekkelijke ervan is, zoek dat zelf maar uit (wel, dat ik het achteraf heel erg fraai vond dat die gekke naad dwars doorheen de kop precies (bijna) samenviel met een lijn in de achtergrond; echt niet op gelet bij het schieten van het plaatje, wat nou weer geen hoopvolle gedachte is voor iemand die wel eens foto's maakt) (overigens heb ik netjes gevraagd of ik foto's mocht maken: ik koop altijd ansichten in een museum - voor m'n plakboek, zeg ik - stammend uit de tijd van suikerzakjes, sleutelhangers, sigarenbandjes en -kistjes, -doosjes en -blikjes, Flipje uit Tiel, autoplaatjes in vaders cigarettendoosjes (Full Speed of Chief Whip, wat toen nog onschuldig klonk), kabouter Piggelmee en het Toovervischje... oeps, nu overdrijf ik een weinig - maar van Berger waren er geen ansichten aanwezig).
Om kort te gaan: ik kom die tentoonstelling binnenlopen en wordt onmiddellijk geconfronteerd met een afschuwelijk lelijk onding van een lomp stuk brons op een grofbetonnen sokkel. Deceptie, deceptie. Toch maar doorgelopen... en genoten van wat er verder te zien was. Ook van een video van een half uur over de genese van dat zelfportret dat aan het begin van de tentoonstelling staat... blijkt dat ik te lui, veel te lui heb gekeken: je moet ook om het beeld heen lopen, de achterkant ervan zien en dan naarbinnen kijken: er zit een beeld in het beeld, een glanzend bronzen, felrealistisch, als het ware in zichzelf gekeerd portretbeeld... nou ja kijk zelf maar op de site van Berger (bij 2007, sub Zelfportret 5 / IMAGO). Een tentoonstelling die uiteindelijk een leerproces in kijken blijkt te zijn. Nog nooit zo aan den lijve meegemaakt.
Ook wel leuk, maar geheel bezijden het punt, voor literaten, dat er een beeld staat van Innocentius:
dat dus weer lijkt op dat doek van Bacon (Francis):
dat volgens mij afgebeeld staat op een van de romans van Brakman, van toen hij zijn eigen omslagen nog niet schilderde (maar ik kan het boek niet vinden thuis).
vrijdag, januari 04, 2008
Woorden...
... woorden, woorden, en dan heel veel: bladzijden... en dan heel veel: de werkelijkheid...
De Verzamelde gedichten van Nijhoff... een bladzijde of 400 (tot en met het Colofon: 485 in de editie 1990).
Alle gedichten van Achterberg: zeker weten 1267 bladzijden (maar dan wel inclusief Nawoord, Biografie, Bibliografie, Verantwoording, Register op titel en beginregel, en Gedetailleerde inhoudsopgave, want de gedichten houden al op p. 1163 op).
De 'romans en ander literair proza' van Pieter Waterdrinker beslaan onderhand 'bijna 2000 bladzijden druks', dixit de literator uit Moskou zelf in NRC Boeken d.d. vrijdag 4 januari 2008 op p. 2 in de rubriek 'Reacties'.
Waarde en omvang hangen niet altijd samen, dat is duidelijk. Maar soms probeer ik toch die link te leggen, bijvoorbeeld als ik wil aanduiden hoezeer ik bij tijd en wijle onder de indruk ben van iets als het Woordenboek der Nederlandsche taal, een 'ding' dat ik zo niet dagelijks dan toch wel erg regelmatig raadpleeg, zo niet direct (digitaal of papiraal), dan toch wel indirect: via de er zwaar op leunende Van Dale. Het WNT beslaat een lief aantal van 45.805 bladzijden. Vijfenveertigduizend achthonderdenvijf. Daar leest zelfs een rechtgeaard, aan iedere semiosis twijfelende neerlandicus beroepshalve nog geen deel van een fractie van, vrees ik, hoe ijverig hij of zij ook filologeert, tot in de vrije tijd aan toe.
Mijn zwarte, terugtrapgeremde, tweeëntwintig jaar oude Gazelle met dubbelgeveerd Lepper-zadel en plingplongbel, gezekerd met ring- en kabelslot, gestolen op een olijke zondagmiddag tijdens de boekenweek van 1999, op de Oudegracht, nabij de Literaire Boekhandel Lijnmarkt 17...
...nooit meer iets van vernomen, ook niet na na de aangifte bij de wouten op het Paardenveld. Gelukkig maar, in zekere zin, want hoe had ik ooit kunnen bewijzen dat die ene, met de afgeschuurde Gazellevignetten (dat had ik namelijk zelf al gedaan in een bui van brand denial) werkelijk de mijne was; hoe had de dienstdoende welwillende oom agent werkelijk willen, laat staan: kunnen aantoonbaar maken dat die slecht gekapte, loslopende bonobo met betonschaar er de specifieke dief van was?
Ons aller dierbaar benzine-jerrycannetje A (ledig als een tweedehands Danaïdenvat en droog als de Gobiwoestijn na Leeghwaters zomervakantie), en ons aller minstens dito benzine-jerrycannetje B (bevattende een schamele 1,5 liter Euro-loodvrij, aangelengd met de voorgeschreven 1 % smeerolie voor watergekoelde tweetakt), ontvreemd ergens afgelopen september in Utrechts binnenwateren...
...nooit meer een fractie van teruggezien, ook niet na de digitale aangifte. Niet opmerkelijk, want hoe had ik kunnen bewijzen dat dat rode ding, met afgesleten aanknopingspunt voor montage van buigbare schenktuit, werkelijk het onze was; hoe had de havenmeester of een andere tante agent werkelijk willen, of kunnen aantonen dat die opgeschoren sleepstaartmakaak met slijptol er de vernielzuchtige jatmoos van was?
En in dezelfde NRC, die dat gedoe om Waterdrinker maar blijft publiceren (er wordt, ook op tv, meer om die mummelende man heen geleuterd dan dat zijn oeuvre werkelijk wordt gelezen en gewaardeerd, als je het mij vraagt), diezelfde NRC meldt, maar dan op de voorpagina temidden van het echte nieuws, dat het Parmesaans Openbaar Ministerie op 14 maart aanstaande eindelijk gaat beginnen aan het Parmalat-proces en dat daartoe een dossier is aangelegd van 6.000.000 (zegge: zes millioen) pagina's... Dat is dus bijna 131 maal het gehele WNT! Nee, dan lijkt het me niet gek dat de verdachten, indien schuldig bevonden, nimmer achter de traliën zullen geraken, zelfs niet dat ze nooit schuldig bevonden zullen worden. Of is het de bedoeling dezer berichtgeving dat mijn achting voor juristen hoger zou moeten zijn dan die voor neerlandici?
De werkelijkheid... daar kan geen steno tegenop.
Al hoopte Achterberg wel op iets dergelijks (in het gedicht 'Stenografie' uit de bundel Vergeetboek):
Nu gij geen ander wezen hebben kunt
dan tegenover mij aan tafel zat
zich punt voor punt verwijderend, zodat
gij door de muur tot op een waas verdunt,
is mij het stationnaire woord misgund
omtrent uw toestand. Alles wat ik had
aan definitie brokkelt op het blad.
Om adequaat te blijven, hic et nunc,
volg ik u stenografisch in het klad
en rekt het teken zich reikhalzend uit
bij deze wedloop tussen taal en tijd.
Eens trekt de letter in het eindgedicht
zijn laatste vrije ophaal om u dicht.
De Verzamelde gedichten van Nijhoff... een bladzijde of 400 (tot en met het Colofon: 485 in de editie 1990).
Alle gedichten van Achterberg: zeker weten 1267 bladzijden (maar dan wel inclusief Nawoord, Biografie, Bibliografie, Verantwoording, Register op titel en beginregel, en Gedetailleerde inhoudsopgave, want de gedichten houden al op p. 1163 op).
De 'romans en ander literair proza' van Pieter Waterdrinker beslaan onderhand 'bijna 2000 bladzijden druks', dixit de literator uit Moskou zelf in NRC Boeken d.d. vrijdag 4 januari 2008 op p. 2 in de rubriek 'Reacties'.
Waarde en omvang hangen niet altijd samen, dat is duidelijk. Maar soms probeer ik toch die link te leggen, bijvoorbeeld als ik wil aanduiden hoezeer ik bij tijd en wijle onder de indruk ben van iets als het Woordenboek der Nederlandsche taal, een 'ding' dat ik zo niet dagelijks dan toch wel erg regelmatig raadpleeg, zo niet direct (digitaal of papiraal), dan toch wel indirect: via de er zwaar op leunende Van Dale. Het WNT beslaat een lief aantal van 45.805 bladzijden. Vijfenveertigduizend achthonderdenvijf. Daar leest zelfs een rechtgeaard, aan iedere semiosis twijfelende neerlandicus beroepshalve nog geen deel van een fractie van, vrees ik, hoe ijverig hij of zij ook filologeert, tot in de vrije tijd aan toe.
Mijn zwarte, terugtrapgeremde, tweeëntwintig jaar oude Gazelle met dubbelgeveerd Lepper-zadel en plingplongbel, gezekerd met ring- en kabelslot, gestolen op een olijke zondagmiddag tijdens de boekenweek van 1999, op de Oudegracht, nabij de Literaire Boekhandel Lijnmarkt 17...
...nooit meer iets van vernomen, ook niet na na de aangifte bij de wouten op het Paardenveld. Gelukkig maar, in zekere zin, want hoe had ik ooit kunnen bewijzen dat die ene, met de afgeschuurde Gazellevignetten (dat had ik namelijk zelf al gedaan in een bui van brand denial) werkelijk de mijne was; hoe had de dienstdoende welwillende oom agent werkelijk willen, laat staan: kunnen aantoonbaar maken dat die slecht gekapte, loslopende bonobo met betonschaar er de specifieke dief van was?
Ons aller dierbaar benzine-jerrycannetje A (ledig als een tweedehands Danaïdenvat en droog als de Gobiwoestijn na Leeghwaters zomervakantie), en ons aller minstens dito benzine-jerrycannetje B (bevattende een schamele 1,5 liter Euro-loodvrij, aangelengd met de voorgeschreven 1 % smeerolie voor watergekoelde tweetakt), ontvreemd ergens afgelopen september in Utrechts binnenwateren...
...nooit meer een fractie van teruggezien, ook niet na de digitale aangifte. Niet opmerkelijk, want hoe had ik kunnen bewijzen dat dat rode ding, met afgesleten aanknopingspunt voor montage van buigbare schenktuit, werkelijk het onze was; hoe had de havenmeester of een andere tante agent werkelijk willen, of kunnen aantonen dat die opgeschoren sleepstaartmakaak met slijptol er de vernielzuchtige jatmoos van was?
En in dezelfde NRC, die dat gedoe om Waterdrinker maar blijft publiceren (er wordt, ook op tv, meer om die mummelende man heen geleuterd dan dat zijn oeuvre werkelijk wordt gelezen en gewaardeerd, als je het mij vraagt), diezelfde NRC meldt, maar dan op de voorpagina temidden van het echte nieuws, dat het Parmesaans Openbaar Ministerie op 14 maart aanstaande eindelijk gaat beginnen aan het Parmalat-proces en dat daartoe een dossier is aangelegd van 6.000.000 (zegge: zes millioen) pagina's... Dat is dus bijna 131 maal het gehele WNT! Nee, dan lijkt het me niet gek dat de verdachten, indien schuldig bevonden, nimmer achter de traliën zullen geraken, zelfs niet dat ze nooit schuldig bevonden zullen worden. Of is het de bedoeling dezer berichtgeving dat mijn achting voor juristen hoger zou moeten zijn dan die voor neerlandici?
De werkelijkheid... daar kan geen steno tegenop.
Al hoopte Achterberg wel op iets dergelijks (in het gedicht 'Stenografie' uit de bundel Vergeetboek):
Nu gij geen ander wezen hebben kunt
dan tegenover mij aan tafel zat
zich punt voor punt verwijderend, zodat
gij door de muur tot op een waas verdunt,
is mij het stationnaire woord misgund
omtrent uw toestand. Alles wat ik had
aan definitie brokkelt op het blad.
Om adequaat te blijven, hic et nunc,
volg ik u stenografisch in het klad
en rekt het teken zich reikhalzend uit
bij deze wedloop tussen taal en tijd.
Eens trekt de letter in het eindgedicht
zijn laatste vrije ophaal om u dicht.
Abonneren op:
Posts (Atom)