woensdag, oktober 25, 2006

Het naakt

(een aardige eye catcher, zou de journalistiek zeggen), het naakt, het einde van het verlof. Maar niet alles wat naakt, hoeft onaangenaam te wezen, hoor. En dan: daarna wacht me nog een periode van vrijstelling van waar ik vannacht van droomde; niet in het onaangename, overigens (vrijstelling noch droom). Ik was college aan het geven; werkgroep, eerste bijeenkomst. Leuk onderwerp (shit, mijn dagbewustzijn heeft het niet vastgelegd), aardige groep. En opeens bedacht ik me: (stemmetje: Bert Visser), maar hé, stop nou even, wat is dit: ik heb verlof.

Daarna zal ik wel wakker geworden zijn, en me hebben bedacht: vandaag naar Nijmegen, naar het Valkhof. Daar ben ik een tijd geleden al eens geweest. Toen 'en famille', en dat heben we geweten: dan kunnen namelijk kinderen (met behulp van middelen, verstrekt door het museum) ouderen rondleiden. Dat hebben we geweten: enthousiasme, nog aangejaagd door onderlinge concurrentie, van het net lezen lerende tuig, bracht ons niet verder dan de gereconstrueerde Romein op vijf meter van het einde van de trap na de entree.

De resterende munten, zuilen en scherven ben ik vandaag, alleen, canonschuldbewust voorbijgestiefeld om bij Isaac Israels uit te komen: van hem waren potlood- en aquarelschetsen uit het ziekenhuis ten toon gesteld, en een in inkt; begin 20ste eeuw lag hij daar - mind you, niet in het Radboud - wegens moeilijke voeten:

Schets door Isaac Israels vanuit zijn ziekenhuisbed; 1919

Houd ik al van uit de late negentiende eeuw stammende schilders, meer nog van hun schetsen, en dan het meest van die in potlood. En leuk: hier hing er ook een ter voorbereiding van een schilderij dat kennelijk nu in het Mesdag hangt (maar ik daar over het hoofd gezien moet hebben).

De rest, iets met pop art en iets met wel heel erg modern spul (zelfgetimmerde dingen, installaties en zo waaronder iets met ronddraaiende koffiepotjes, waarvan dan de dekseltjes open- en dichtklapperden), kon me minder bekoren. Op m'n dooie akkertje teruggelopen naar het station; heen was ik met de bus gegaan: omdat ik er de weg niet ken (tenzij met de auto op weg naar vrienden en dan in het bijzonder: met behoud van m'n no claim het Keizer-Karelplein ronden en er op het juiste moment af geraken).

Het is een stad die ik, platlander, - mede natuurlijk door het geaccidenteerd terrein - wel intrigerend vind; ik weet nog niet of dat ook 'mooi' omsluit. Heel lang staan kwijlen bij een etalage vol overhemden; verder gewandeld in m'n oude kloffie, en kijk: de trein stond al weer klaar. Ik was nog niet gezeten, mijn weekblaadje ontvouwen, en het electronisch fluitje klinkt, de trein, zij tilt een knie, door geen stoom omstuwd, zij vertrekt op het voorgeschreven uur. Ik was precies op tijd thuis om te constateren dat de vloer daar kundig was geboend.