Niet eromheen gedraaid: nooit heb ik dit roemruchte boek, waarvan één van mijn Achterberggabbers gisteren tijdens de Haagse stadswandeling in het kader van het Achterberg-symposium bekende het destijds als plusminus vijftienjarige met aangloeiende oren gelezen te hebben, gelezen. (Wil er nog iemand een voorbeeld van slechte tangconstructie?) Maar nu moet het ervan komen want een student wil het boek gebruiken voor zijn BA-eindwerkstuk. Ik ben op pagina 30 (van de 343) en het valt nog niet tegen, in aanmerking genomen dat het een schelmenroman is, met alle heldachtige hypertrofieën van dien.
Maar voorlopig vond ik twee paratekstualia interessanter dan de inhoud. Ten eerste het gegeven dat het mij door de UBU toegezonden scheefgelezen exemplaar kennelijk bewaard wordt/werd in de collectie van het Criminologisch Instituut Utrecht, terwijl in wat voorheen de Letterenbibliotheek was, en thans UB Binnenstad heet, zich in de collectie Nederlands alleen een exemplaar bevindt van de 34e druk uit 1976. Vreemde wezens, die criminologen en filologen.
Ik Jan Cremer verscheen in februari 1964 als nummer 64 van de beroemde reeks Literaire Reuzenpockets Moderne Nederlandse Literatuur van De Bezige Bij. Het eerste werk in die reeks was Harry Mulisch' Het stenen bruidsbed (mei 1959). Opmerkelijk vind ik dat in het exemplaar van de tweede druk van Ik jan Cremer dat ik nu lees, verschenen in maart 1964, een lijst van de LRP's is opgenomen, die maar liefst 95 nummers telt (de laatste is dan Mens en engel van Adriaan Morriën). Zijn er in één maand tijds werkelijk eenendertig nieuwe LRP's verschenen? Wat een weelde.
Omdat niet al die 95 nummers op één pagina pasten (of om andere redenen) is niet de volledige lijst afgedrukt. Dat maakt me heel nieuwsgierig. Wat waren bijvoorbeeld de nummers 6 en 7 die verschenen tussen De koele minnaar van Claus en Het dier heeft een mens getekend van Schierbeek? Welke romans stonden tussen Het afscheid van Michiels en De vadsige koningen van Raes? Wat was nr. 63, wat nr. 67? Kortom: welke boeken waren aanvankelijk wel in de reeks opgenomen, maar werden anno 1964 door de Bij niet meer belangrijk genoeg geacht om in die lijst genoemd te worden?
zondag, november 28, 2010
zaterdag, november 20, 2010
Lees wat je schreef
In De volkskrant van heden, 20-11-2010, schrijft Malou van Hintum in het katern Wetenschap op pagina 4:
De Amsterdamse onderzoeker [Camiel Beukeboom, VU] adviseert mensen die onbevooroordeeld willen communiceren [...], zich bewust te zijn van hun woordkeus, en geen ontkenningen te gebruiken.Als ik zoiets lees, op de dag dat ik een gisteren gestrande treinreiziger over 's lands sneldreven naar zijn woonst heb gebracht, barst ik niet in huilen uit.
maandag, november 08, 2010
De hermeneut gaat onderuit
Onlangs werd ik via de e-mail door iemand, de aanbieder, attent gemaakt op een advertentie op Marktplaats.nl omdat daar onder meer het volgende te lezen stond:
Dol op oude boeken, en gecharmeerd door de e-mail van de boekaanbieder, en geprikkeld door de door hem gesignaleerde onduidelijkheid, dacht ik: Kom op, doe eens gek, en doe een bod op die roman die je toch nooit van je leven zal lezen. Hoppa: zevenentwintig-vijftig; een knaak, zegge: tien percent, boven de vraagprijs. En jawel: vrijwel meteen gaat er een oud-Hollandse boekenaasgier één euro boven zitten.* Dat kon ik ook (baas boven baas, gierig boven de gier); en die ander vervolgens op zijn beurt ook weer. Vrije markt heet dat zeker. Maar toen dacht ik: Aan mijn antiquarische hoela; ik doe het nog één keer: ouder is Christus niet geworden in jaren, meer bied ik niet aan hedendaagse zilverlingen: drieëndertig euren.
Lang verhaal kort: ik verloor opnieuw. Althans, het boek staat anno vandaag als gereserveeerd te boek; verkocht is het kennelijk toch nog niet.
Dat zal me inmiddels een zomerzorg zijn. Kon ik het boek een decennium geleden niet vinden, heden duikt die vertaling van Deux mères bij een digitale zoektocht zeer snel op. Hij wordt onder andere bewaard in de KB te Den Haag. En terwijl 'mijn' brave UB te Utrecht werken van vóór 1900 - ongeacht hun staat - alleen ter inzage aanbiedt in de gewijde sferen van de Leeszaal Bijzondere Collecties hoog in de Uithofse zwarte doos, levert de KB me dit fragiele boekwerk via het InterBibliothecair Leenverkeer in een oogwenk en kon ik het zo van de plank in de UB-Binnenstad pakken. Geweldig makkelijk (hoewel ik het eigenlijk betreur dat ik er niet apart voor naar die geklimatiseerde heilige boekenhal hoefde).
Eén blik en ja hoor: nat! 'Some lessons we learn the hard way / some lessons don't come easy / and that's the price we have to pay', zingt Melody Gardot regelmatig op m'n hoortoestelletje.
'Feuilleton van het Zondagsblad / van het / Nieuwsblad voor Nederland.'
Steeds weer vertel ik mijn studenten: Alles wat je overneemt, dat voorzie je van een heldere, volledige bronvermelding, zodat een eventuele fout niet op jouw conto, maar op dat van je bron komt. Ecce interpres, op z'n blaren.
* 18-11-2010: oh o o, hoe onbetamelijk, een 69-jarige verzamelaarster, die al 150 dan wel 250 eerste drukken van werk van Tachtigers heeft, zo aan te duiden. Het betreft hier Myriam Gommers-Simonis. Die twee moeders zijn daar dus in goed gezelschap. Het spijt me dat ik de prijs ervan zo opgedreven heb.
(Emile Richebourg) Twee moeders. (Vert. d. Jacques Perk) Bijlage van Nieuwsblad voor Nederland (De Hollandsche Illustratie? zie onder) (ca. 1880). Geillustreerd. (Uiteraard) beschadigd ex. zeldzaam.En inderdaad, zo staat dat in dit citaat geciteerde in de Perk-editie die ik dik tien, zeg maar gerust: elf jaar geleden in het licht gaf (inmiddels makkelijk na te lezen in de DBNL, noot 57 bij de 'Voorrede' van Carel Vosmaer). Waar in de quote drie puntjes staan, staat in de bron:
• Zie Jacques Perk Gedichten (ed. Fabian Stolk, 1999), noot 57: (...) eerder vertaalde hij van Em. Richebourg Deux mères, gepubliceerd in De Hollandsche illustratie (1878-1879).' Bibliografisch is het me nog niet helemaal duidelijk en zet bij deze beschrijving dan ook een (?), hoe dan ook schaarse Perkiana.
Het gaat hier [namelijk in een door Vosmaer aangehaalde brief van Perk aan hem, d.d. 30 december 1880] om de vertaling ‘De dokter’, gepubliceerd in De Hollandsche illustratie (1880-1881);Ik heb destijds, bezig met die editie van Perks eigen gedichten, me niet bijzonder bekommerd om zijn prozavertalingen en niet de moeite genomen om die vertalingen op te zoeken en eigenogig te raadplegen. Boeide me niet in die context. Ik voer dus maar gemakshalve op de koers van good old Garmt Stuiveling, in wiens editie van Perks Brieven en dokumenten (Amsterdam 1959) op p. 275 in een cursieve toelichting staat:
De door Perk vertaalde franse roman is: De dokter (Hollandsche Illustratie, jrg. 1880-1881). In 1878-1879 was daar van zijn hand reeds de vertaling verschenen van: Deux Mères, door Em. Richebourg.Ik meen me nu te mogen herinneren dat ik die vertalingen destijds best wel even gezocht, maar niet gevonden heb.
Dol op oude boeken, en gecharmeerd door de e-mail van de boekaanbieder, en geprikkeld door de door hem gesignaleerde onduidelijkheid, dacht ik: Kom op, doe eens gek, en doe een bod op die roman die je toch nooit van je leven zal lezen. Hoppa: zevenentwintig-vijftig; een knaak, zegge: tien percent, boven de vraagprijs. En jawel: vrijwel meteen gaat er een oud-Hollandse boekenaasgier één euro boven zitten.* Dat kon ik ook (baas boven baas, gierig boven de gier); en die ander vervolgens op zijn beurt ook weer. Vrije markt heet dat zeker. Maar toen dacht ik: Aan mijn antiquarische hoela; ik doe het nog één keer: ouder is Christus niet geworden in jaren, meer bied ik niet aan hedendaagse zilverlingen: drieëndertig euren.
Lang verhaal kort: ik verloor opnieuw. Althans, het boek staat anno vandaag als gereserveeerd te boek; verkocht is het kennelijk toch nog niet.
Dat zal me inmiddels een zomerzorg zijn. Kon ik het boek een decennium geleden niet vinden, heden duikt die vertaling van Deux mères bij een digitale zoektocht zeer snel op. Hij wordt onder andere bewaard in de KB te Den Haag. En terwijl 'mijn' brave UB te Utrecht werken van vóór 1900 - ongeacht hun staat - alleen ter inzage aanbiedt in de gewijde sferen van de Leeszaal Bijzondere Collecties hoog in de Uithofse zwarte doos, levert de KB me dit fragiele boekwerk via het InterBibliothecair Leenverkeer in een oogwenk en kon ik het zo van de plank in de UB-Binnenstad pakken. Geweldig makkelijk (hoewel ik het eigenlijk betreur dat ik er niet apart voor naar die geklimatiseerde heilige boekenhal hoefde).
Eén blik en ja hoor: nat! 'Some lessons we learn the hard way / some lessons don't come easy / and that's the price we have to pay', zingt Melody Gardot regelmatig op m'n hoortoestelletje.
'Feuilleton van het Zondagsblad / van het / Nieuwsblad voor Nederland.'
Steeds weer vertel ik mijn studenten: Alles wat je overneemt, dat voorzie je van een heldere, volledige bronvermelding, zodat een eventuele fout niet op jouw conto, maar op dat van je bron komt. Ecce interpres, op z'n blaren.
* 18-11-2010: oh o o, hoe onbetamelijk, een 69-jarige verzamelaarster, die al 150 dan wel 250 eerste drukken van werk van Tachtigers heeft, zo aan te duiden. Het betreft hier Myriam Gommers-Simonis. Die twee moeders zijn daar dus in goed gezelschap. Het spijt me dat ik de prijs ervan zo opgedreven heb.
vrijdag, oktober 15, 2010
Academica Debutantenprijs
Onlangs is de onderstaande brief niet opgenomen in het NRC-Handelsblad, waarschijnlijk wegens 'te lang'. Graag bied ik de brief bij dezen een tweede kans.
Literaire prijs zonder kapsones
Een kapsoneslijer vindt Franca Treur volgens mij Ernest van der Kwast (NRC Handelsblad, 7 oktober). Ze vindt hem een soort druktemaker die zich, zoals meer schrijvers, genoodzaakt ziet zichzelf in de markt te zetten, omdat hij op een volgens haar nogal verwerpelijke manier om aandacht vraagt. Volstrekt terecht stelt zij dat schrijvers gelezen willen worden en dat zij niet beoordeeld of gewaardeerd moeten worden op iets anders dan hun schrijfsels. Vorm dus en geen vent.
Volkomen onterecht echter deelt Treur mee dat de NS Publieksprijs de enige literaire prijs is die toegekend wordt door 'alle mensen die van lezen houden'. Los van het feit dat iedere halvabeet op de site van de NS Publieksprijs op een knop kan drukken van een voorbijtrekkend boek in een boekencarrousel om zijn stem uit te brengen, is zij er blijkbaar niet van op de hoogte dat al vijftien jaar de Academica Debutantenprijs bestaat (de eerste twaalf jaar als DebutantenPrijs). Geen prijs voor gevestigde namen of overbekende boeken, maar een prijs voor debuterende auteurs. Is het een een duplicaat van de Selexyz debuutprijs, die Treur onlangs won, of van de tweejaarlijkse Anton Wachterprijs, die recent naar Maartje Wortel ging? Zeker niet. De laatste twee prijzen worden uitgedeeld door een literair geschoolde vakjury, zoals je die bijvoorbeeld ook vindt bij de AKO, de Libris, de Gouden Uil of de Gouden Griffel.
Het bijzonder aardige van de Academica Debutantenprijs, en dat zal Treur uit het hart zijn gegrepen, is nu juist dat lezers – echte en kritische lezers, geen knopdrukkers – het laatste woord hebben. De, ook literair geschoolde, nominatiejury van de Academica Debutantenprijs nomineert uit het totale aanbod van een jaar fictiedebuten uiteindelijk vijf boeken die op een shortlist komen, nadat er een longlist van ongeveer vijftien boeken is gepubliceerd. De vijf genomineerde boeken worden door honderden lezers in Nederland en Vlaanderen gelezen en beoordeeld. Vaak zij zijn aangesloten bij leesgroepen van bibliotheken. Ook wij kennen een kernjury: lezers die zich vóór de bekendmaking van de genomineerde boeken aanmelden om alle vijf de boeken te lezen. Die stemmen tellen aanzienlijk zwaarder dan de stem van de individuele lezer die soms minder boeken beoordeelt. Blijft altijd de mogelijkheid, óók bij de door Treur bewierookte jury van de NS Publieksprijs, dat lezers maar wat doen: half lezen, niet lezen, vriendjespolitiek bedrijven, stemmen op een leuk hoofd. Dat is het risico van een 'publieksjury'.
Het voert te ver om hier uit de doeken te doen hoe wij omgaan met 'onze' genomineerde auteurs, hoe wij proberen hen 'in de markt te zetten' en hoe wij bij de bekendmaking en prijsuitreiking trachten aandacht te hebben voor álle genomineerden. Vraag dat onze prijswinnaars en genomineerden van de afgelopen vijftien jaar. Dat Franca Treur dat niet weet, komt niet door ons. Ook het door mij gewaardeerde NRC-Handelsblad vergeet stelselmatig ook maar iets te schrijven over deze prachtprijs. Voor degenen die nieuwsgierig zijn geworden: zie www.academicadebutantenprijs.nl, ook voor degenen die zich binnenkort willen opgeven als jurylid voor de prijs van 2011. Franca Treur is van harte welkom.
Casper Markesteijn, voorzitter nominatiejury Academica Debutantenprijs
Literaire prijs zonder kapsones
Een kapsoneslijer vindt Franca Treur volgens mij Ernest van der Kwast (NRC Handelsblad, 7 oktober). Ze vindt hem een soort druktemaker die zich, zoals meer schrijvers, genoodzaakt ziet zichzelf in de markt te zetten, omdat hij op een volgens haar nogal verwerpelijke manier om aandacht vraagt. Volstrekt terecht stelt zij dat schrijvers gelezen willen worden en dat zij niet beoordeeld of gewaardeerd moeten worden op iets anders dan hun schrijfsels. Vorm dus en geen vent.
Volkomen onterecht echter deelt Treur mee dat de NS Publieksprijs de enige literaire prijs is die toegekend wordt door 'alle mensen die van lezen houden'. Los van het feit dat iedere halvabeet op de site van de NS Publieksprijs op een knop kan drukken van een voorbijtrekkend boek in een boekencarrousel om zijn stem uit te brengen, is zij er blijkbaar niet van op de hoogte dat al vijftien jaar de Academica Debutantenprijs bestaat (de eerste twaalf jaar als DebutantenPrijs). Geen prijs voor gevestigde namen of overbekende boeken, maar een prijs voor debuterende auteurs. Is het een een duplicaat van de Selexyz debuutprijs, die Treur onlangs won, of van de tweejaarlijkse Anton Wachterprijs, die recent naar Maartje Wortel ging? Zeker niet. De laatste twee prijzen worden uitgedeeld door een literair geschoolde vakjury, zoals je die bijvoorbeeld ook vindt bij de AKO, de Libris, de Gouden Uil of de Gouden Griffel.
Het bijzonder aardige van de Academica Debutantenprijs, en dat zal Treur uit het hart zijn gegrepen, is nu juist dat lezers – echte en kritische lezers, geen knopdrukkers – het laatste woord hebben. De, ook literair geschoolde, nominatiejury van de Academica Debutantenprijs nomineert uit het totale aanbod van een jaar fictiedebuten uiteindelijk vijf boeken die op een shortlist komen, nadat er een longlist van ongeveer vijftien boeken is gepubliceerd. De vijf genomineerde boeken worden door honderden lezers in Nederland en Vlaanderen gelezen en beoordeeld. Vaak zij zijn aangesloten bij leesgroepen van bibliotheken. Ook wij kennen een kernjury: lezers die zich vóór de bekendmaking van de genomineerde boeken aanmelden om alle vijf de boeken te lezen. Die stemmen tellen aanzienlijk zwaarder dan de stem van de individuele lezer die soms minder boeken beoordeelt. Blijft altijd de mogelijkheid, óók bij de door Treur bewierookte jury van de NS Publieksprijs, dat lezers maar wat doen: half lezen, niet lezen, vriendjespolitiek bedrijven, stemmen op een leuk hoofd. Dat is het risico van een 'publieksjury'.
Het voert te ver om hier uit de doeken te doen hoe wij omgaan met 'onze' genomineerde auteurs, hoe wij proberen hen 'in de markt te zetten' en hoe wij bij de bekendmaking en prijsuitreiking trachten aandacht te hebben voor álle genomineerden. Vraag dat onze prijswinnaars en genomineerden van de afgelopen vijftien jaar. Dat Franca Treur dat niet weet, komt niet door ons. Ook het door mij gewaardeerde NRC-Handelsblad vergeet stelselmatig ook maar iets te schrijven over deze prachtprijs. Voor degenen die nieuwsgierig zijn geworden: zie www.academicadebutantenprijs.nl, ook voor degenen die zich binnenkort willen opgeven als jurylid voor de prijs van 2011. Franca Treur is van harte welkom.
Casper Markesteijn, voorzitter nominatiejury Academica Debutantenprijs
maandag, oktober 11, 2010
Richard III
Het is niet omdat mijn tweede doopnaam Richard is. Het is niet omdat ik heel erg veel Waits op voorraad heb. Het is niet omdat ik Gijs Scholten van Aschat in Tirza zag schitteren bij de opening van het Nederlands Filmfestival (en ook eerder, ook op tv, in andere producties). Het is niet omdat die Sadistst me hadden overtuigd tijdens de Parade een jaar geleden. Het is niet omdat de Amsterdamse schouwburg een erg fraaie theatertent is. Het is niet omdat ik het waanzinnige affiche (op de koelkast) al zo goed vond. Het is niet omdat het afgelopen zondag zulk mooi weer was. Het is niet omdat ik met voorkennis van een en ander een tijdje terug Koning Richard de Derde las in De werken van William Shakespeare vertaald door Dr. L.A.J. Burgersdijk. Vijfde deel. Leiden, E.J. Brill 1886, p. 1-170; zo diep was ik nu ook weer niet onder de indruk van het gelezen stuk. Maar al dat kan ertoe hebben bijgedragen dat de uitvoering van het stuk op zondag 10 oktober jongstleden een overdonderende indruk heeft gemaakt. Maar ik denk dat het eigenlijk en helemaal alleen aan die voorstelling lag.
Terwijl ik niet van opera houd, en minder nog van musical, ging dit klaterende muzikaal-theatrale spektakel er vanaf de eerste minuut, vanaf de eerste maat in als benzodiazepine in een aartsneuroot, of juist als adrenaline in een apathicus. De in Shakespeare's optiek wellicht volkomen unzeitgemäße muziek vormt namelijk een wel bijzonder goed in de dramatiek, in de theatraliteit, de tragiek en de hectiek van het geheel geïntegreerd onderdeel. Meteen al bij de opening, als Richard en zijn trawanten stampend als een meute tribale mastodonten op de zware muziek van Waits' 'Misery is the river of the world' duidelijk maken dat ze weinig goeds in de zin hebben en zich daar met geen mogelijkheid van laten weerhouden. Pure dreiging. En het toch al cynische 'God's away on business' krijgt een heel grote reikwijdte dankzij dit stuk; ook zonder enige zinspeling op de actualiteit.
En dan de geniale manier waarop iedere moord - en dat zijn er nogal wat in dit stuk - theatraal wordt vormgegeven, niet met primitief geploeter met kartonnenn messen en lullige sterfscènes vol 'ach' en 'wee', maar met behulp van enorme metalen decorstukken, die al lang van tevoren langzaam, onmerkbaar bijna, naar beneden kwamen dalen, waartussendoor iedere dode af gaat, en met de zakken vol met zooi die daartegenaan met donderende herrie te pletter slaan, zodat naar mate het stuk vordert, het toneel steeds verder vol komt te liggen met de lijfelijke aanwezigheid van een afzichtelijke berg ongegeneerde rotzooi, waardoor het failliet van Richard III op een gegeven moment niet meer van het toneel en ook niet van je netvlies te wissen is.
En dan mag toch zeker ook niet verzwegen worden het fenomenale en met tal van subtiele en heel grove details doospekte spel van de mank lopende, aan één hand rammelend mismaakte, maar steeds feilloos redenerende en zijn teksten zeer naturel eruit gooiende Scholten van Aschat/Richard III; alle actie, alle tekst, alle handeling weet die werkelijk op schijnbaar moeiteloze wijze naar zich toe te trekken.
Dat Vincent van Warmerdam (muzikale leiding), Matthijs Rümke (regie), Janine Brogt (dramaturgie) en Marc Warning, Arien de Vries, Stefan Dijkman en Robert van Delft (decor, kostuums, licht en geluid) en al die acteurs van dit meer dan vierhonderd jaar oude, en toen al op historische stof gebaseerde stuk zo'n overweldigende, overtuigende, overrompelende voorstelling weten te maken... ga daar maar eens naar kijken en luisteren. Dan weet je wat ik bedoel.
Misery: 11 oktober laatste voorstelling. Ongelooflijk.
Nagekomen bericht:
Hé ho, wat lees ik d.d. 15 oktober 2010 op de Orkater-site:
Terwijl ik niet van opera houd, en minder nog van musical, ging dit klaterende muzikaal-theatrale spektakel er vanaf de eerste minuut, vanaf de eerste maat in als benzodiazepine in een aartsneuroot, of juist als adrenaline in een apathicus. De in Shakespeare's optiek wellicht volkomen unzeitgemäße muziek vormt namelijk een wel bijzonder goed in de dramatiek, in de theatraliteit, de tragiek en de hectiek van het geheel geïntegreerd onderdeel. Meteen al bij de opening, als Richard en zijn trawanten stampend als een meute tribale mastodonten op de zware muziek van Waits' 'Misery is the river of the world' duidelijk maken dat ze weinig goeds in de zin hebben en zich daar met geen mogelijkheid van laten weerhouden. Pure dreiging. En het toch al cynische 'God's away on business' krijgt een heel grote reikwijdte dankzij dit stuk; ook zonder enige zinspeling op de actualiteit.
En dan de geniale manier waarop iedere moord - en dat zijn er nogal wat in dit stuk - theatraal wordt vormgegeven, niet met primitief geploeter met kartonnenn messen en lullige sterfscènes vol 'ach' en 'wee', maar met behulp van enorme metalen decorstukken, die al lang van tevoren langzaam, onmerkbaar bijna, naar beneden kwamen dalen, waartussendoor iedere dode af gaat, en met de zakken vol met zooi die daartegenaan met donderende herrie te pletter slaan, zodat naar mate het stuk vordert, het toneel steeds verder vol komt te liggen met de lijfelijke aanwezigheid van een afzichtelijke berg ongegeneerde rotzooi, waardoor het failliet van Richard III op een gegeven moment niet meer van het toneel en ook niet van je netvlies te wissen is.
En dan mag toch zeker ook niet verzwegen worden het fenomenale en met tal van subtiele en heel grove details doospekte spel van de mank lopende, aan één hand rammelend mismaakte, maar steeds feilloos redenerende en zijn teksten zeer naturel eruit gooiende Scholten van Aschat/Richard III; alle actie, alle tekst, alle handeling weet die werkelijk op schijnbaar moeiteloze wijze naar zich toe te trekken.
Dat Vincent van Warmerdam (muzikale leiding), Matthijs Rümke (regie), Janine Brogt (dramaturgie) en Marc Warning, Arien de Vries, Stefan Dijkman en Robert van Delft (decor, kostuums, licht en geluid) en al die acteurs van dit meer dan vierhonderd jaar oude, en toen al op historische stof gebaseerde stuk zo'n overweldigende, overtuigende, overrompelende voorstelling weten te maken... ga daar maar eens naar kijken en luisteren. Dan weet je wat ik bedoel.
Misery: 11 oktober laatste voorstelling. Ongelooflijk.
Nagekomen bericht:
Hé ho, wat lees ik d.d. 15 oktober 2010 op de Orkater-site:
Van woensdag 17 augustus tot vrijdag 26 augustus 2011 is deze Shakespeare met Gijs Scholten van Aschat in de titelrol en muziek van Tom Waits en Kathleen Brennan weer exclusief in de Stadsschouwburg Amsterdam te zien.
De toegangskaarten zijn al in de verkoop en worden weer in het systeem van ‘dynamic pricing’, variabele prijzen verkocht. Dus wie eerder koopt betaalt de beste prijs. Naar mate voor een voorstellingsavond meer verkocht wordt, gaat de prijs omhoog. Snelle beslissers kunnen hiermee dus hun voordeel doen.
dinsdag, september 28, 2010
Hulpvraag
Wie heeft er een exemplaar van de gebonden versie van de eerste druk van H. Marsmans bundellange gedicht Tempel en kruis (Querido, Amsterdam 1940)?
Die zou mij kunnen helpen.
Zie in geval van bereidheid daartoe mijn oproep onder de titel 'Het edele handwerk' in de rubriek 'Werk in uitvoering' op het Platform teksteditie.
Die zou mij kunnen helpen.
Zie in geval van bereidheid daartoe mijn oproep onder de titel 'Het edele handwerk' in de rubriek 'Werk in uitvoering' op het Platform teksteditie.
zaterdag, september 25, 2010
Kamerpoëzie
In het laatste blok van het voorgaande academiejaar gaven Geert Buelens en Wilbert Smulders de BA-cursus 'Het schrijven van poëzie'. Aan de cursus werd mede gewerkt door de dichters Wiljan van den Akker, Jan-Willem Anker, Esther Jansma en Astrid Lampe.
Een van de studenten, Anna Barbara Kolbe, heeft beeldend werk gemaakt bij gedichten die tijdens de cursus geschreven zijn. Deze beelden worden onder de titel 'Kamerpoëzie' tentoongesteld in de Universiteitsbibliotheek in de binnenstad, een prachtig(,) gerenoveerd gebouw met hier en daar Van Abbe-Museumachtige allure.
Met een korte causerie opende Wilbert Smulders de tentoonstelling op vrijdagavond 24 september 2010.
De tentoonstelling, die soms tot nederigheid dwingt, duurt tot 20 oktober 2010.
donderdag, augustus 26, 2010
Literatuurkritiek en internet
Zie het vijfjarige Recensieweb, alwaar ik, met moeite, mijn huiver voor de rubriek 'reacties' toch maar eens getrotseerd heb, met een tekst die, naar ik hoop, niet de gure genre-eigenschappen heeft die internetreacties doorgaans zo - om het vriendelijk te formuleren - onaantrekkelijk maken.
Labels:
Internet,
Literatuurkritiek,
Recensieweb
maandag, augustus 09, 2010
Vakantielectuur
Na thuiskomst, ter afsluiting van de vakantie, toch nog het derde boek gelezen dat ik had meegenomen: Philippe Claudel, Quelques-uns des cent regrets. Gallimard, z.p. 2006 (oorspronkelijk 1999 volgens Wikipédia, 2000 volgens het boek zelf). Folio nr. 4357. Inderdaad, zo'n Franse heruitgavepocket, eenvoudig maar mooi: ieder hoofdstuk begint bijvoorbeeld op een rechterpagina, op blanco pagina's en op iedere laatste pagina van een hoofdstuk staat geen paginanummer; zo eenvoudig kan goede boekverzorging zijn.
Ik had dit boekje (181 bladzijden) drie jaar geleden al gekocht, in Troyes, op aanraden van een boekverkoopster die ik had gevraagd naar actuele of recente literatuur in levend vakantiefrans. Helaas ben ik dat jaar niet aan het boek toegekomen; het jaar erna gingen we naar Engeland, en daar lees ik geen Frans; vorig jaar ben ik het vergeten; dit jaar stond het geprogrammeerd na Madame Bovary en Les fleurs du mal. Dat was wat te veel gevraagd voor het verblijf aldaar. Maar nu is dat leesprogramma toch nog afgerond.
Het is grotendeels inderdaad een toegankelijk boek met een eenvoudige verhaallijn. Een man, de anonieme ik-verteller, keert naar het dorp van zijn jeugd terug om er zijn moeder te begraven, die hij niet meer heeft gezien, gesproken of geschreven sinds zijn zestiende (dacht ik; andere bronnen zeggen: sinds zestien jaar; misschien is hij twee-endertig als hij zijn verhaal vertelt). Zijn vader heeft hij nooit gekend. De actuele vertelling van de roman beslaat drie dagen, vol ontmoetingen met dorpelingen die veel aan de man vertellen; hij vertelt zelf niet zo veel aan die andere personages: alles wat hij te zeggen heeft is deze roman geworden. Daarnaast staat het boek - natuurlijk - vol jeugdherinneringen, met veel beschrijvingen, die het gebruik van een woordenboek noodzakelijk maken. Ik heb de roman evenwel in de vakantiemodus gelezen, dus zonder dictionaire, wat er onder andere toe heeft geleid dat het me is ontgaan dat de hotelier die de ik-verteller onderdak biedt, spataderen heeft; 'varices', wist ik veel.
Het is (afgezien van die spataderen) nogal een sentimenteel of sentimentalistisch boek over het leven (dat vooral, meer dan echt melancholisch) maar het eindigt ermee dat de man het antwoord op zijn ultime levensvraag - wie was zijn vader - uiteindelijk toch, welbewust, uit handen geeft; dat compenseert wat mij betreft veel van het wellicht wat goedkope sentiment.
Dat lezen in het Frans geeft me een extra genoegen: behalve het plezier van het boek is er het plezier van de taal. Wellicht doe ik een roman zonder woordenboek niet helemaal recht omdat ik lees zonder de souplesse van de geïntendeerde, Frans als moedertaal machtig zijnde lezer, maar daar staat tegenover dat ik allerlei woorden en begrippen die daar niet om vragen toch in eerste instantie letterlijk neem, al te letterlijk. Ik weet heus nog wel dat 'behang' in het Frans 'papier peint' is maar in eerste instantie lees ik toch 'beschilderd papier', wat behang in wezen ook is. En ook een 'oeuf de pigeon' is fraaier beschreven dan alleen maar een 'buil'. Zelfs als er van iemand gezegd wordt dat hij zijn soep drinkt 'avec une paille' schiet ik in de Franse geest eerder langs de waterkant dan bij een Nederlandse lectuur, waarin het rietje toch eenzelfde etymologische herkomst heeft.
De Franse titel is in dat licht ook zo interessant. Het Nederlands heeft immers geen zelfstandig (telbaar) equivalent voor 'regrets'. Toch zijn die 'dingen' noodzakelijk voor een volledig begrip van de roman, want Jos, de hotelier, vertelt aan de man dat zijn oom hem in zijn jeugd eens een legende vertelde (ingewikkelder wordt het boek nergens), die inhoudt dat
Ik had dit boekje (181 bladzijden) drie jaar geleden al gekocht, in Troyes, op aanraden van een boekverkoopster die ik had gevraagd naar actuele of recente literatuur in levend vakantiefrans. Helaas ben ik dat jaar niet aan het boek toegekomen; het jaar erna gingen we naar Engeland, en daar lees ik geen Frans; vorig jaar ben ik het vergeten; dit jaar stond het geprogrammeerd na Madame Bovary en Les fleurs du mal. Dat was wat te veel gevraagd voor het verblijf aldaar. Maar nu is dat leesprogramma toch nog afgerond.
Het is grotendeels inderdaad een toegankelijk boek met een eenvoudige verhaallijn. Een man, de anonieme ik-verteller, keert naar het dorp van zijn jeugd terug om er zijn moeder te begraven, die hij niet meer heeft gezien, gesproken of geschreven sinds zijn zestiende (dacht ik; andere bronnen zeggen: sinds zestien jaar; misschien is hij twee-endertig als hij zijn verhaal vertelt). Zijn vader heeft hij nooit gekend. De actuele vertelling van de roman beslaat drie dagen, vol ontmoetingen met dorpelingen die veel aan de man vertellen; hij vertelt zelf niet zo veel aan die andere personages: alles wat hij te zeggen heeft is deze roman geworden. Daarnaast staat het boek - natuurlijk - vol jeugdherinneringen, met veel beschrijvingen, die het gebruik van een woordenboek noodzakelijk maken. Ik heb de roman evenwel in de vakantiemodus gelezen, dus zonder dictionaire, wat er onder andere toe heeft geleid dat het me is ontgaan dat de hotelier die de ik-verteller onderdak biedt, spataderen heeft; 'varices', wist ik veel.
Het is (afgezien van die spataderen) nogal een sentimenteel of sentimentalistisch boek over het leven (dat vooral, meer dan echt melancholisch) maar het eindigt ermee dat de man het antwoord op zijn ultime levensvraag - wie was zijn vader - uiteindelijk toch, welbewust, uit handen geeft; dat compenseert wat mij betreft veel van het wellicht wat goedkope sentiment.
Dat lezen in het Frans geeft me een extra genoegen: behalve het plezier van het boek is er het plezier van de taal. Wellicht doe ik een roman zonder woordenboek niet helemaal recht omdat ik lees zonder de souplesse van de geïntendeerde, Frans als moedertaal machtig zijnde lezer, maar daar staat tegenover dat ik allerlei woorden en begrippen die daar niet om vragen toch in eerste instantie letterlijk neem, al te letterlijk. Ik weet heus nog wel dat 'behang' in het Frans 'papier peint' is maar in eerste instantie lees ik toch 'beschilderd papier', wat behang in wezen ook is. En ook een 'oeuf de pigeon' is fraaier beschreven dan alleen maar een 'buil'. Zelfs als er van iemand gezegd wordt dat hij zijn soep drinkt 'avec une paille' schiet ik in de Franse geest eerder langs de waterkant dan bij een Nederlandse lectuur, waarin het rietje toch eenzelfde etymologische herkomst heeft.
De Franse titel is in dat licht ook zo interessant. Het Nederlands heeft immers geen zelfstandig (telbaar) equivalent voor 'regrets'. Toch zijn die 'dingen' noodzakelijk voor een volledig begrip van de roman, want Jos, de hotelier, vertelt aan de man dat zijn oom hem in zijn jeugd eens een legende vertelde (ingewikkelder wordt het boek nergens), die inhoudt dat
les coquillages, quand ils se blessent dans la mer, pour calmer leur blessure et la guérir, ils font de belles perles tout autour, [...], de vrais trésors qui possèdent le souvenir, la mémoire de la blessure... Eh bien nous autres les hommes, quand on se blesse, ou qu'on blesse quelqu'un, nos perles à nous, ce sont les regrets, on se fabrique de beaux regrets, et dans une vie, qu'on soit prince, cordonnier ou sénateur, nos regrets sont écris sur un grand livre, [...] ils sont écrits et comptés, et chaque fois qu'un regret est écrit, on pleure, on souffre en pensant à lui, mais ça nous donne la force d'aller vers le suivant, et ainsi se passe la vie, [...], de regret en regret, comme un saute-mouton, la vie dans laquelle nous avons cent regrets, pas un de plus, pas un de moins, [...], cent regrets [...] et quand le centième est écrit sur le grand livre, Le livre de dettes, quand il est bien écrit avec belle écriture calme et déliée, alors, on meurt! le lendemain même, on meurt...Op de dag van thuiskomst van vakantie (ik had toen nog maar enkele bladzijden van de roman gelezen) had er in de NRC een recensie gestaan (da's pas thuiskomen: kilo's kranten doorploegen) van de net verschenen Nederlandse vertaling van deze roman; inderdaad: tien jaar na eerste publicatie toch nog een vertaling. Die heeft een idiote titel: Alles waar ik spijt van heb. Je hebt geen woordenboek nodig om te weten dat 'alles' heel wat anders is dan 'quelques-uns'! En waar is dat legendarische getal 'cent' gebleven? En kan iemand een equivalent voor die 'regrets' bedenken, zodat ik ze in het Nederlands ook kan tellen en als parels in mijn hand houden?
zondag, augustus 01, 2010
Sémiotique
Lastige taal, dat verkeersFrans. Dit bordenpakket kan evenwel niets anders betekenen dan: einde van het verbod om rechtsaf te slaan, dat elders specifiek was ingesteld voor voertuigen van 12 ton en zwaarder en 100 meter en langer. Dat soort weggiganten zijn we tijdens de vakantie werkelijk nergens - tenzij in onze stoutste dromen - tegengekomen, al helemaal niet terwijl ze voortdurend linksaf sloegen. Om dol van te worden.
maandag, juli 12, 2010
't Mocht niet baten
De Volkskrant had op zaterdag 10 juli 2010 een fraaie foto van een opengesperde leeuwenmuil op de voorkant van de bijlage 'het Vervolg'. Die had - natuurlijk - te maken met de inhoud: dat eindeloze, maar inmiddels wel be-eindigde, gedoe over die voetbalfinale. Maar welke kop zet de Volkskrant met koeienletters boven die kop? 'Dat de leeuw moge winnen'. Eén optativus was kennelijk niet voldoende in één zin. Overdaad schaadt, zo weten we nu.
zaterdag, juni 19, 2010
Tellen in de letteren
Eerder en elders deed ik kond van mijn rekenkunstige benadering van drie van Van Schendels recentelijk weer op de markt gebrachte Hollandse romans. Leuke sport, als je 't volgens de regels probeert te spelen. In de boekenbijlage van De volkrant d.d. 19 juni 2010 gaat Martijn Wallage een beetje in overtreding in zijn bespreking van de editie. Hij is kennelijk wat teleurgesteld in die romans van Van Schendel. De waterman 'weet', zegt hij, 'te ontroeren', en hij geeft er deze motivatie bij (die enigszins mank gaat aan een cirkelredenering): 'het is een aangrijpend verhaal met een aantal mooie, bijbels aandoende passages.' Je moet dus wel een gevoelige bijbelsnaar hebben. De tweede roman in de editie, Een Hollands drama, vindt hij 'minder sterk': 'Een opvoedingsroman [...] waarin het woord "zonde" zeker honderd keer voorkomt.' Daarmee trok Wallage, hoewel hij geen enkele letter wijdt aan de kwaliteit noch aan de kwaliteiten van deze editie, toch nog mijn aandacht.
Ik geef toe dat ongeloof en de zin tot wederspraak mijn drijfveren waren om flux mijn pdf-versie van de proef van de editie open te trekken en 'zonde' in de zoekfunctie te tikken. En jawel, het woord 'zonde' (inclusief 'zonden' en samenstellingen) komt welgeteld achtentwintig maal voor in Een Hollands drama. Dat is bij lange na geen 'zeker honderd keer', dat is minder dan een derde van het veronderstelde aantal, nog geen 33%. Een forse miscalculatie.
Het is zaterdag en de vuvuzela's hier in de straat zwijgen nog, dus ik ben mild gestemd: ik zal die uitlating van Wallage maar opvatten als een hyperbool. Hij zal bedoeld hebben: 'best wel vaak', maar dat staat zo suf in de krant. 'Zeker honderd keer' klinkt krachtig en overtuigend. En in zekere zin, in overdrachtelijke zin heeft Wallage wel gelijk. In De waterman komt 'zonde' achttien keer voor. En in De grauwe vogels geen enkele keer, nul keer, helemaal nooit. Toch verrassend voor een roman waarin 'een koppige, goedhartige man [...] het opneemt tegen de bekrompen calvinistische gemeenschap'. Dat zou er zondig aan toe kunnen gaan, maar verder dan 'zonderling' komt het niet. In dat licht bezien is achtentwintig maal 'zonde' in Een Hollands drama zeker best wel veel.
Als Wallage van turven houdt en tijd over heeft en geïnteresseerd is in de beschrijvingstechnieken die Van Schendel toepast, moet hij eens nagaan hoe vaak in deze drie romans het woord 'zonder' voorkomt! Dat werpt, denk ik, een nieuw licht op wat hij, in navolging van de editeurs, Van Schendels 'techniek van het verzwijgen' noemt. Ik zou op voorhand al graag van narratief-descriptieve praeteritio willen spreken.
Ik geef toe dat ongeloof en de zin tot wederspraak mijn drijfveren waren om flux mijn pdf-versie van de proef van de editie open te trekken en 'zonde' in de zoekfunctie te tikken. En jawel, het woord 'zonde' (inclusief 'zonden' en samenstellingen) komt welgeteld achtentwintig maal voor in Een Hollands drama. Dat is bij lange na geen 'zeker honderd keer', dat is minder dan een derde van het veronderstelde aantal, nog geen 33%. Een forse miscalculatie.
Het is zaterdag en de vuvuzela's hier in de straat zwijgen nog, dus ik ben mild gestemd: ik zal die uitlating van Wallage maar opvatten als een hyperbool. Hij zal bedoeld hebben: 'best wel vaak', maar dat staat zo suf in de krant. 'Zeker honderd keer' klinkt krachtig en overtuigend. En in zekere zin, in overdrachtelijke zin heeft Wallage wel gelijk. In De waterman komt 'zonde' achttien keer voor. En in De grauwe vogels geen enkele keer, nul keer, helemaal nooit. Toch verrassend voor een roman waarin 'een koppige, goedhartige man [...] het opneemt tegen de bekrompen calvinistische gemeenschap'. Dat zou er zondig aan toe kunnen gaan, maar verder dan 'zonderling' komt het niet. In dat licht bezien is achtentwintig maal 'zonde' in Een Hollands drama zeker best wel veel.
Als Wallage van turven houdt en tijd over heeft en geïnteresseerd is in de beschrijvingstechnieken die Van Schendel toepast, moet hij eens nagaan hoe vaak in deze drie romans het woord 'zonder' voorkomt! Dat werpt, denk ik, een nieuw licht op wat hij, in navolging van de editeurs, Van Schendels 'techniek van het verzwijgen' noemt. Ik zou op voorhand al graag van narratief-descriptieve praeteritio willen spreken.
donderdag, juni 17, 2010
Plaatsennaam
Al een tijd, wat heet: jaren geleden is er tijdens binnenlandse reizen een afwijking in mijn blik geslopen. Bijvoorbeeld die keer dat ik in de buurt van Driel reed. Toen viel opeens het (voormalig)collegiale kwartje: Joost van Driel. Of, op weg naar het zuiden dat toen nog niet 'blauw' was. Het was misschien in de tijd dat ik de kinderen nog een lol deed met quasi-Napoleontische verkaringen van achternamen waarin beroepen verstopt zijn (Smulders) en inderdaad: woonplaatsen.
'Wie bent u?'
'Lia.'
'Ja, dat zal wel; maar welke dan?'
'Lia van Gemert.'
Studenten en oud-studenten doen ook mee. Andel? Loes van Andel!
Ik heb niets met voetbal (echt niet: ik kan het niet en ik vind dat mensen die naar voetbal kijken doorgaans volkomen irritant normafwijkend gedrag vertonen, dat vreemd genoeg door iedereen straffeloos wordt getolereerd), maar toen ik onlangs - alleen met vrouw en zonder kinderen (oh, wat zijn ze toch al Dewulfiaans groot gegroeid) - onthaastte in het wonderschone oosten van 't land, schoot die oude afwijking weer in mijn blik op een pontje over de IJssel:
In dat wondermooie kleinste stadje van Nederland schaamt men zich overigens niet voor enig zwierig taalgebruik, zeker niet de lokale antiquair:
En helemaal verrast was ik toen we door Baak wandelden: de vrouw van Gerrit Achterberg: Cathrien van Baak. Simpele genoegens zijn ook genoegens.
Op heel andere gronden is de bijnaamgeving gebaseerd van Huis De Voorst (achter Zutphen):
Het Versailles van de Achterhoek. Maar daar kwamen we niet voor. Dit was - het spreekt van zelf - ons doel, aan de rand van Almen:
Deze eermalige oversteek heeft geen naam gekregen, maar is niet minder vereeuwigd door Starings hoofdige boer.
'Wie bent u?'
'Lia.'
'Ja, dat zal wel; maar welke dan?'
'Lia van Gemert.'
Studenten en oud-studenten doen ook mee. Andel? Loes van Andel!
Ik heb niets met voetbal (echt niet: ik kan het niet en ik vind dat mensen die naar voetbal kijken doorgaans volkomen irritant normafwijkend gedrag vertonen, dat vreemd genoeg door iedereen straffeloos wordt getolereerd), maar toen ik onlangs - alleen met vrouw en zonder kinderen (oh, wat zijn ze toch al Dewulfiaans groot gegroeid) - onthaastte in het wonderschone oosten van 't land, schoot die oude afwijking weer in mijn blik op een pontje over de IJssel:
In dat wondermooie kleinste stadje van Nederland schaamt men zich overigens niet voor enig zwierig taalgebruik, zeker niet de lokale antiquair:
En helemaal verrast was ik toen we door Baak wandelden: de vrouw van Gerrit Achterberg: Cathrien van Baak. Simpele genoegens zijn ook genoegens.
Op heel andere gronden is de bijnaamgeving gebaseerd van Huis De Voorst (achter Zutphen):
Het Versailles van de Achterhoek. Maar daar kwamen we niet voor. Dit was - het spreekt van zelf - ons doel, aan de rand van Almen:
Deze eermalige oversteek heeft geen naam gekregen, maar is niet minder vereeuwigd door Starings hoofdige boer.
zondag, mei 30, 2010
Eenvoudig berichtje in het avondblad
Beter, in de NRC van vrijdag 28 mei 2010, Boekenbijlage, afdeling 'Actueel', pagina 4, met de kop: 'Hoe je het beste een gedicht uit het hoofd kan leren'
Nu is heel Tempel en kruis wat veel voor de korte tijd die ons ter beschikking staat; vandaar die verdeling in partes. En heel mooi is dan dat ene college waarin we, de gehele groep, studenten en de docent, het gehele gedicht uit het hoofd voordragen, ieder zijn/haar pars en alle partes op orde. Bloedstollend eng voor de studenten, voor wie de ervaring geheel nieuw is, maar ook altijd een prachtige belevenis en een heel aparte manier om de gehele tekst tot je te nemen.
Het lijkt op, maar is toch heel anders dan, het tijdens een - smakelijk omlijste - marathonbijeenkomst gezamenlijk voordragen van Herman Gorters Mei, zoals dat op jongstleden Hemelvaartsdag voor het eerst gebeurde in Utrecht op Rood|Noot. Het was me een genoegen om daaraan mee te mogen werken.
De lezers hadden allemaal een pars ter grootte van een A-4 toegewezen gekregen, dat kennelijk ontleend was aan de Costerpagina, want de fouten in de voorleestekst zijn daar letterlijk terug te vinden. Gelukkig had ik mijn pars thuis even nagelezen in de Delta-editie (en een paar keer doorgenomen en me op tijd bedacht dat ik het niet meer op tijd uit mijn hoofd kon leren). Mijn pars had maar één fout: boek II, regel 1698: 'Zoo rook ze hem en kwijde en viel daar flauw.', moest (natuurlijk) zijn: 'Zoo rook ze hem en kwijnde en viel daar flauw.' Maar enigszins argwanend geworden, heb ik wat rondgebladerd. In een stukje van 244 versregels trof ik er maar liefst tien aan met een knetterende fout erin, plus een regel die tweemaal afgeschreven is; elf foute regels in een steekproef van 244:
Brak en de wijn brak ut als uit een bom
Steunden de hooden op de armen, meer
Opene vloerren, knielden ze wel neer.
Leegte en eenzaamheid -- wnt heen was hoop
En roen terwijl rondom de bodem dreunde
''Noemand meer weer hem,'' gromde Alvaders stem.
Hij zweeg en is verwenen en mijn bloed
Aanzwelling van een vas. Daar was heel lang
Of ze noet open ging en haren heer
Haar mond en sprak niet veel, maar keek zltijd
Dat betekent dat de hele Coster-Mei (die net als de echte Mei 4381 verzen omvat) zo'n 197 fouten kan bevatten. En veel van die fouten zijn funest voor de voordrager die zich niet grondig voorbereid heeft en/of niet goed thuis is in Gorters toch al eigenaardige, op klassieke leest geschoeide en overigens persoonlijk aangepaste poëtische taalhantering. Sommige voorlezers in Utrecht leken eigenlijk niet helemaal te weten wat ze lazen, afgaande op de nonsens die er af en toe tussen sloop.
Dat kon trouwens de pret niet drukken, en het was die voorlezers ook niet aan te rekenen; zij waren vogels van zeer diverse pluimage met een ding gemeenschappelijk: allemaal liefhebbers, letterlijk en figuurlijk amateurs, die op hun vrije Hemelvaartsdag met z'n allen lekker Gorter wilden lezen. Niet gek dat de meesten geen tekstkritische en editietechnische achtergrond hebben. En niet voor iedereen is laat-negentiende-eeuwse poëzie nog 'natuurlijke' taal. Is de tekst dan ook nog eens corrupt, dan wordt voordracht extra moeilijk, uit het hoofd leren onmogelijk en zinloos.
Hadden de ouderwetse docenten dan toch gelijk? Staat uit-het-hoofd-leren gelijk met begrijpen? Het wetenschappelijke tijdschrift Memory heeft de man vorige maand onderzocht die Paradise Lost in zijn geheel kan reciteren: ruim 10.000 versregels. Deze prestatie is weliswaar uniek, maar niet bovenmenselijk, zo bleek. De onderzoekers kwamen tot de volgende conclusie: 'hij moet het gezicht zeer grondig hebben geanalyseerd, zowel wat structuur als wat betekenis betreft', want 'dit soort geheugen ontstaat niet spontaan, daar moet je voor werken.'Het berichtje is geschreven door Toef Jaeger, die mijn collega's en mij kennelijk tot 'de ouderwetse docenten' rekent. Het zij zo. In onze cursus Literaire teksten, vertalen, analyseren en interpreteren werken we in het onderdeel van Moderne Nederlandse letterkunde met Tempel en kruis van Marsman. Iedere student krijgt een pars van die tekst toegewezen en moet daar allerlei traditionele analytische en interpretatieve handelingen mee verrichten en... moet dat pars ook uit het hoofd leren, onder andere omdat we denken dat je een gedicht pas echt in in je vingers krijgt, of onder de knie, als je het uit je hoofd kent (maar, Toef, dit doen we pas sinds het cursusjaar 2008-2009). Voor eigen gebruik hanteer ik die methode al een tijd: gedichten uit het hoofd leren, ook langere lappen, om nog beter te proeven hoe ze werkelijk in elkaar steken, om te doorgronden hoe de onderdelen aan elkaar geregen zijn, of de overgangen te begrijpen zijn; wanneer het memoriseren niet soepel verloopt, weet je dat je een lastige passage bij de lurven hebt.
Nu is heel Tempel en kruis wat veel voor de korte tijd die ons ter beschikking staat; vandaar die verdeling in partes. En heel mooi is dan dat ene college waarin we, de gehele groep, studenten en de docent, het gehele gedicht uit het hoofd voordragen, ieder zijn/haar pars en alle partes op orde. Bloedstollend eng voor de studenten, voor wie de ervaring geheel nieuw is, maar ook altijd een prachtige belevenis en een heel aparte manier om de gehele tekst tot je te nemen.
Het lijkt op, maar is toch heel anders dan, het tijdens een - smakelijk omlijste - marathonbijeenkomst gezamenlijk voordragen van Herman Gorters Mei, zoals dat op jongstleden Hemelvaartsdag voor het eerst gebeurde in Utrecht op Rood|Noot. Het was me een genoegen om daaraan mee te mogen werken.
De lezers hadden allemaal een pars ter grootte van een A-4 toegewezen gekregen, dat kennelijk ontleend was aan de Costerpagina, want de fouten in de voorleestekst zijn daar letterlijk terug te vinden. Gelukkig had ik mijn pars thuis even nagelezen in de Delta-editie (en een paar keer doorgenomen en me op tijd bedacht dat ik het niet meer op tijd uit mijn hoofd kon leren). Mijn pars had maar één fout: boek II, regel 1698: 'Zoo rook ze hem en kwijde en viel daar flauw.', moest (natuurlijk) zijn: 'Zoo rook ze hem en kwijnde en viel daar flauw.' Maar enigszins argwanend geworden, heb ik wat rondgebladerd. In een stukje van 244 versregels trof ik er maar liefst tien aan met een knetterende fout erin, plus een regel die tweemaal afgeschreven is; elf foute regels in een steekproef van 244:
Brak en de wijn brak ut als uit een bom
Steunden de hooden op de armen, meer
Opene vloerren, knielden ze wel neer.
Leegte en eenzaamheid -- wnt heen was hoop
En roen terwijl rondom de bodem dreunde
''Noemand meer weer hem,'' gromde Alvaders stem.
Hij zweeg en is verwenen en mijn bloed
Aanzwelling van een vas. Daar was heel lang
Of ze noet open ging en haren heer
Haar mond en sprak niet veel, maar keek zltijd
Dat betekent dat de hele Coster-Mei (die net als de echte Mei 4381 verzen omvat) zo'n 197 fouten kan bevatten. En veel van die fouten zijn funest voor de voordrager die zich niet grondig voorbereid heeft en/of niet goed thuis is in Gorters toch al eigenaardige, op klassieke leest geschoeide en overigens persoonlijk aangepaste poëtische taalhantering. Sommige voorlezers in Utrecht leken eigenlijk niet helemaal te weten wat ze lazen, afgaande op de nonsens die er af en toe tussen sloop.
Dat kon trouwens de pret niet drukken, en het was die voorlezers ook niet aan te rekenen; zij waren vogels van zeer diverse pluimage met een ding gemeenschappelijk: allemaal liefhebbers, letterlijk en figuurlijk amateurs, die op hun vrije Hemelvaartsdag met z'n allen lekker Gorter wilden lezen. Niet gek dat de meesten geen tekstkritische en editietechnische achtergrond hebben. En niet voor iedereen is laat-negentiende-eeuwse poëzie nog 'natuurlijke' taal. Is de tekst dan ook nog eens corrupt, dan wordt voordracht extra moeilijk, uit het hoofd leren onmogelijk en zinloos.
dinsdag, mei 25, 2010
Berd
Eigenlijk zou ik hier of ginder wel iets te berde willen brengen over, bijvoorbeeld, een Librisprijs gewonnen hebbende roman, herstel: 'novelle' (waarvan ik gisteren in de gauwigheid op Literom vijf recensies vond, waarvan er maar een dateert van vóór de nominatie), en over, ander voorbeeld, een historische roman van een gerenommeeerd schrijfster, waarvan ik zeker twee van de slechts drie recensies als ernstig rezeptionslenkend ervoer al voor ik de roman las, een roman die ik inderdaad pas las om- en nadat ik die recensies las -, ware het (namelijk dat te berde willen brengen) niet dat ik die beide boeken ook las omdat ik ze gebruik als materiaal in de cursus Instituties: literatuurkritiek, en wel zo, dat de deelnemende studenten er niet alleen een enkele recensie van lazen, maar er ook zelf een recenserend stuk over moeten schrijven, wat voor mij reden genoeg is om er vooralsnog even mijn digitale mond over te houden, om meningsverkleuring en bevooroordeling (i.c. actieve oordeelsbeïnvloeding) te voorkomen (zo, dat was weer eens een zin van de soort die de studenten dus niet mogen gebruiken).
Maar in dit kader (welk?) (oh, het log!) kan ik best wel een citaatje geven uit een recensie van het derde boek dat de studenten moeten (of: mogen) recenseren, een mij verbijsterend citaat uit één van de maar liefst elf recensies die Literom ervan voor me bewaard heeft (dus ongeveer, of: afgerond twee- tot viermaal zoveel als van die andere twee werken):
Nog afgezien van een antwoord op de vraag of de laatste bepaling in de geciteerde zin betrekking heeft op het 'neerzetten' door de schrijver dan wel op het 'meeleven' door de lezer, een onthutsende opmerking van een in ieder geval (of: hooguit) zichzelf respecterende recensent, denk ik. Maar, ik moet die derde roman nog lezen.
Maar in dit kader (welk?) (oh, het log!) kan ik best wel een citaatje geven uit een recensie van het derde boek dat de studenten moeten (of: mogen) recenseren, een mij verbijsterend citaat uit één van de maar liefst elf recensies die Literom ervan voor me bewaard heeft (dus ongeveer, of: afgerond twee- tot viermaal zoveel als van die andere twee werken):
[De schrijver] pakt uit met het decor, de sfeer, met stemmingen, maar uiteindelijk zet hij levende personages neer, mensen van vlees en bloed, zou je bijna zeggen, met wie je meeleeft, zonder storend gekunsteld aandoend maatschappelijk engagement.
Nog afgezien van een antwoord op de vraag of de laatste bepaling in de geciteerde zin betrekking heeft op het 'neerzetten' door de schrijver dan wel op het 'meeleven' door de lezer, een onthutsende opmerking van een in ieder geval (of: hooguit) zichzelf respecterende recensent, denk ik. Maar, ik moet die derde roman nog lezen.
Labels:
engagement,
lelijke zinnen,
Literatuurkritiek
dinsdag, april 27, 2010
En toen...
Zoals wel vaker ben ik weer eens twee romans tegelijk aan het lezen, of: door elkaar, afwisselend. Meestal heeft dat tot gevolg dat één van beide op de stapel teruggaat van nog te lezen boeken, en vervolgens verdwijnt richting opslag of verkoop, niet uitgelezen, hooguit aangelezen; een enkele keer krabbelt de underdog toch nog terug in de volle aandacht. Maar ik geloof dat ik nu een heel slechte match gemaakt heb.
Voor de leesclub Transitie lees ik Weg van Minke Douwesz. En omdat me gevraagd was een recensie te schrijven, lees ik De grauwe vogels van Arthur van Schendel. Nou ja, ik moet niet een recensie van die roman schrijven, maar van de nieuwe leeseditie van drie Van Schendelromans: Arthur van Schendel, Drie Hollandse romans; De waterman, Een Hollands drama, De grauwe vogels. Bezorgd door Hans Anten, Wilbert Smulders en Joke van der Wiel (Athenaeum–Polak & Van Gennep, Amsterdam 2010). Maar met alleen te kijken naar het editorische deel en geen geëditeerde tekst te lezen, doe je zo'n werkstuk geen recht. De eerste twee romans ken ik al, deze derde nog niet; de keus was snel gemaakt.
Maar wat een verschil. Weg is van 2009 (1e dr. april, 4e dr. augustus) en Douwesz won er de Opzij Literatuurprijs mee. Het boek, een paperback met flappen van Van Oorschot, is zo dik als een kinderarm, het telt 575 bladzijden (576 als je het colofon meetelt) en heel weinig witregels; het is een hyperrealistische vertelling met alle aandacht voor de psyche van vooral de hoofdfiguur, de gynaecologe Edith Heringa. Als ze ergens binnenstapt, beschrijft Douwesz ook dat eerst de deur wordt opengedaan, nadat Edith heeft aangebeld; dat de deur dan weer dichtgaat, en dat de jas van Edith wordt opgehangen, aan een haakje of een knaapje, al naar gelang de eigenaardigheid van de betreffende kapstok, en dat Edith en haar gastvrouw vervolgens door de tochtdeur de gang inlopen, gastvrouw voorop, naar de huiskamerdeur, die... Maar ondanks dat enigszins trage tempo en ondanks de breedvoerigheid en explicietheid der beschrijvingen en ondanks het totaal ontbreken van enige stilistische Schwung kan ik het boek maar niet wegleggen, ook al denk ik regelmatig: 'Edith, mens, schiet eens op, doe eens wat, ram die norse, halsstarrige vriendin van je je huis uit', en ook al geloof ik geen hout van haar overwegingen betreffende anorexia waarmee ze haar proefschrift probeert af te ronden. Het boek boeit me, hoe lang het ook duurt, en misschien wel mede doordat het zo lekker lang duurt; zonder denigrerend te willen doen: het heeft wat van de kluisterende kracht van Dallas of Dynasty (moet je van houden, ja). Ik geloof dat het proza van Douwesz wel vergeleken wordt met dat van Voskuil; zou kunnen, maar met Voskuil doe je mij geen plezier, met Douwes wel, al sta ik er tegelijkertijd versteld van dat ik zo veel tijd in het lezen van een roman stop. Belangeloos welgevallen. [dacht ik, toen ik nog niet zo erg ver gevorderd was...].
Nee, dan De grauwe vogels: oorspronkelijk uit 1937; de tekst beslaat krap 132 bladzijden, verdeeld over 15 hoofdstukken (dus telt het ding ongeveer evenzoveel halfvolle bladzijden; blijven er 125 pagina's platte tekst over). Maar terwijl je me wel wakker mag maken voor een portie geserreerd proza van Elsschot of Bordewijk - twee andere modernistische auteurs die in de dertiger jaren der twintigste eeuw hun romannetjes schreven, om het eens oneerbiedig te zeggen - vermag dit Van Schendeltje het niet mij te boeien. Deze roman is zo droog verteld, zo beknopt, dat ze veeleer de synopsis van een roman lijkt dan de eigenlijke tekst zelf, of de synopsis van een Nederlandse film: lokaties, wolkenpartijen en personen worden even aangeduid, van dialogen wordt vooral het begin even aangestipt en dan verder de strekking; alle speelruimte aan regisseur en acteurs (met lekker weinig tekst) om de boel naar hartelust beeldend en dramatisch in te vullen; alleen de toon is gezet. Volkomen het tegenovergestelde van Weg. Waar Douwesz' roman in honderden bladzijden een paar weken beslaat, denk ik, reikt die van Van Schendel met iets meer dan honderd pagina's over een mensenleven; de verteltijden verhouden zich dus omgekeerd evenredig tot de vertelde tijden, als ik me eens aan een wiskundige metafoor mag te buiten gaan. En: Douwesz' roman laat zich lezen alsof je een televiesiefilm kijkt: absorberend, pot thee onder handbereik, en koekjes; niet storen. Van Schendels roman laat zich bestuderen als een constructivistisch schilderij in een witgekalkt museum.
In een andere context (het Platform Teksteditie) gaf ik al te kennen dat ik de beschikking heb gekregen over een digitale proef van de editie van de drie Hollandse romans. Die mist het papieren gewicht, de geur en het lekker lezen en bladeren, maar heeft het voordeel vlot doorzoekbaar te zijn. Zo kon ik makkelijk een ingeving controleren: Van Schendel doet nogal veel aan telling en vergeet de ouderwetse vertelkunst van showing. Ergste vorm van slecht vertellen is misschien wel de 'en toen'-structuur: hink-stap-springend van het ene voorval naar het andere; grote stappen, snel thuis. Welnu, op de 430 bladzijden die de drie Hollandse romans van Van Schendel in deze editie beslaan, komt maar liefst 120 maal de woordgroep 'en toen' voor (en 33 maal 'maar toen').
En toen ik een eindje in De grauwe vogels had gelezen, viel me iets anders op wat er aan verwant is: het grote aantal malen dat Van Schendel een constructie gebruikt als: '[...] op een [x] [keer / morgen / dag / middag / avond / zondag /zaterdagmorgen / zaterdagmiddag etc.], waarbij [x] een bijvoeglijk naamwoord kan zijn (vroege / koude / warme / stille / of andere) maar in de overige 112 gevallen eenvoudigweg ontbreekt. Al in de eerste zin van de eerste roman is het raak: 'Aan de Merwede buiten Gorcum dwaalde op een dag van de winter een jongen over de uiterwaard.' Elf bladzijden verder: 'Op een droge middag vroeg hij Dekker [...].' Twee bladzijden verder: 'Maar op een dag [...].' Acht bladzijden verder: 'Op een zaterdagavond [...].' En dat 117 maal op 430 bladzijden. Gemiddeld een maal per 3,675 bladzijden. Als ik een pdf van Weg had, zou ik de vergelijking kunnen voltrekken.
Voor de leesclub Transitie lees ik Weg van Minke Douwesz. En omdat me gevraagd was een recensie te schrijven, lees ik De grauwe vogels van Arthur van Schendel. Nou ja, ik moet niet een recensie van die roman schrijven, maar van de nieuwe leeseditie van drie Van Schendelromans: Arthur van Schendel, Drie Hollandse romans; De waterman, Een Hollands drama, De grauwe vogels. Bezorgd door Hans Anten, Wilbert Smulders en Joke van der Wiel (Athenaeum–Polak & Van Gennep, Amsterdam 2010). Maar met alleen te kijken naar het editorische deel en geen geëditeerde tekst te lezen, doe je zo'n werkstuk geen recht. De eerste twee romans ken ik al, deze derde nog niet; de keus was snel gemaakt.
Maar wat een verschil. Weg is van 2009 (1e dr. april, 4e dr. augustus) en Douwesz won er de Opzij Literatuurprijs mee. Het boek, een paperback met flappen van Van Oorschot, is zo dik als een kinderarm, het telt 575 bladzijden (576 als je het colofon meetelt) en heel weinig witregels; het is een hyperrealistische vertelling met alle aandacht voor de psyche van vooral de hoofdfiguur, de gynaecologe Edith Heringa. Als ze ergens binnenstapt, beschrijft Douwesz ook dat eerst de deur wordt opengedaan, nadat Edith heeft aangebeld; dat de deur dan weer dichtgaat, en dat de jas van Edith wordt opgehangen, aan een haakje of een knaapje, al naar gelang de eigenaardigheid van de betreffende kapstok, en dat Edith en haar gastvrouw vervolgens door de tochtdeur de gang inlopen, gastvrouw voorop, naar de huiskamerdeur, die... Maar ondanks dat enigszins trage tempo en ondanks de breedvoerigheid en explicietheid der beschrijvingen en ondanks het totaal ontbreken van enige stilistische Schwung kan ik het boek maar niet wegleggen, ook al denk ik regelmatig: 'Edith, mens, schiet eens op, doe eens wat, ram die norse, halsstarrige vriendin van je je huis uit', en ook al geloof ik geen hout van haar overwegingen betreffende anorexia waarmee ze haar proefschrift probeert af te ronden. Het boek boeit me, hoe lang het ook duurt, en misschien wel mede doordat het zo lekker lang duurt; zonder denigrerend te willen doen: het heeft wat van de kluisterende kracht van Dallas of Dynasty (moet je van houden, ja). Ik geloof dat het proza van Douwesz wel vergeleken wordt met dat van Voskuil; zou kunnen, maar met Voskuil doe je mij geen plezier, met Douwes wel, al sta ik er tegelijkertijd versteld van dat ik zo veel tijd in het lezen van een roman stop. Belangeloos welgevallen. [dacht ik, toen ik nog niet zo erg ver gevorderd was...].
Nee, dan De grauwe vogels: oorspronkelijk uit 1937; de tekst beslaat krap 132 bladzijden, verdeeld over 15 hoofdstukken (dus telt het ding ongeveer evenzoveel halfvolle bladzijden; blijven er 125 pagina's platte tekst over). Maar terwijl je me wel wakker mag maken voor een portie geserreerd proza van Elsschot of Bordewijk - twee andere modernistische auteurs die in de dertiger jaren der twintigste eeuw hun romannetjes schreven, om het eens oneerbiedig te zeggen - vermag dit Van Schendeltje het niet mij te boeien. Deze roman is zo droog verteld, zo beknopt, dat ze veeleer de synopsis van een roman lijkt dan de eigenlijke tekst zelf, of de synopsis van een Nederlandse film: lokaties, wolkenpartijen en personen worden even aangeduid, van dialogen wordt vooral het begin even aangestipt en dan verder de strekking; alle speelruimte aan regisseur en acteurs (met lekker weinig tekst) om de boel naar hartelust beeldend en dramatisch in te vullen; alleen de toon is gezet. Volkomen het tegenovergestelde van Weg. Waar Douwesz' roman in honderden bladzijden een paar weken beslaat, denk ik, reikt die van Van Schendel met iets meer dan honderd pagina's over een mensenleven; de verteltijden verhouden zich dus omgekeerd evenredig tot de vertelde tijden, als ik me eens aan een wiskundige metafoor mag te buiten gaan. En: Douwesz' roman laat zich lezen alsof je een televiesiefilm kijkt: absorberend, pot thee onder handbereik, en koekjes; niet storen. Van Schendels roman laat zich bestuderen als een constructivistisch schilderij in een witgekalkt museum.
In een andere context (het Platform Teksteditie) gaf ik al te kennen dat ik de beschikking heb gekregen over een digitale proef van de editie van de drie Hollandse romans. Die mist het papieren gewicht, de geur en het lekker lezen en bladeren, maar heeft het voordeel vlot doorzoekbaar te zijn. Zo kon ik makkelijk een ingeving controleren: Van Schendel doet nogal veel aan telling en vergeet de ouderwetse vertelkunst van showing. Ergste vorm van slecht vertellen is misschien wel de 'en toen'-structuur: hink-stap-springend van het ene voorval naar het andere; grote stappen, snel thuis. Welnu, op de 430 bladzijden die de drie Hollandse romans van Van Schendel in deze editie beslaan, komt maar liefst 120 maal de woordgroep 'en toen' voor (en 33 maal 'maar toen').
En toen ik een eindje in De grauwe vogels had gelezen, viel me iets anders op wat er aan verwant is: het grote aantal malen dat Van Schendel een constructie gebruikt als: '[...] op een [x] [keer / morgen / dag / middag / avond / zondag /zaterdagmorgen / zaterdagmiddag etc.], waarbij [x] een bijvoeglijk naamwoord kan zijn (vroege / koude / warme / stille / of andere) maar in de overige 112 gevallen eenvoudigweg ontbreekt. Al in de eerste zin van de eerste roman is het raak: 'Aan de Merwede buiten Gorcum dwaalde op een dag van de winter een jongen over de uiterwaard.' Elf bladzijden verder: 'Op een droge middag vroeg hij Dekker [...].' Twee bladzijden verder: 'Maar op een dag [...].' Acht bladzijden verder: 'Op een zaterdagavond [...].' En dat 117 maal op 430 bladzijden. Gemiddeld een maal per 3,675 bladzijden. Als ik een pdf van Weg had, zou ik de vergelijking kunnen voltrekken.
Labels:
De grauwe vogels,
Douwesz,
Weg; Van Schendel
donderdag, april 08, 2010
Ongeremd associëren
Dat kan goed op de fiets, zeker op mijn fiets, de staat der trommelremmen in aanmerking genomen. Opeens een opwelling van ouderwets ergocentrisch contamineren. Flarden lectuur dwarrelen dooreen. Eenmaal thuisgekomen kan het naslaan beginnen. Waarvan akte.
Uit Marsmans Tempel en kruis:
Uit Niels Bokhove's Awaters spoor (p. 15-16):
Volgens Cola Debrot wilde Nijhoff in zijn lange gedicht 'uitdrukking geven aan de dichterlijke wedergeboorte, dus niet alleen de geestelijke bewustwording, van de moderne mens; hij wil mens zijn onder de mensen.' (idem, p. 88) Dat klinkt de Tempel en kruislezer bekend in de oren. Net als Nijhoffs gedachte dat hij een dichter in crisistijd was.
Dat er kennelijk toch een schilderijtje aan de muur hing op de Oosterstraat, een schilderijtje van Enrico Prampolini (idem, p. 59) laat ik hier pour besoin de la causerie eventjes buiten beschouwing, om te kunnen eindigen met de overweging: zou Marsman zijn man, over wien hij zijn verhaal vertelde, niet minstens voor een deel gemodelleerd hebben naar Martinus Nijhoff, de dichter van 'Awater'?
Uit Marsmans Tempel en kruis:
De kamer waar hij werkt is als een cel.
geen schilderij, geen bloemen, geen portret.
niets dat verteedring of herinnering wekt
aan dood of liefde; de wanden naakt en licht,
de ruimte leeg, en in de ramen stijgt
het jong en blauw profiel der dageraad
waarin de sporen van den nacht vergaan.
een ijl vertrek, een absoluut wit nu,
door niets gevlekt dan door 't verweerd papier,
het palimpsest van het gemene leven,
dat hij ontraadslen moet en lezen als gedicht;
een stilte, vol van de insectenplaag
van zijn gedachten --
Uit Niels Bokhove's Awaters spoor (p. 15-16):
In het najaar van 1932 ging hij in Utrecht Nederlands, en dan vooral taalkunde, studeren bij professor De Vooys.En verderop (p. 58):
De eerste tijd bleef hij in Amsterdam wonen [...] Josine [van Dam van Isselt] had in de herfst van 1932 haar Amsterdamse woning verruild voor een huis aan de Van Asch van Wijckskade 1 bis [...]. Een jaar later al nam Nijhoff een tweede stap: ook hij verhuisde naar Utrecht, naar Oosterstraat 9 [...]
Later zou hij deze overgang in zijn leven als volgt beschrijven [in 'Over eigen werk']: 'Ik voor mij koos mijn weg. Ik koos taalstudie. Ik verhuisde naar een andere stad, waar ik geen sentimentele relaties had, waar niet op elke hoek een herinnering stond, die mij deed leven in de verloren tijd, en ik betrok een volkswoning, waarvan ik de muren wit liet schilderen en waar ik alleen het hoognodige huisraad had.'
een bovenwoning. Hij zou er blijven tot medio september 1934. Op dit adres schreef hij het grootste deel van 'Awater' [...]Conform Marsmans man, zou ik zeggen, die immers 'zijn intrek nam / boven het vredig makelaarskantoor' (en ook Achterberg woonde in die tijd op kamers in een bovenwoning, maar dat is ter zijde van de hoofdlijn van deze associatie).
Volgens Cola Debrot wilde Nijhoff in zijn lange gedicht 'uitdrukking geven aan de dichterlijke wedergeboorte, dus niet alleen de geestelijke bewustwording, van de moderne mens; hij wil mens zijn onder de mensen.' (idem, p. 88) Dat klinkt de Tempel en kruislezer bekend in de oren. Net als Nijhoffs gedachte dat hij een dichter in crisistijd was.
Dat er kennelijk toch een schilderijtje aan de muur hing op de Oosterstraat, een schilderijtje van Enrico Prampolini (idem, p. 59) laat ik hier pour besoin de la causerie eventjes buiten beschouwing, om te kunnen eindigen met de overweging: zou Marsman zijn man, over wien hij zijn verhaal vertelde, niet minstens voor een deel gemodelleerd hebben naar Martinus Nijhoff, de dichter van 'Awater'?
zaterdag, april 03, 2010
Raadsel
Vandaag in de Volkskrant (handig ding, in de nieuwe vorm, zeker als er een nietje doorheen gaat) een gesprek met Geert van Istendael in de serie 'Nederland & ik'. Als hem wordt gevraagd waarin Nederland uitblinkt, zegt hij: 'In schaatsen. En in het uitgeven van boeken. De manier waarop de Nederlandse uitgevers boeken op de markt brengen, dat is ongeëvenaard.' En aan het eind van het gesprek zegt hij: 'Lieve Nederlanders, veracht jezelf niet. Wees trots op jullie tradities, jullie onnavolgbare pluralisme, jullie prachtige uitgevers.'
Een uurtje later kuier ik door de stad, glip even binnen bij Broese Selexyz en zie, behalve onder andere de nieuwe roman van Atte Jongstra, een boek van Piet Gerbrandy dat ik niet ken, en dus wel nieuw zal zijn. Maar nee, de titel is een oude: Omroepers van oproer breekijzers in taal. € 15.- voor wat een Olympus Pocket heet te zijn.
Een kwartiertje later stiefel ik door de kelder van De Slegte aan dezelfde Oude Gracht en verrast herken ik in één oogopslag een boek van Piet Gerbrandy dat ik al vier jaar in mijn bezit heb: Omroepers van oproer breekijzers in taal. Afgeprijsd van € 24.90 voor minder dan een tientje, namelijk negen euro negenennegentig (zo'n typische De Slegteprijs); geen prijs voor een prachtig uitgevoerde paperback (weer Melle Hamer) met schitterende essays, uitgegeven door Contact. Vijf bikkelharde euren goedkoper dan die minder mooie tweede druk. Op de webstek van Contact, de uitgever die ook Olympus blijkt te heten - staat braaf aangegeven dat het boek (althans de eerste druk) is uitverkocht.
Aan mijn hoela. Dat boek is om wat voor economische reden dan ook, maar niet omdat het slecht geschreven zou zijn of oninteressant, van de markt gehaald en verramsjt. Ik ken dat, als (mede)bezorger van twee inmiddels 'uitverkochte' edities. Maar wederom begrijp ik met mijn zaterdagse alfahoofd absoluut niet dat er dan wel een duurdere tweede druk op de markt gezet kan worden.
Een uurtje later kuier ik door de stad, glip even binnen bij Broese Selexyz en zie, behalve onder andere de nieuwe roman van Atte Jongstra, een boek van Piet Gerbrandy dat ik niet ken, en dus wel nieuw zal zijn. Maar nee, de titel is een oude: Omroepers van oproer breekijzers in taal. € 15.- voor wat een Olympus Pocket heet te zijn.
Een kwartiertje later stiefel ik door de kelder van De Slegte aan dezelfde Oude Gracht en verrast herken ik in één oogopslag een boek van Piet Gerbrandy dat ik al vier jaar in mijn bezit heb: Omroepers van oproer breekijzers in taal. Afgeprijsd van € 24.90 voor minder dan een tientje, namelijk negen euro negenennegentig (zo'n typische De Slegteprijs); geen prijs voor een prachtig uitgevoerde paperback (weer Melle Hamer) met schitterende essays, uitgegeven door Contact. Vijf bikkelharde euren goedkoper dan die minder mooie tweede druk. Op de webstek van Contact, de uitgever die ook Olympus blijkt te heten - staat braaf aangegeven dat het boek (althans de eerste druk) is uitverkocht.
Aan mijn hoela. Dat boek is om wat voor economische reden dan ook, maar niet omdat het slecht geschreven zou zijn of oninteressant, van de markt gehaald en verramsjt. Ik ken dat, als (mede)bezorger van twee inmiddels 'uitverkochte' edities. Maar wederom begrijp ik met mijn zaterdagse alfahoofd absoluut niet dat er dan wel een duurdere tweede druk op de markt gezet kan worden.
vrijdag, april 02, 2010
Academica Debutantenprijs
Onlangs was de eerste bijeenkomst van de nieuwe vakjury van de Academica Debutantenprijs. Want wil je in 2011 weer een prijs kunnen uitreiken, dan moet je nu al beginnen met lezen (de prijs van 2010 moet nog worden uitgereikt). De voorlopige kandidatenlijst telt al vijfenveertig titels.
Al sinds 1995 wordt in Dordrecht jaarlijks de Debutantenprijs uitgereikt, sinds 2008 is dat de Academica Debutantenprijs, een prijs voor het beste Nederlandstalige fictiedebuut (roman of verhalen) voor volwassenen. De prijs is een stimulans voor nieuw talent. Eerdere winnaars waren onder anderen Anna Enquist, Gerbrand Bakker en Marieke van der Pol. De laatste won in 2008 met het later verfilmde boek Bruidsvlucht.
Het unieke aan de Academica Debutantenprijs is dat een vakjury en een lezersjury de uitslag bepalen. De vakjury bestaat uit literair deskundigen uit Nederland en Vlaanderen. Zij stelt uit de ingezonden debuten vijf nominaties vast. In 2009 is daarnaast voor het eerst een zogenaamde Kernjury in het leven geroepen. Deze Kernjury bestaat uit ‘reguliere’ lezers die vóór het bekendmaken van de shortlist aangeven alle vijf de boeken te willen lezen en beoordelen. Elke willekeurige lezer echter kan zijn beoordeling over één of meer boeken inzenden. Op deze wijze is het voor iedereen mogelijk om mede te bepalen wie de winnaar wordt van de Academica Debutantenprijs.
Al na één zitting kan ik, de nieuweling, zeggen dat het een zeer beschaafde jury is die op aangename wijze overlegt: Casper Markestijn (voorzitter), Marijke Arijs, Fleur Speet (ook nieuw dit jaar), Kees Snoek en ik zei de gek; het geheel wordt kundig secretarieel ondersteund door Tineke de Waard, die ook zeer goed koffie zet, taart aansnijdt en broodjes smeert.
Aardig is dat de prijs zetelt in het mooie Dordrecht, de geboortestad van Jacques Perk (al doet dat er niet toe), en niet in het automatisch met boeken verbonden Amsterdam. Dat was wel de thuishaven van een jury waar ik eerder zitting in nam, die van de Gouden Doerian, een prijs met een wat andere invalshoek, en die principieel niet werd uitgereikt aan een debutant; debuten mochten niet eens meedingen. Die jury was ook wel beschaafd, maar toch op een heel andere wijze; ze heeft bijvoorbeeld nooit taart gegeten.
Het beoordelen van debuten is een bijzondere en precaire bezigheid. Je hoeft weinig fantasie te mobiliseren om je te verbeelden hoe spannend het moet zijn voor een debutant om zijn/haar eersteling op de kortlijst te zien pronken, met vervolgens de kans een fraaie prijs te winnen: aandacht, eer en geld.
Dat het juryoordeel desalniettemin soms onbarmhartig is, althans streng, maar ronduit rechtvaardig, spreekt vanzelf. Vaak ook wordt er gediscussieerd, gepleit voor en gepleit tegen, steeds wordt er gewikt en, ja, ook gewogen. Wat er in ieder geval gelukkig niet werd gezegd: het denigrerende 'Nou, voor een debuut niet gek', want de jury neemt de debuten, elk debuut volledig serieus.
Op de foto de boeken van de tweede lichting. 2131 pagina's trans- en inspiratie. Onderop het enige boek van de eerste lichting dat ik de moeite waard vond; nee, meer nog: als dat niet op de kortlijst komt, eet ik mijn hoed op (ik hoop dan dat er taarten in hoedvorm zijn). Bovenop ligt, weegt de dummy waarin ik mijn lectuur documenteer, boeken karakteriseer, uitroepen kalligrafeer, citaten noteer en ook verzuchtingen.
Een nieuw boek lezen is al prettig. Een debuut lezen is helemaal spannend. Alles is nieuw; je verwachtingshorizon is onbezoedeld, het uitzicht helder, de hoop glanzend. En soms besluit je heel snel maar een nieuwe horizon te kiezen, op zoek naar die parel, dat goudklompje, die diamant.
Al sinds 1995 wordt in Dordrecht jaarlijks de Debutantenprijs uitgereikt, sinds 2008 is dat de Academica Debutantenprijs, een prijs voor het beste Nederlandstalige fictiedebuut (roman of verhalen) voor volwassenen. De prijs is een stimulans voor nieuw talent. Eerdere winnaars waren onder anderen Anna Enquist, Gerbrand Bakker en Marieke van der Pol. De laatste won in 2008 met het later verfilmde boek Bruidsvlucht.
Het unieke aan de Academica Debutantenprijs is dat een vakjury en een lezersjury de uitslag bepalen. De vakjury bestaat uit literair deskundigen uit Nederland en Vlaanderen. Zij stelt uit de ingezonden debuten vijf nominaties vast. In 2009 is daarnaast voor het eerst een zogenaamde Kernjury in het leven geroepen. Deze Kernjury bestaat uit ‘reguliere’ lezers die vóór het bekendmaken van de shortlist aangeven alle vijf de boeken te willen lezen en beoordelen. Elke willekeurige lezer echter kan zijn beoordeling over één of meer boeken inzenden. Op deze wijze is het voor iedereen mogelijk om mede te bepalen wie de winnaar wordt van de Academica Debutantenprijs.
Al na één zitting kan ik, de nieuweling, zeggen dat het een zeer beschaafde jury is die op aangename wijze overlegt: Casper Markestijn (voorzitter), Marijke Arijs, Fleur Speet (ook nieuw dit jaar), Kees Snoek en ik zei de gek; het geheel wordt kundig secretarieel ondersteund door Tineke de Waard, die ook zeer goed koffie zet, taart aansnijdt en broodjes smeert.
Aardig is dat de prijs zetelt in het mooie Dordrecht, de geboortestad van Jacques Perk (al doet dat er niet toe), en niet in het automatisch met boeken verbonden Amsterdam. Dat was wel de thuishaven van een jury waar ik eerder zitting in nam, die van de Gouden Doerian, een prijs met een wat andere invalshoek, en die principieel niet werd uitgereikt aan een debutant; debuten mochten niet eens meedingen. Die jury was ook wel beschaafd, maar toch op een heel andere wijze; ze heeft bijvoorbeeld nooit taart gegeten.
Het beoordelen van debuten is een bijzondere en precaire bezigheid. Je hoeft weinig fantasie te mobiliseren om je te verbeelden hoe spannend het moet zijn voor een debutant om zijn/haar eersteling op de kortlijst te zien pronken, met vervolgens de kans een fraaie prijs te winnen: aandacht, eer en geld.
Dat het juryoordeel desalniettemin soms onbarmhartig is, althans streng, maar ronduit rechtvaardig, spreekt vanzelf. Vaak ook wordt er gediscussieerd, gepleit voor en gepleit tegen, steeds wordt er gewikt en, ja, ook gewogen. Wat er in ieder geval gelukkig niet werd gezegd: het denigrerende 'Nou, voor een debuut niet gek', want de jury neemt de debuten, elk debuut volledig serieus.
Op de foto de boeken van de tweede lichting. 2131 pagina's trans- en inspiratie. Onderop het enige boek van de eerste lichting dat ik de moeite waard vond; nee, meer nog: als dat niet op de kortlijst komt, eet ik mijn hoed op (ik hoop dan dat er taarten in hoedvorm zijn). Bovenop ligt, weegt de dummy waarin ik mijn lectuur documenteer, boeken karakteriseer, uitroepen kalligrafeer, citaten noteer en ook verzuchtingen.
Een nieuw boek lezen is al prettig. Een debuut lezen is helemaal spannend. Alles is nieuw; je verwachtingshorizon is onbezoedeld, het uitzicht helder, de hoop glanzend. En soms besluit je heel snel maar een nieuwe horizon te kiezen, op zoek naar die parel, dat goudklompje, die diamant.
maandag, maart 15, 2010
Armoe
Ik geef het toe. Het komt doordat er ook andere dingen aan de orde zijn. Bijzondere en onbijzondere. 'k Heb m'n fototoestel schoongemaakt. 'k Heb zitting genomen in een jury, wat veel lezen vergt. 'k Word bijgeschoold tot en fungeer tegelijk al als docent vakdidactiek binnen de Educatieve Minor. Fraai pak van een heel ander laken. 'k Collationeer tussendoor bij vlagen laat-negentiende-eeuwse recensies. 'k Denk en lees door over die lange gedichten. 'k Mederedigeer het ultieme Jaarboek Gerrit Achterberg . 'k Beoordeel BA-eindwerkstukken van allerlei onderwerp en soort. 'k Scheid het plastic verpakkingsafval, het glas, de groente, de tuin, het fruit en de rest. 'k Doe braaf mijn oefeningen om m'n froozen shoulder te ontdooien. 't Wordt langzaam lente. Onder andere. Kortom: een ware rijkdom aan bezigheden. Ik sta daardoor, van de weeromstuit, eventjes vrolijk blogdroog en duik van armoe schaamteloos maar weer iets op uit de oude doos: een volkomen vastgelopen work in progress (een contradictio in terminis inderdaad), met de verzekering dat het hiermee gedaan is met deze oude koeien.
X DE KARMELIET
Een vrome karmeliet uit Appelscha
besloot de allerdiepst gevoelde beden
die hij den Hoogen toezond van beneden,
steevast met een optimistisch ‘Tsjakka!’
5
6
7
8
klonk ’t HEERlijk helder, zonder één woord Spaans:
10
11
12
‘En ik hoef dus ook geen zwemvest te kopen,
als ik alleen over sintels moet lopen.
Wie durf/moed heeft/ er geen been in ziet het ding te voltooien, late dit maar weten zodra er een acceptabel resultaat is. Onmogelijk, want die eerste strofe denkt dat hij eigenlijk een limerick is. Quon non.
X DE KARMELIET
Een vrome karmeliet uit Appelscha
besloot de allerdiepst gevoelde beden
die hij den Hoogen toezond van beneden,
steevast met een optimistisch ‘Tsjakka!’
5
6
7
8
klonk ’t HEERlijk helder, zonder één woord Spaans:
10
11
12
‘En ik hoef dus ook geen zwemvest te kopen,
als ik alleen over sintels moet lopen.
Wie durf/moed heeft/ er geen been in ziet het ding te voltooien, late dit maar weten zodra er een acceptabel resultaat is. Onmogelijk, want die eerste strofe denkt dat hij eigenlijk een limerick is. Quon non.
donderdag, februari 18, 2010
Nog een uit een onvoltooide emblematische cyclus
XV Hero
Dit was ’t verhaal van Hero en Heldin,
of, chiquer, van Confitur’ en Heroïne.
’t Verhaal was kort, er zat geen epos in;
geschikt voor het theater noch de cine-
ma; wel goed voor een sonnet van het sublieme
type; sterk als cognac, helder als gin
en voedzamer dan pure proteïne.
Vandaar dat ’k moest beginnen bij ’t begin.
Dat was niet beter dan zijn eind helaas,
dus maak ik van een lang een kort relaas.
Drank stroomde in zijn jeugd reeds legendarisch,
‘Ach,’ dacht Confiture, melancholisch
van ’t tussen dood en ’t veile leven zweven,
‘ik heb mijn lever niet voor niets gegeven.’
dinsdag, februari 16, 2010
Hers
Dat is een enkelvoud, hers. Meervoud is: hersen (zie maar: hersenpan: benen schaal met denkwerk; hersenschim, -schors, -schudding: pan met schiftend of boomachtig kookvocht). Overtolligvoud: hersenen (zie maar: dagelijkse zelfoverschattende menselijke praktijk). Ook wel: hersens. Hoe zou het Groene Boekje daarmee omgaan? Conform secretaresse, meervoud secretaressen en secretaresses, dus in samenstelling: secretaressecongres. Dat wordt dus: herseonderzoek? Toekomst: hersenenen? Dat is zoiets als schorseneren: weet ik ook nooit van of ze per ons of per stuk gaan. Maar dat komt misschien doordat ik zelf maar één hers heb (maar één hers over heb, zullen kwaadwilligen mij willen verbeter-, nou ja: veranderen).
'k Ben vandaag zonder eigenbelang donateur geworden van de Hersenstichting Nederland. Motto: Breinbrekend werk. Dat is dan tegen migraine, depressie, dementie, epilepsie, beroerte, Parkinson, trauma's en tumoren (hoewel dat niet een overweging was, zie ik nu dat ik in iedere dimensie wel iemand ken). Ik heb me tot dat donateurschap eenvoudig laten paaien door een zeer vriendelijke jongeman die in de vrieskou langs de deuren ging. Ik heb z'n ID nr. Hij zei me ook nog zijn naam. Tweemaal zelfs. Maar ik werd afgeleid doordat m'n mokka begon te pruttelen en de koop toch al gesloten was. 'Ja', zegt hij nog: 'die naam, dat is Swahili. Maar ik kom uit Suriname.' Ik - woonachtig in een heel witte woonwijk (er staat als het ware nog net geen hek omheen) - dus weinig gewend in de praktijk, zeg: 'Kóm je uit Suriname, of: Kom je uit Surináme?' En hij, gevat, ad rem, to the point: 'Ik ben gewoon hier geboren.'
En dan kijk ik in dat stralende gezicht en dan val ik stil en pieker: hij komt uit Suriname. Maar hij is gewoon hier geboren.
Shit, ik weet nu alleen maar zijn ID nr.
Maar om de hersstichting te kunnen steunen, moet ik de Bankgiroloterij opzeggen. Van tweeën één. Moet? Ja, en: wil! Want dat hersenloze loterijgedoe maant mij werkelijk iedere maand extra loten te kopen voor supra-extra kansen op extra bonusprijzen, terwijl die luilebal van een Bron Randsteder (de Fransje Bauer van de lotterijharsenlozen) me nog nooit zelfs maar een minipromille van een normale prijs volgens een gewone kans via m'n ordinaire lot heeft uitgekeerd.
Maar wie schertst er met mijn verbazing: aanmelden en deelnemen gaat met één, twee muisklikken. Echter: 'Als u lotnummers wilt beëindigen, kunt u dit schriftelijk aan ons doorgeven. U zult begrijpen dat wij een schriftelijke opzegging nodig hebben om misverstanden te voorkomen, indien er de komende tijd een prijs op uw lotnummer(s) valt!' Misverstanden gaan kennelijk maar één kant op. Nee, anders: verstand gaat maar één kant op. Mis gaat het de andere kant op. En dan geloven we opeens heilig in de authenticiteit van het handschrift, want ' Vergeet u niet uw handtekening te zetten?'
Dit was een zware dinsdag. Excuses. Maar ik hoop dat het goed geformuleerd is.
zondag, januari 31, 2010
Vele woningen
Op Gedichtendag hield de SLAU weer huis in de poëzie. Ze had een Huis van de Poëzie georganiseerd in het fraaie Utrechtse Grand Hotel Karel V. Het heette de enige bloemlezing waar je doorheen kunt lopen, en zoiets was het inderdaad; en ook een dikke bloemlezing: onder anderen Tsjêbbe Hettinga, Marcel Möring, Tommy Wieringa, Ramsey Nasr, Tjitske Jansen, Bart Moeyaert, Maarten Inghels, Remco Campert, Menno Wigman, Ellen Deckwitz, Mischa Andriessen, Erik Bindervoet, Leine, Rozalie Hirs en Hans Dorrestijn lieten van zich horen, in diverse zalen waar 120, of 100 of 60 of 20 of zelfs maar vijftien bezoekers in pasten. En het was uitverkocht. Dat was goed te merken: heel het complex gonsde als een bijenkorf. Als een vrolijke bijenkorf, dat vooral.
Mijn favoriet dien avond was, als ik terugdenk, als eerste onder zijns gelijken Ramsey Nasr. Wat maakt die man er een mooi spektakel van. En dan kan je, de anderen vergoeilijkend, tegenwerpen: 'Ja, maar hij is dan ook acteur.' Precies, dat bedoel ik: dat is wat je mijns inziens ook moet zijn wanneer je als dichter je werk gaat voordragen. Te veel dichters doen dat niet. Die lezen voor, of mompelen van papier. Bij Nasrs voordracht, en ook hij draagt voor van papier, denk ik nooit: dat kan ik zelf zo ook wel. Nee, hij maakt er wat van, alsof ieder gedicht weer nieuw is.
Het voor de hand liggend belang van een goede voordracht, en ook de bijzondere technieken die dat vergt, onderstreepte onlangs Herman Pleij in een gloedvol voorgedragen column tijdens iPoetry Live. Deze immer jeugdige professorale pensionado hield de optredende dichters voor dat ze zich wel wat meer mochten realiseren dat ze een zaal met levende, luisterende mensen voor zich hebben bij een optreden, en dat ze moeten proberen die mensen bij hun lurven te vatten en mee te slepen. Pleij's eigen voordracht was boter bij de vis (en stukken sterker dan de lancering van de IPoetrywebsite).
Al een tijdje lag Nasrs dikke verzamelbundel tussen lelie en waterstofbom (2009) onbeduimeld op de leesplank, in afwachting van lectuur. De daarin opgenomen bundel Onze-lieve-vrouwe-zeppelin had ik een tijd terug al wel gelezen, als zelfstandige publicatie, maar toch ook weer een beetje vergeten. Ik had deze verzamelband gekocht om Nasr opnieuw en compleet te lezen. Maar gek genoeg was ik vastgelopen in 'Geen lied'; misschien doordat ik niet wil erkennen dat ik niet meer in bed kan lezen; wellicht vooral doordat de eerste '27 gedichten' (waarvan er hier maar negentien over zijn gebleven) van een traditionele gedichtomvang zijn. Zoals Robert Anker laatst in De groene Amsterdammer (jrg. 134, nr. 3) schreef: 'een gedicht zwemt in het wit' en is 'ongeveer tweederde pagina' lang (Anker weet, gezien zijn eigen werk, ook wel dat dit niet helemaal klopt, maar toch). Voor een poëtische tekst van dertig goedgevulde pagina's, zoals 'Geen lied' er een is, heb je dan opeens een heel andere leeshouding nodig, viel me op. Door Nasrs voordracht op Gedichtendag ben ik daar nu werkelijk aan begonnen. Met alle reden tot tevredenheid, geluk zelfs, om maar iets te noemen, ook al heeft het gedicht iets van een klaagzang ook. Maar het sprankelt. Ik ga weer verder lezen.
Mijn favoriet dien avond was, als ik terugdenk, als eerste onder zijns gelijken Ramsey Nasr. Wat maakt die man er een mooi spektakel van. En dan kan je, de anderen vergoeilijkend, tegenwerpen: 'Ja, maar hij is dan ook acteur.' Precies, dat bedoel ik: dat is wat je mijns inziens ook moet zijn wanneer je als dichter je werk gaat voordragen. Te veel dichters doen dat niet. Die lezen voor, of mompelen van papier. Bij Nasrs voordracht, en ook hij draagt voor van papier, denk ik nooit: dat kan ik zelf zo ook wel. Nee, hij maakt er wat van, alsof ieder gedicht weer nieuw is.
Het voor de hand liggend belang van een goede voordracht, en ook de bijzondere technieken die dat vergt, onderstreepte onlangs Herman Pleij in een gloedvol voorgedragen column tijdens iPoetry Live. Deze immer jeugdige professorale pensionado hield de optredende dichters voor dat ze zich wel wat meer mochten realiseren dat ze een zaal met levende, luisterende mensen voor zich hebben bij een optreden, en dat ze moeten proberen die mensen bij hun lurven te vatten en mee te slepen. Pleij's eigen voordracht was boter bij de vis (en stukken sterker dan de lancering van de IPoetrywebsite).
Al een tijdje lag Nasrs dikke verzamelbundel tussen lelie en waterstofbom (2009) onbeduimeld op de leesplank, in afwachting van lectuur. De daarin opgenomen bundel Onze-lieve-vrouwe-zeppelin had ik een tijd terug al wel gelezen, als zelfstandige publicatie, maar toch ook weer een beetje vergeten. Ik had deze verzamelband gekocht om Nasr opnieuw en compleet te lezen. Maar gek genoeg was ik vastgelopen in 'Geen lied'; misschien doordat ik niet wil erkennen dat ik niet meer in bed kan lezen; wellicht vooral doordat de eerste '27 gedichten' (waarvan er hier maar negentien over zijn gebleven) van een traditionele gedichtomvang zijn. Zoals Robert Anker laatst in De groene Amsterdammer (jrg. 134, nr. 3) schreef: 'een gedicht zwemt in het wit' en is 'ongeveer tweederde pagina' lang (Anker weet, gezien zijn eigen werk, ook wel dat dit niet helemaal klopt, maar toch). Voor een poëtische tekst van dertig goedgevulde pagina's, zoals 'Geen lied' er een is, heb je dan opeens een heel andere leeshouding nodig, viel me op. Door Nasrs voordracht op Gedichtendag ben ik daar nu werkelijk aan begonnen. Met alle reden tot tevredenheid, geluk zelfs, om maar iets te noemen, ook al heeft het gedicht iets van een klaagzang ook. Maar het sprankelt. Ik ga weer verder lezen.
donderdag, januari 14, 2010
Bittere groet
NRC denkt met u mee. Woensdag 13 januari al stond er, aangekondigd op de frontpagina, op pagina 9 in een kadertje, voorzien van een logo, een strijdbaar gedicht van Rasey - Dichter des Vaderlands - Nasr in NRC-Handelsblad; een reactie op het vijfhonderd bladzijden dikke rapport van de commissie Davids, dat een dag eerder was verschenen, en op de wegwerpontvangst van dat rapport, die de zich noemende premier van Nederland binnen vijf uur al durfde te openbaren. Zelden zo'n grof stuk gedraai, gehuichel en gelieg gezien, en dan bedoel ik de monoloog van MP JP. Da's niet helemaal waar: de man kletst zich voortdurend in en uit allerlei onverkwikkelijkheden, en komt er steeds mee weg. Voor wie hyperlinkmoe is, hier het gedicht:
Nieuwjaarsgroet
Zo JP, hoe voelt het om te liegen
en dan te moeten zien dat het gedrukt staat?
Hoe voelt dat, om als christen-democraat
de zijde van Herodes te verkiezen
en honderdduizend kinderen te doden
omwille van één koning? Volkenrecht?
Ik ken een land dat dozen resoluties
juist dankzij ons al jaren naast zich neerlegt.
Ziehier onze premier, hij leest de krant
en denkt: laat ze maar lullen, mijn geweten
is zuiver. En geen koren zonder kaf.
’t Is goed te liegen voor het vaderland.
De beste wensen nog van alle Irakezen
massaal vernietigd en bevrijd in ’t graf.
Op tv hoorde ik meneer Pauw, zijn wenkbrauwen tot ver achter zijn krullenbos opgetrokken, vragen: 'Maar mag u dat allemaal maar zo schrijven in de krant?'
Leve de slijpsteen voor de geest, en Ramsey Nasr. Zo snel, zo fel, en to the point een scherpe tekst, in de trant van Boudewijn de Groots 'Welterusten, meneer de president'; waarmee JP meteen in een lekker licht komt te staan.
Ook prettig is dat Nasr niet een naar vorm schijnbaar eigenzinnig gedicht heeft geschreven, zoals dat prachtige 'Psalm voor een afkomst' (waarvan de vorm erg goed op het onderwerp en de locatie is toegesneden), maar een bijna oerdegelijk, zelfs in Capelle als zodanig herkenbaar sonnet, in de ergste angstaanjagende traditie van de slechtste der dichters des vaderlands, met dit belangrijke verschil dat Nasrs gedicht wel ergens over gaat, wel een duidelijke mening ventileert over een duidelijke actualiteit, gekoppeld aan een al jaren lang slepend staats-, volkeren- en ik weet niet wat voor -rechtelijk conflict in het Midden-Oosten.
Nieuwjaarsgroet
Zo JP, hoe voelt het om te liegen
en dan te moeten zien dat het gedrukt staat?
Hoe voelt dat, om als christen-democraat
de zijde van Herodes te verkiezen
en honderdduizend kinderen te doden
omwille van één koning? Volkenrecht?
Ik ken een land dat dozen resoluties
juist dankzij ons al jaren naast zich neerlegt.
Ziehier onze premier, hij leest de krant
en denkt: laat ze maar lullen, mijn geweten
is zuiver. En geen koren zonder kaf.
’t Is goed te liegen voor het vaderland.
De beste wensen nog van alle Irakezen
massaal vernietigd en bevrijd in ’t graf.
Op tv hoorde ik meneer Pauw, zijn wenkbrauwen tot ver achter zijn krullenbos opgetrokken, vragen: 'Maar mag u dat allemaal maar zo schrijven in de krant?'
Leve de slijpsteen voor de geest, en Ramsey Nasr. Zo snel, zo fel, en to the point een scherpe tekst, in de trant van Boudewijn de Groots 'Welterusten, meneer de president'; waarmee JP meteen in een lekker licht komt te staan.
Ook prettig is dat Nasr niet een naar vorm schijnbaar eigenzinnig gedicht heeft geschreven, zoals dat prachtige 'Psalm voor een afkomst' (waarvan de vorm erg goed op het onderwerp en de locatie is toegesneden), maar een bijna oerdegelijk, zelfs in Capelle als zodanig herkenbaar sonnet, in de ergste angstaanjagende traditie van de slechtste der dichters des vaderlands, met dit belangrijke verschil dat Nasrs gedicht wel ergens over gaat, wel een duidelijke mening ventileert over een duidelijke actualiteit, gekoppeld aan een al jaren lang slepend staats-, volkeren- en ik weet niet wat voor -rechtelijk conflict in het Midden-Oosten.
Labels:
Actualiteit,
Literatuur,
Publieke opinie
zaterdag, januari 02, 2010
Goed voornemen
Onlangs passeerde mij een automobilist, herstel, een man in een Alfa Romeo met achterop zo'n leuke Catalaanse ezel geplakt. Het vertederende beest maakt meestal m'n dag al goed voor ze verpest is. Zo niet deze keer. Iets later staat diezelfde Alfa Romeo op de rand van een kruispunt bij een druk bezocht winkelcentrum op het fietspad. Stil. Ik rem af en kom eveneens tot stilstand.
Dat schiet niet op. Ik bel. 'Pling! Plong!' Reactie: de alarmlichten van de auto gaan aan.
Hiermee niet geheel tevreden vervoeg ik mij bij het raampje naast de Alfaman, dat klaarblijkelijk gespreksbereidwillig naar beneê gaat.
- U staat met uw auto midden op het fietspad...', leg ik mijn bellen uit.
- Kèjje dernie langsdan? oppert de stuurman (niet in het Catalaans, laat dat duidelijk zijn).
- Jawel, maar dit pad is speciaal bedoeld voor fietsers.
- Zeg, wilje dattik naar buitekom?!!!
Ik heb dat, gevoelig voor illocutionary speech acts, maar opgevat als een impliciete dreiging met physiek mannengeweld, en de man aangeraden vooral rustig op zijn mannenplaats te blijven genieten van het uitzicht.
Op dit voorval is mijn enige goede voornemen voor 2010 gebaseerd: meer luisteren naar vrouwen.
Hadewych Minis, Wende, Tilia, Marike Jager om maar enkele heel goede te noemen.
Nee, inderdaad, dit bericht past helemaal niet in dit log; maar anders bleef dat NSgezeur maar bovenaan staan.
Veel verbetering gewenst in 't nieuwe jaar!
Dat schiet niet op. Ik bel. 'Pling! Plong!' Reactie: de alarmlichten van de auto gaan aan.
Hiermee niet geheel tevreden vervoeg ik mij bij het raampje naast de Alfaman, dat klaarblijkelijk gespreksbereidwillig naar beneê gaat.
- U staat met uw auto midden op het fietspad...', leg ik mijn bellen uit.
- Kèjje dernie langsdan? oppert de stuurman (niet in het Catalaans, laat dat duidelijk zijn).
- Jawel, maar dit pad is speciaal bedoeld voor fietsers.
- Zeg, wilje dattik naar buitekom?!!!
Ik heb dat, gevoelig voor illocutionary speech acts, maar opgevat als een impliciete dreiging met physiek mannengeweld, en de man aangeraden vooral rustig op zijn mannenplaats te blijven genieten van het uitzicht.
Op dit voorval is mijn enige goede voornemen voor 2010 gebaseerd: meer luisteren naar vrouwen.
Hadewych Minis, Wende, Tilia, Marike Jager om maar enkele heel goede te noemen.
Nee, inderdaad, dit bericht past helemaal niet in dit log; maar anders bleef dat NSgezeur maar bovenaan staan.
Veel verbetering gewenst in 't nieuwe jaar!
Abonneren op:
Posts (Atom)