Deze dag is, nog niet ten einde zijnde, al voor een groot deel opgegaan aan lezen. Want hoewel het ene raderwerk tijdelijk stiltstaat, wentelen enkele andere rustig door. Binnenkort is er weer
juryberaad, en dan moet ik wel minstens m'n huiswerk hebben gedaan. Dat was bijna strafwerk. Het mondde uit in een inmiddels aan der jury leden rondgestuurd verslagje (alleen als het om 'erge' zaken gaat, de stijl betreffende, komt het ook op m'n zure zeur
site. Vandaag blijft het bij een rapport. Ik zet het wel hieronder, als kijkje in de keuken waar die stinkvrucht hoofdingrediënt is.
Nol van Dijk,
Ander verhaal en andere verhalen. Uitgeverij L.J. Veen, Amsterdam-Antwerpen 2006.
Nol van Dijk (1930) debuteerde in 1957 met roman
Gaan om te gaan bij Querido. In 1992 volgde
Zonder tegenbericht bij Amber; daarna kwamen nog drie romans: bij Loeb en Van der Velden
Zonsopgangen, en bij Vasallucci
Zolders en
Open deuren. Wisselende contacten dus. Van geen van die boeken, noch van de auteur, had ik ooit gehoord. Ik weet nu waarom. Maar er is ook niet makkelijk wat over te vinden; zowel bladeren in Literom als een wilde Google, als een gerichte zoekactie in de digitale krantenbak Nexislexis leverde vandaag noppes over man en werk op. Ook sneu, trouwens. 'k Zal DBNL straks ook nog bezien. Och, kijk liever zelf:
link.
Deze bundel bevat drieëntwintig verhalen in 167 bladzijden, samengenomen onder een ontzettend lullige, flauwe titel, die helaas ook een indicatie geeft van Van Dijks gevoel voor woordspel. Het zijn allemaal verhalen over schijnbaar gewone mensen en gewone gebeurtenissen, met een heel ongewone keerzijde, respectievelijk onverwachte wending. Alles is dan ook geschreven naar die wending, omslag of uitkomst.
Van Dijk heeft wellicht ooit een cursus creatief schrijven gedaan: zijn werkstukjes, als uitvoering van tal van gevarieerde opdrachten, zijn hier mede gebundeld. Er zit een Roald Dahl-achtige moord in, een Emantsiaans mislukt huwelijk, een verhaal dat alleen maar uit dialogen bestaat, een monoloog van een schoolkind dat tot God bidt, een langer verhaal, een korter, en, als confronterende opening, een verhaal dat uit één samengestelde zin bestaat en nauwelijks vijf regels beslaat. Als je de ruis eruit haalt, houd je dit over, de wonderbaarlijke grondstructuur van al Van Dijks narratologische exercities:
‘Hij doet alsof hij […] op zijn duim slaat […]; maar niemand raakt van slag, want hij is alleen.’ (p. 9)
Als je nu denkt dat ik het verhaal vermink door de weglatingen, wil ik je wel nader informeren. De eerste weglating is: ‘met een hamer’. De tweede is iets groter: ‘, roept “aa uu” en grimlacht in de verwachting dat ze door die combinatie van pijn en pret niet “au”, zoals in kauw en rauw, maar a en u als in knagen en zagen, van slag zouden raken’.
Inderdaad: bijna alles heeft dat vervelende mono-personale perspectief, waardoor alle flauwiteiten altijd op het conto van het personage gezet kunnen worden en de vertelinstantie veilig buiten schot blijft. De afwisseling van twee van die personages zie je ook vaak; dan natuurlijk de confrontatie uitbeeldend van twee mensen die elkaar niet (kunnen) begrijpen. Portret van W.F. Hermans in waterverf op pleepapier.
De wederzijdse ontoegankelijkheid van mensen kan ook als volgt voor het geestesoog van de lezer worden opgeroepen:
‘“Herinner je je nog waarover we ’t laatst samen hadden?”
Ze heeft geen idee, maar dat “samen” doet haar goed.
“Je bedoelt…?”
“Precies. Wat je toen bij dat gesprek over de tweede paragraaf van artikel zeventien zei over mijn rol in het overleg met de fractie. Daar heb ik nog es goed over nagedacht…”’(112)
Dat is bijna even meeslepend als de volgende openingszet:
‘Ze hebben bijna twee uur voor het concert begint. Dus alle tijd om eerst ergens wat te eten. Feestelijk te eten, ze zijn tenslotte vandaag eenendertig jaar getrouwd. Maar waar?’ (71)
Domme spreektaal. Ja, ja, dat mag, ik weet het, het mag, want het is de weergave van gedachten van een personage in
erlebte Rede, maar het is en blijft plat, gemakzuchtig taalgebruik… ‘alle tijd om eerst ergens wat’. En inderdaad: die twee uur, dat gaat niet goed, verderop in het verhaal.
In ‘Look and learn’ beeldt iemand zich in dat iemand anders in een restaurant van Engelse origine is; hij laat haar dan in gedachten ook wat Engels spreken: ‘last you said…’ en ‘where are you looking at?’
De kreupele vertelinstantie/auteur verschuilt zich weer achter een personage. Maar Engels is het niet.
Is het slecht, dit proza, zal je vragen? Nou, het is vooral flauw, erg gekunsteld, written for the plot, ontbloot van iedere vorm van geciseleerd taalgebruik, en het heeft erg weinig te zeggen. Een verhaal kan niet iedereen schrijven, dat blijkt hier maar weer. Alleen als we kandidatengebrek hebben zou ik Nol willen nomineren. Laten we ons kruit echter vooralsnog droog houden voor het echte werk.
Inmiddels ben ik herbegonnen aan
Pieter Boskma, Westerlingen. Prometheus, Amsterdam 2006.
Achttien verhalen in 127 bladzijden, in een veel beter vormgegeven en beter gelijmd boekje. En ook al kan ik, nog niet halverwege, nog geen afgewogen, gefundeerd oordeel geven, dit is nu eens proza dat wel mooi is, waar een schrijver overduidelijk de pen voert en met klaarblijkelijk plezier, met vaardigheid de taal gebruikt, haar naar zijn hand zet, ermee werkt, en die vervreemding kan neerzetten zonder zijn uitvlucht toe moeten nemen in onwaarschijnlijkheden. Ik geniet ervan als in proza een lyrische beschrijving met een verandering van stijl of ritme gepaard gaat:
'Daar stond ze weer in de branding, de glanzende benen lichtjes gespreid, de doorschenen haren als een halo rond haar hoofd. Daar schoot uit haar mond een hoogzuiver lachje achter de glijvlucht van kapmeeuwen aan, in een ruim dat zich ondanks zijn hemelse staat volledig verdronk in haar ogen...' (p. 17)