vrijdag, december 28, 2007

Dope?

Desloratadine, levocabastinehydrochloride en niet te vergeten het onvolprezen benzalkoniumchloride: daar leef ik tegenwoordig op (en naar ik mag vrezen, de rest van mijn aardse bestaan). Plus een nieuw, vooralsnog huisstofmijtvrij bed, dat wonderlijk genoeg niet op -ide of -ine rijmt (ik ben erop gespitst, omdat ik de biografie van Multatuli aan het lezen ben). Dus des nachts geen Dormabenesivelonguatodine of Somnasupertidine, noch Euhypnotolinamide. Maar toch: vandaag voor het eerst sinds tijden door het magisch plafond geschoten, waar ik het eerder over had, tijdens het verlof was dat. Heden een moyenne van 158.6 bij elkaar geroeid, op zo iets:maar bij Visscher Fysio Fitness hebben ze dit van Technogym Ik ben voor de rest van het jaar ook wel aan mijn tax wat bewegen betreft: nu kraakt het been weer en rammelt alles wat los zit; melkzuur sijpelt uit de poriën; de enkele achtergebleven calorieën schreeuwen om brandbaar gezelschap. Ik zal eens aan het sap gaan, maar die aanhoudende pijn in m'n kop lijkt te zijn verdreven; de slijmvliezen zijn chemisch getemd en laten weer zuurstof door naar de longen.

Een gezond 2008 gewenst!

maandag, december 24, 2007

De donkere, datumloze dagen voor Kerst...


... werden niet bepaald verlicht door de lectuur van Jeroen Brouwers' laatste minimum opus. Hoe tranentrekkend het verhaal ook is, meeslependheid is weer een kwaliteit van geheel andere orde. Spiekend naar de afloop van dit hellend vlak, las ik in de ziekenhuisscène, die sluitstuk en hoogtepunt geacht wordt te zijn van dit romanboekwerk, het volgende: 'Er zijn leidingen en slangen die uit infuuszakken aan eenpotige standaards met het lichaam zijn verbonden [...]'. (Jeroen Brouwers, Datumloze dagen, Uitgeverij Atlas, Amsterdam-Antwerpen, 2e dr., november 2007, p. 184).

Het wil me nu even niet te binnen schieten wanneer het was en in welk geschrift, maar ik meen dat decennia geleden dezelfde Brouwers zijn collega Dirk Ayelt Kooiman neersabelde, mede omdat er in een roman van hem iets werd gezegd over een eenpotige tafel, en dat Brouwers daarvan zei dat die toch wel onmiddellijk zou omvallen. Dat zal toch anno 2007 in een ziekenhuis met een standaard niet anders zijn?

Nee toch: al plusminus dertig jaar geleden, in De nieuwe revisor, nummer 250 van Tirade? Is-ie het zelf dan vergeten?

Eerder in Datumloze dagen staat dit, in een scène in 'een eetcafé': 'Hij [dit is: 'de gedienstige die de bestelling noteert'] brengt me een stapel smoezelig kapotgelezen katernen van wat, ook dat nog, De Telegraaf blijkt te zijn. Datum? Verzopen in opgedroogde spatten frituurvet.' (p. 127)

Oubolligheid troef. Krantencliché erbij ook nog. En dan een uiterst geforceerde poging om de titel van de roman er voor de duizendste maal in te jassen. En: hoe kan iets verzuipen in opgedroogd frituurvet, hoe kan iets verzuipen in spatten, hoe lees je iets smoezelig kapot, hoe kan het dat van een hele stapel katernen van een krant, die volgens het clichébeeld met ruime hoeveelheden inkt gedrukt wordt, de datum in het geheel niet meer terug te vinden zou zijn?

dinsdag, december 11, 2007

Uit een onvoltooide, emblematische cyclus

XII Ketel 1


Met coffee spoons mat Eliot zijn leven;
Ol’ William zijn lief met zomerdagen;
de Bijbel doet in veelvouden van zeven:
niet God (in drieën), wel Egypte’s plagen.

A cat has nine lifes (Lennon); koe: vijf magen;
Bond lives twice, een week zeuven dagen;
één punt, drie landen; oom Donald drie neven.
Zo is alles een eigen maat gegeven.

Wie gans alleen en vrij en mateloos,
en zonder rem of grenzen zuipt altoos,
die gaat, let op mijn woorden, naar de kloten.

De vriend die met zijn maten heeft genoten
zonder fors zijn lever te ondermijnen,
gaat luidkeels jubelend naar de Filistijnen.

vrijdag, december 07, 2007

Diep gezonken...

... maar door nood gedwongen; preciezer: schapnood, ruimtegebrek. En ook wel om te kijken of het werkt. En of de investering eruit gehaald kan worden. Want het is natuurlijk ook om de poen te doen. Ja, echt wel: een aantal van m'n boeken te koop aangeboden op 't internet. Met pijn in het gevoelig lezershart soms. Maar bij een tweedehandshandelaar van vlees en bloed krijg je geen sou meer los voor je uitgelezen prachtjuwelen. Van een zo'n boekenboer kreeg ik eens voor een kilo of wat topliteratuur een tegoedbonnetje. Maandenlang niks nobels in die winkel gevonden, behalve m'n eigen bloedjes, pareltjes. Uit arren moede toen maar het verzamelde kritisch proza van Adiraan Morriën gekocht. Hoe diep kan een mens zinken?

zie: http://www.boekwinkeltjes.nl/
Maar niemand krijgt mijn in allerlei rugzakken versleten Folio-uitgave (drie van die blokjes op de rug) van Flauberts Madame Bovary; moeurs de province. Préface et notice de Maurice Nadeau; een herdruk uit 1978, aangeschaft op 19 april 1980, blijkens een inscriptie op het schutblad, toen ik nog met bruine inkt schreef, en met potlood vertalingen van lastige woorden in margine noteerde (handig bij herlezen). Tussen pagina 210 en 211 steekt een toegangsbillet van het Museon Arlaten (Prix: 1 F. 50), Palais du Félibrige. Ah, die zuidelijke zon. Dat verklaart de breuken in de uitgedroogde lijm in de rug, die het boek bijna losbladig maken. Onverkoopbaar, gelukkig.

dinsdag, december 04, 2007

Verkeerd verstaan, goed gezien

Al een tijd geleden (juli) noemde ik Roosbeef. Het noemen was een aanraden. Voor als je ervan houdt. Nu even in het bijzonder over haar nummer 'Bouwvakkers' (onder andere te vinden op haar website). Daar ben ik dol op, die idiotie. Maar tot voor kort verstond ik een onderdeel verkeerd. Ik dacht dat ze het had over haar zwak voor der bouwvakkers 'dixie wc-tjes', en 'dixie' begreep ik als een neologistisch voortborduren op aan muziekvormen ontleende adjectiva als 'jazzy' of 'funky'; een soort- of type-aanduiding. Maar ik begreep absoluut niet wat Roosbeef met die oubollige dixieland te maken zou hebben (The Dutch Swing College Band, om maar eens een oude kraker te noemen, misschien nog bekend bij oud-Bob-Evers-serielezers). Haar eigen muziek lijkt er in genen dele op.

Tot ik afgelopen maandag een kratje Affligem Tripel op mijn achterrekje aan het uitbalanceren was (dat is me toch een goed bier; ooit tegenaan gelopen op het promotiefeest van Erwin Mantingh, je weet wel, van Een monnik met een rol. Willem van Affligem, het Kopenhaagse Leven van Lutgart en de fictie van een meerdaagse voorlezing (Hilversum 2000) en heb er toen een goed gesprek over Nederlands en onderwijs bij gevoerd met René van de Kraats terwijl mijn collega Van der Poel en zijn collega Strijbos zich onder de echte medi(a)evisten ophielden). Mijn slijter Guus had dat kratje voor me besteld, want eigenlijk doet-ie alleen in van die leuk bedoelde trio-tjes: tripel en dubbel en blond; maar ik houd dus niet van dubbel. Hij moest eens weten hoe literair verantwoord dat bier is; maar wijlen prof. Guus Sötemann, ooit m'n scriptiebegeleider, wist meer van deze Guus z'n discipline, dan deze Guus van die van die andere weet; maar dit terzijde.

Sta ik daar te equilibreren, zie ik een vrachtwagentje voorbijkachelen, met achterop drie wiebelende kunstsof wc-hokjes. Ja, natuurlijk, van het merk Dixi! Had ik eigenlijk al geweten. Is dat nu ook intertextualiteit?

maandag, december 03, 2007

Beetje minder vroolijk...

... doordat het te maken heeft met een teleurstelling in de leesvoortgang terwijl ik niet ter zake kundig ben, wat het onderwerp betreft noch wat betreft de vormgeving ervan waarop zich mijn kritiek in eerste, eigenlijk enige instantie richt. Laat ik de boel onder dit voorbehoud dan maar durven presenteren.


Het woord als wapen

Natuurlijk bestaat het literaire leven in de stad niet louter uit overal aangebrachte teksten. Vertrouwd zijn van meet af aan de openbare vertoningen van passerende sprooksprekers, het spektakel van de wagenspelen in en rond de ommegangen en al die andere semiprofessionele voorstellingen van ‘gezellen van den spele’ uit de steden zelf – feesten en andere aanleidingen genoeg. Maar het blijft niet bij de verklankingen en verbeeldingen van al dan niet gedrama-tiseerde rijmteksten. Zeker vanaf de veertiende eeuw moeten de woorden in dit nieuwe milieu ook vastgelegd worden, geboekstaafd, om later weer in het openbaar uit te vliegen.
Bovendien krijgt een opgeschreven tekst meer betekenis. Het woord is onttrokken aan de vluchtigheid van het moment en de grilligheid van elke voordrager, zanger of toneelspeler. Het bestaat op papier en perkament langer dan een ademtocht, is zichtbaar, verifieerbaar, en moet wel een waarheid dragen die de vergankelijkheid tart. Ook op schrift blijven de woorden bij voorkeur rijmen. Betrouwbaar verankerd vinden ze daarna hun bestemming pas in de vrije ruimte, bij eindeloos herhaalde communicaties met een publiek. En die woorden laten zich paarsgewijs of in kunstiger combinaties schikken, om de toehoorders op elke gewenste wijze te kunnen bespelen. Bovendien laten ook de auteurs hun gedachten sturen door deze literaire handvatten voor een optimaal contact. Daarom blijft het rijm op schrift staan.
Die vastgelegde klanken groeiden uit tot voorraadkamers en gangmakers van een stedelijk zelfbewustzijn. Tegelijk accentueerden ze een nieuwe macht die wilde heersen over markten en pleinen, en de breedte van de schepenzaal verkoos boven de piramidale troon van vorst of bisschop. En ook al werd de nieuwe vorm van samenleven nog vertaald in de hoogte van kathedralen en belforten, het richtpunt bestond al lang uit een algemeen belang, dat geen eenzame en onverantwoordelijke leiders duldde. Mocht het er even op lijken dat de stad probeerde te concurreren met macht, rijkdom en vertoon van hof en klooster, dan werd al snel duidelijk dat ze die eerder probeerde te omvatten en overkoepelen. Of beter gezegd, door haar snelle succes in royaal welbevinden voor ongekend grote groepen mensen tegelijk probeerden ook edellieden van elk allooi en geestelijken van alle rangen en standen zich van een standplaats in haar midden te voorzien. Omgekeerd werden deze ook uitgenodigd om te komen, omdat de stad hun speciale talenten en status goed kon gebruiken. En daarmee raakte de groeiende suprematie van de stad nog eens extra bevestigd en bevorderd.
In de loop van de veertiende eeuw is het complete menselijke bedrijf en de institutionalisering daarvan in de grotere steden aanwezig. Naast de eigen


Dat (hierboven geciteerd) alles staat zo, letterlijk, op pagina 18 van Herman Pleij, Het gevleugelde woord; geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 2007. Deze bladzijde, de derde van het boek (afgezien van wat titelbladen, inhoudsopgave en een kaart der Bourgondische Nederlanden), bevat, volgens de in mijn tekstverwerker ingebouwde woordenteller van Bill Gates, 427 woorden. Maar wat er nou mee gezegd wil zijn… Het is me een raadsel. Laat ik de boel nog eens ‘afdrukken’, en dan met wat aantekeningen erbij.

Het woord als wapen
[de titel allitereert, maar de paragraaf eronder gaat niet over oorlog, niet over strijd]

Natuurlijk bestaat het literaire leven in de stad niet louter uit overal aangebrachte teksten.
[Hiermee refereert Pleij aan de vorige paragraaf, ‘Stad vol woorden’ (p. 16-17) waarin hij aangeeft dat een middeleeuwse stad rijk voorzien was van allerlei spreuken, namen en citaten (die paragraaf begint met de woorden: ‘Literatuur is overal.’) Het woord ‘Natuurlijk; is de spreektaalvariant van: ‘Vanzelfsprekend’. ’n Beetje onhandig, omdat de stad meestal niet als een natuurlijk fenomeen wordt gezien. Verwarrend is dat Pleij deze openingszin met een negatie formuleert. Maar ja, als je die wegwerkt, valt het ook wel erg op dat ‘overal aangebrachte teksten’ rijkelijk vaag is, en al helemaal niet specifiek hoeft te slaan op literatuur.]
Vertrouwd zijn van meet af aan de openbare vertoningen van passerende sprooksprekers, het spektakel van de wagenspelen in en rond de ommegangen en [1] al die andere semiprofessionele voorstellingen van ‘gezellen van den spele’ uit de steden zelf – feesten en [2] andere aanleidingen genoeg.
[De vraag is waar de meet ligt in dit geval; niet onbelangrijk in een geschiedenisboek. Pleij probeert opnieuw te voorkomen dat de zin begint met een duidelijk onderwerp. Wat 'sprooksprekers' zijn, wordt bekend verondersteld, zoals wat 'ommegangen' zijn, en niet te vergeten het (theatrale belang van het) subtiele verschil tussen 'in' en 'rond . Wat dan al die andere voorstellingen zijn naast sprooksprekervoorstellingen en wagenspelen, blijft onbenoemd, terwijl het daar toch over zou moeten gaan in een boek dat de historische letterkunde aan 21-ste-eeuwers uitlegt. Ook het woord 'semiprofessionele' veronderstelt meer dan het metterwoord uitlegt. Welke andere aanleidingen er naast 'feesten' waren, moet de lezer ook zelf kunnen verzinnen. Maar een gemiddelde geïnteresseerde leek zal dat niet zo maar en met recht kunnen.]
Maar het blijft niet bij de verklankingen en [3] verbeeldingen van al dan niet gedramatiseerde rijmteksten.
[De tweede negatieve formulering in een tekst die een (positieve) beschrijving zou moeten geven. De derde nevenschikking van vrijwel gelijkwaardige begrippen; dan had er net zo goed kunnen staan: gedramatiseerde en nietgedramatiseerde rijmteksten. Wat zijn trouwens rijmteksten?]
Zeker vanaf de veertiende eeuw moeten de woorden in dit nieuwe milieu ook vastgelegd worden, geboekstaafd [4], om later weer in het openbaar uit te vliegen.
[Dit nieuwe milieu was er al eerder, de noodzaak van boekstaving ook, maar zeker vanaf de veertiende eeuw… dus vanaf 1300 of vanaf 1399? Waarom is dat zo zeker? Wat is het verschil tussen vastleggen en boekstaven, als het om woorden gaat? Hoezo 'ook'? Vastleggen, boekstaven en uitvliegen: niet echt een hecht metaforisch veld. Pleij is naarstig op zoek naar woordspelletjes met de titel van zijn boek.]
Bovendien krijgt een opgeschreven tekst meer betekenis.
[Boven wat? En is het wel zo dat een opgeschreven tekst meer betekenis krijgt? Hoe lang moet je een opgeschreven tekst laten liggen totdat de betekenis - zeg maar - verdubbeld is? Is het een voordeel als een geboekstaafde tekst na een tijdje meer betekenis heeft dan ze had bij notatie?]
Het woord is onttrokken aan de vluchtigheid van het moment en de grilligheid van elke voordrager, zanger of [5] toneelspeler.
[Het woord niet, maar het geboekstaafde woord. Dat is niet, maar wordt onttrokken aan […]. En al weer een schijnbare enumeratie. En: die verschillende voordragers dragen toch juist bij aan de vermenigvuldiging van betekenis?]
Het bestaat op papier en [6] perkament langer dan een ademtocht, is zichtbaar, verifieerbaar, en moet wel een waarheid dragen die de vergankelijkheid tart.
[Op papier en perkament = opgeschreven. Het medium doet er niet toe, tenzij je iets wilt zeggen over de ontwikkeling van papier naast perkament in deze periode; maar dan moet je het niet (alleen) over opschrijven maar (ook en vooral) over druktechniek hebben. Waar de evaluatie op gebaseerd is…]
Ook op schrift blijven de woorden bij voorkeur rijmen.
[Dat ligt niet aan de woorden, maar aan de schrijvers; maar ja: de paragraaftitel moet gehonoreerd worden.]
Betrouwbaar verankerd vinden ze daarna hun bestemming pas in de vrije ruimte, bij eindeloos herhaalde communicaties met een publiek.
[Dit grijpt, wat formulering betreft, terug op de laatste zin van de vorige alinea; maar wat is die vrije ruimte (en wat hebben de woorden daaraan als ze net nog zo verankerd waren?) Wat zijn communicaties? Wat is een publiek? Driewerf vaag.]
En die woorden [zojuist nog verankerd] laten zich paarsgewijs of in kunstiger combinaties schikken, om de toehoorders [die deel uitmaken van een publiek, mag je aannemen] op elke gewenste wijze te kunnen bespelen.
[Paarsgewijs geschikte woorden? Zoals in:

Natuurlijk bestaat
het literaire
leven in
de stad
niet louter
uit overal
aangebrachte teksten.

Nog mazzel dat die zin uit een even aantal woorden bestaat, anders had ik een kunstiger combinatie moet vinden. Welke zijn overigens die mogelijk gewenste wijzen? Zo die niet genoemd worden, wat hebben we dan aan de suggestie? Is de schikking der woorden gerelateerd aan de wijze waarop ze toehoorders kunnen bespelen?]

Bovendien laten ook de auteurs hun gedachten sturen door deze literaire handvatten voor een optimaal contact.
[Dus niet alleen de woorden laten hun gedachten sturen, maar ook de auteurs?! En dan zijn vormen van schikking literaire handvatten? ’t Is een beeld, maar of het ook beeldend is…]
Daarom blijft het rijm op schrift staan.
[Ach kijk, het blijkt om rijm te gaan, rijmhandvatten voor rijmratten. Overigens wist ik niet dat het hier ging om orale teksten waarvan het rijm verdwijnt bij schriftelijke vastlegging.]
Die vastgelegde klanken groeiden uit tot voorraadkamers en gangmakers van een stedelijk zelfbewustzijn.
[Wil je dit echt begrijpen, dan moet je niet meer denken dat het alleen over de rijmklanken gaat, hoor. Want dan worden die voorraadkamers helemaal onbegrijpelijk. De overstap van literaire teksten naar stedelijk zelfbewustzijn is groter dan ik op een vrijdagnamiddag kan bevatten.]
Tegelijk accentueerden ze [die vastgelegde klanken] een nieuwe macht die wilde heersen over markten en [7] pleinen, en [die] de breedte van de schepenzaal [niet letterlijk nemen a.u.b., gezien het vervolg] verkoos boven de piramidale troon [evenmin letterlijk, maar als beeld van machtsverhoudingen] van vorst of [8] bisschop.
[Ik zou opteren voor de balans van de breedte van de schepenzaal en de piramidaliteit van de troon, of voor de brede schepenzaal en de piramidale troon]
En ook al werd de nieuwe vorm van samenleven nog vertaald in de hoogte van kathedralen en [9] belforten, het richtpunt bestond al lang uit een algemeen belang, dat geen eenzame en [10] onverantwoordelijke leiders duldde.
[Hoezo 'En'? Vertaald? Eerder verbeeld, vormgegeven, zou ik zeggen. Wat is een richtpunt van een nieuwe vorm van samenleven? En als die nog verbeeld werd, die vorm, waarom is het richtpunt dan zo vaag, een algemeen belang?]
Mocht het [wat?] er even [hoe lang?] op lijken dat de stad probeerde [oh, nu wordt de stad ook al handelend voorgesteld] te concurreren met macht, rijkdom en [11] vertoon van hof en [12] klooster [vergelijk hiervoor: kathedralen en belforten: een chiasme], dan werd al snel duidelijk dat ze die [namelijk: macht, rijkdom en vertoon] eerder [let op: even, al snel en eerder achter elkaar] probeerde te omvatten en [13] overkoepelen. Of beter gezegd [waarom het niet in één keer goed gezegd?], door haar [wier ook al weer?] snelle succes in royaal welbevinden voor ongekend grote groepen mensen tegelijk [voor verschillende groepen tegelijk? of voor veel mensen tegelijk, oftewel voor groepen?] probeerden ook edellieden van elk allooi [waartoe dient deze toevoeging?] en [14] geestelijken van alle rangen en [15] standen [ik dacht dat de geestelijkheid een stand apart was…] zich van een standplaats in haar [wier ook al weer?] midden te voorzien. Omgekeerd werden deze [namelijk: standplaatsen? oh, nee: edellieden en geestelijken] ook uitgenodigd om te komen, omdat de stad hun speciale talenten en [16] status goed kon gebruiken. En daarmee raakte de groeiende suprematie van de stad nog eens extra [zou 'nog eens' ook volstaan, of alleen 'extra'?] bevestigd en [17] bevorderd.
In de loop van de veertiende eeuw is het complete menselijke bedrijf en [18] de institutionalisering daarvan in de grotere steden aanwezig. Naast de eigen [wat betekent dat: het complete menselijke bedrijf is in de grotere steden aanwezig? Wat is het complete menselijke bedrijf? En hoe groot zijn de grotere steden, dat er wel het complete menselijke bedrijf aanwezig in kan zijn, terwijl in kleinere steden alleen het incomplete menselijke bedrijf aanwezig is? Wat betekent het als iets in de loop van een eeuw aanwezig is? Dat het er is of dat het zich ontwikkelt?]


Het woord als wapen

Vanzelfsprekend omvat het literaire leven in de stad meer dan spreuken en opschriften. Stedelingen zijn van meet af aan vertrouwd met de openbare vertoningen door sprooksprekers, in wagenspelen en andere voorstellingen door ‘gezellen van den spele’. Vaak waren feesten de aanleiding tot uitvoeringen van rijmteksten. Om de een of andere reden moeten vanaf de veertiende eeuw in steden teksten vastgelegd worden; ze kunnen vervolgens des te beter verspreid worden.
Een vastgelegde tekst kan aan betekenis winnen. Ze bestaat dan langer dan een ademtocht, ze is zichtbaar en verifieerbaar; ze moet, als het goed is, wel een waarheid dragen die de vergankelijkheid tart. Ook schrijvende auteurs houden vast aan rijm. Zij schikken hun woorden in paarsgewijs of nog ingewikkelder rijmende regels, om hun toehoorders beter te boeien. Bovendien laten ze hun gedachten sturen door het rijm, voor een optimaal contact.
De vastgelegde teksten werden de voorraadkamers en gangmakers van het stedelijk zelfbewustzijn. En ze gaven vorm aan een nieuwe, stedelijke macht, die democratische breedte van de schepenzaal verkoos boven de hiërarchische macht van vorst en bisschop. Het richtpunt was het algemeen belang, dat geen eenzame en onverantwoordelijke leiders meer duldde (ook al werden er nog steeds ouderwetse kathedralen en belforten gebouwd). Aanvankelijk probeerde de stad te concurreren met de macht, de rijkdom en het uiterlijk vertoon van de oude wereldlijke en geestelijke macht, maar al snel probeerde ze die te overtroeven. Die oude macht werd anderzijds uitgenodigd om naar de stad te komen omdat ze haar talenten en status goed kon gebruiken. Zo werd de suprematie van de stad bevestigd en bevorderd.
In de veertiende eeuw zijn er dus steden. Naast de eigen

Zo, dat zijn nog 275 woorden. Ongeveer 35 % (ruim een derde) minder. De vraag aan u is: is less more, zijn die woorden, minder in aantal, begrijpelijker, of niet? Tussen haakjes zijn de enumeraties geteld. Achttien op één pagina. En ze doen niet wat ze verondersteld worden te doen: het verhaal enigszins concreet maken.

Wellicht is mijn leeshouding wat geperverteerd door het geven van de cursus Schrijven en presenteren, waarin ik studenten probeerde te leren om helder op te schrijven wat ze bedoelden en goed en klaar te presenteren wat ze onderzocht en gevonden hadden; wellicht ook door het lezen van andere geschiedenisboeken waarin het wel lukte om veel en weerbarstige materie om te vormen tot genietbare kost.

En ik verlies heus niet uit het oog dat mij makkelijk ingewreven kan worden: ga er maar aan staan, probeer het zelf maar eens... Wees blij, denk ik dan, dat ik dat niet doe, want ik kan het echt niet. Maar ik weet dat er zijn die het wel kunnen. En door een en ander te relateren aan elkaar wordt mijn respect vergroot voor de enkele zeer kundigen. Daarvan geef ik graag blijk. Die voorbeelden zijn er om te volgen (dat althans te proberen).

Misschien was dit mijn manier om te verwerken wat ik heb opgestoken uit het boekje van Edwin Lucas en Marcel Uljee, Het geheim van het schrijven; tien schrijvers over hun vak (Uitgeverij Passage, Groningen 2007), waar weliswaar geen literatuurhistoricus in aan het woord komt, maar wel allerlei andere beroepsschrijvers, die allen - op eigen wijzen - nadrukkelijk blijken na te denken over hoe ze wat op opschrijven, van thrillerauteur tot toesprakenschrijver, van romancier tot columnist, de de overige zes die ertussendoor worden geïnterviewd.

zondag, november 18, 2007

En déconstruant St. Nicolas


... na waterscout Berend opgepikt te hebben van de Kateri (ook wel: Kater I, de ietwat afgeknepen dieselsleper van Tekakwitha) in de buurt van de Weerdsluis, na de goedheiligman in geen velden of waterwegen te hebben gezien, na een bootje vol blaaspoepen te hebben laten passeren, onder een stralend zonnetje weer olijk huiswaarts gevaren en, op instigatie van buurman Cas, incidenteel langsvarende zwarte Pieten, alsmede als dito personages uitgedoste medeburgers die zich onbeschut op bruggen ophielden, verrast met quasi spontaan vanaf het water opwaaiende pepernoten. Veel lol voor nog geen euro.

Aldus de hermeneut op een vrolijk novemberende zaterdag.

donderdag, november 08, 2007

Weelderig

... en de zang begint,
een smeltend lied, daarin weerklinkt gedempt
een smachtend klagen en de zoete smart
der wellust...


las ik, en moest denken aan

Zoo slingert zich in deze stille stonde
Het zoet verlangen naar de zoetste zonde


Het tweede citaat is uit Perks 'Een adder' dat dateert van plusminus 1879-1880, een gedicht waar Kloos, toen hij het handschrift las, verrukt bij schreef, ter hoogte van de tweede hier geciteerde regel: O, Jacques! Die twee begrepen elkaar.

Het eerste citaat is uit het werk van een andere dichter en dateert van ongeveer 1885-1886; het komt uit 'een in donkerrood leer gebonden cahier dat de dichter heeft opgedragen en gegeven aan Aaffiene (Fimi) Rijkens (1864-1939), met wie hij in zijn vroege studententijd korte tijd verloofd is geweest.' Tussen die twee is 't nooit wat geworden. Fimi huwde Jan Hendriks broer. Ay.

Die weetjes over die dichter, J.H. Leopold (1865-1925), ontleen ik aan de straatsteendikke Delta-uitgave van zijn Verzamelde verzen (Amsterdam, Athenaeum - Polak & Van Gennep, 2006).


Leopold zou je - afgaande op zijn geboortejaar althans - tot de generatie van de Tachtigers kunnen rekenen; die werd namelijk, volgens Stuiveling, gevormd door jonge lieden, allen geboren tussen 1855 en 1865. Maar ja, Leopold had niet bepaald een druk literair-sociaal leven, toefde te Leiden, Deventer en Rotterdam als student en leraar klassieke talen niet in het hartje van de kleine en stille gemeente die te Amsterdam wat reuring in de letteren bracht, en debuteerde ook wel erg laat (in de zomer van 1893, zij het ook in De nieuwe gids) om nog volbloed Tachtiger genoemd te kunnen worden. In deze Delta-uitgave wordt hij - op gezag van Van den Akker - als modernistisch dichter getypeerd. Maar de waarheid zal wel op het breukvlak van twee stromingen liggen.

Vandaag, des huisgezins overige leden op school en universiteit aan het leren respectievelijk doceren, mijzelve neergevleid hebbende op de sofa, kopje dubbele espresso van handgemalen bonen erbij en een stroopwafeltje, eens lekker, hardop, wat van die langere gedichten van Leopold gelezen. Wonderbaarlijk hoe helder die meanderende zinnen eigenlijk zijn. En weelderig soms. En met een mooie 'gang' erin, als een Friese volbloed aan gevierde teugel. Het meest verhalend is - nog steeds - dat krachtige Cheops, waar een schitterende, grootse beweging in wordt geschilderd, doorheen de woeste hemelkolkingen en dan vertragend naar de regelmaat van de pyramide.

Het blijft vreemd dat het op pagina 178 van deze dikke Delta gedaan is met het werk dat Leopold zelf gepubliceerd heeft (het eerste gedicht staat trouwens pas op pagina 13) terwijl het boek in totaal 616 bladzijden telt... Op pagina 515 beginnen de aantekeningen, het nawoord, de verantwoording et editoriter cetera en dergelijke en zo voort.

Hier eindigt de donderdagse lunchmijmering.

woensdag, oktober 10, 2007

'Opgeheven'

Voorheen Kledingverhuur L vd Berg, Utrecht, 10 oktober 2007
'Berg Kledingverhuur L vd Wittevrouwensingel 46
3572CA Utrecht'

Dat staat - nog - in de digitale telefoongids. En verder, naast eo ipso het telefoonnummer:

'geopend: di-vrij 12.00-18.00 uur
za 12:00-16:00 uur'.

Het hele laatste tekstblok kan nu vervangen door: 'Gesloten', of: 'Opgeheven'. Dat laatste is de naam van de rubriek in het huis-aan-huisblad De Kring, waarin de hoofdpersoon van Robert Ankers verhaal 'Raak. Röder' verslag doet van 'de versterving of definitieve dood van een beroep of winkeltype' (het verhaal staat in de prachtige bundel Volledig ontstemde piano, Amsterdam, Querido, 1994). Gelukkig zijn beroep noch winkeltype geheel uit Utrecht verdwenen; er zijn nog andere kledingverhuurders. Maar deze niet meer.

Altijd - nou ja: tijdens de openingsuren van zijn winkel, en daarvan vooral die van de middag, en dan met name in het warmere deel van het jaar - stond de heer Van den Berg in de opening van zijn pand. Een vaste rots aan het randje van de branding der binnenstad, aan het randje ook van de academische branding. En ieder die er vertoeft of vertoefd heeft, weet dat het daar heftig te keer kan gaan.

Als een rots, die Van den Berg. Jarenlang, jaren aaneen, decennia zelfs. Sinds veler heugenis. Niet bepaald dynamisch. Geen berg die tot Mohammed komt (noch zag ik Mohammed ooit tot deze berg komen).

Ach ja, Van den Berg was al minder omvangrijk geworden de laatste tijd; zijn gang was al jaren wat stroef en dwars, meer slopend dan slepend, vanwege een been dat anders wilde dan hij. En zie: de etalage is nu leeg. Weg is die ene, onveranderlijke smoking. Weg is dat andere, even onverwijderbare rokkostuum achter het glas dat altijd transparant, nimmer fonkelfris was. Weg zijn de beide arm- en beenloze paspoppen. Het stof is gebleven. Van den Bergs typerende conversatie, stel ik mij voor, hangt nog tegen het bladderende plafond boven de haveloze vloer, en kiert, even nors en woordenloos, om de hoek van de ruime maar muffe en nu zielloze pasruimte.

Het woord 'onberispelijk' kan heel wel van toepassing zijn geweest op 's mans geweten, boekhouding of liefde voor Nieuw-Guinese numismatiek, maar was dat nimmer op zijn verhuursels. Dit gaf de huurder de vrijheid naar hartelust te trachten met Typpex of tandpasta de sporen te maskeren die het klamme zweet van een voorganger tijdens een promotie had losgeweekt van de paperclips en splitpennen waarmee de oude Van den Berg zijn textieltjes aaneen placht te houden, lang voorbij het verstrijken van de uiterste houdbaarheidsdatum. Gelijk had hij: niemand mocht zijn kledij houden, strikt genomen. Verhuren, dat was wat hij deed. Met toch een zekere toewijding. En tegen een schappelijke prijs.

Er is voldoende continuïteit in de branche van Van den Berg. Ik hoop dat zijn nichegenoten de eer van het vak hooghouden en academici van allerlei aard en pluimage in de gelegenheid blijven stellen de academiestad op te fleuren met die heerlijke, vrolijke, zij het ook overwegend zwarte, opgetogen kledij.

Ik heb bij Van den Berg gehuurd als paranimf. Als promovendus zocht ik mijn heil elders (de tekstverwerkingstechniek was inmiddels voortgeschreden: Typpex niet meer in gezinsflessen te verkrijgen), kennelijk in ogenschijnlijk armoedige staat. Na gemeten te zijn en gepast te hebben werd me duidelijk gemaakt dat een aanbetaling gewenst was. En pas toen ik kort daarna de aanbetaling had gedaan (even een betaalkaart gehaald thuis) kreeg ik, bij het verlaten van het pand aan de Nachtegaalstraat (laat ik het daarbij houden), een beleefde groet en een stevige hand. Maar dit ter zijde.

dinsdag, oktober 02, 2007

Nog wat naar aanleiding van Thomas

Lelijke vent eigenlijk; plaatje geleend van http://tammeblog.blogspot.com/2007/07/ts-eliot-moord-in-de-kathedraal.html
Dat een mens door alle gedoe niet aan lezen toekomt, is iets van alle tijden, bleek me bij een vlugge nadere inspectie van de boekenkast.

Lyndall Gordon, Eliot's New Life. New York: Farrar-Straus-Giroux, 1988: 'a masterful inner biography of this great figure's later years', over 'Eliot's struggle to find divine love'. 356 Pagina's, inclusief register. Aangeschaft in 1991, maar nog niet gelezen.

Peter Ackroyd, T.S. Eliot. A Life. New York: Simon and Schuster, 1984: 'the first authorative biography of the most influential poet of this century'. 400 Pagina's, inclusief register. Aangeschaft in 1988. Klaarblijkelijk (notities met potlood) ooit wel eens gelezen, maar maar te vlug en vluchtig, want inmiddels volkomen vergeten.

The Letters of T.S. Eliot. Edited by Valerie Eliot. Volume I: 1898-1922. San Diego-New York-London: Harcourt Brace Jovanovich, 1988: het eerste deel 'of his long-awaited correspondence [...] includes all the significant extant leters Eliot wrote up to age 34 as well as many letters written to him by his family, friends, and contemporaries'. 639 Pagina's, inclusief register. Aangeschaft in 1991, maar nog niet gelezen; en dan mag ik nog blij zijn, vrees ik, dat Eliot's New Wife de 'insignificant extant letters' heeft weggelaten.

Hoe dan ook: sinds collega Van der Poel thuiskwam met Het gevleugelde woord, Herman Pleij's bijdrage aan de nieuwe Nederlandse literatuurgeschiedenis, heb ik de lectuur van deel 1 van die reeks weer opgenomen: Frits van Oostroms Stemmen op schrift. Dat wil ik eerst even uitlezen (ouderwets: elke ochtend een kwart of half uurtje) voor ik aan Pleij begin. Het slotdeel, Brems' Vogala die steeds weer iets met nesten doen, heb ik natuurlijk al gelezen, maar het blijft een (doorgaans lekkere) kluif om met die schrijvers mee te lezen.

woensdag, september 26, 2007

Zijt op tijd...

... en: Tijd slijt, alsmede: Rust roest, staat er op de toren van de voormalige Kromhoutkazerne. Op dat terrein, door het UCU (University College Utrecht) in gebruik tegenwoordig, geef ik dit blok (UU (Universiteit Utrecht)-jargon voor: eerste onderwijsperiode) college S&P (Schrijven en Presenteren) aan studenten TCS (Taal- en cultuurstudies), daarbij vrij zwevend scherend over de onderzoeksterreinen van de mediastudies, (historische)letterkunde, taalkunde, communicatiekunde, geschiedkunde en kunstgeschiedkunde. Het is een verrijkende ervaring om je goeie ouwe eigen vakje weer eens in de context van al die andere disciplines te beschouwen. Wat een skala binnen de humaniora.

Maar er blijft wel weinig tijd over om wat anders te lezen. Ik probeer tussen de bedrijven zowel Falling Man van Don DeLillo te lezen, voor de leesclub Transitie, als de Nederlandse vertaling van Eliots The Waste Land, die ik kortelings zomaar van collega Van der Poel ten geschenke kreeg. Ik had al wel Eliots Selected Poems (1951, reprint van 1948, een zeer kwetsbaar Penguinnetje van 'One shilling and sixpence' zoals er voorop staat), en zijn Collected Poems 1909-1962 (een Faber and Faber-pocket uit 1985, reprint van 1963), alsmede een tweetalige Ambo-pocket Gedichten; keuze uit zijn poëzie met commentaren samengesteld door W. Bronzwaer, uit 1983. Kennelijk werd dat niet af- of voldoende beoordeeld.

Het moet gezegd: die vertaling van Claes ziet er puik uit: 'April is de grimmigste maand, hij wekt / Seringen uit het dode land, vermengt [...]' (al begreep ik die van Theo van Baaren ook wel: 'Wreedste der maanden is April, drijvend / Seringen uit dood land, mengend [...]'). En ook het boek is een erg mooi ding. Zij het ook enigszins disharmonieus: beslaat de gehele tekst van het gedicht, inclusief titel, opdracht en noten, alles in twee talen, 48 bladzijden, het boek telt er in totaal 223. Veel ruimte dus voor Claes' commentaar. Maar Claes' monomane commentaar, dat volledig op zijn ene, grote, interpretatieve vondst is gericht, heeft her en der ronduit komieke trekjes. Volslagen tunnelvisie, zij het dan ook een erodiete tunnelvisie.

Vreemd is het te merken dat anno 1922 de wereld zeer desolaat en gefragmenteerd werd gezien door Eliot, en anno nu, door DeLillo niet minder Het zijn geen van beide vrolijke boeken, maar wel indringende, verwarrende en mooie teksten. Een personage van DeLillo zegt ergens in het begin: 'God used to be an urban Jew. He's back in the dessert now.' Poëzie, zou ik zeggen. Ik ga er meer tijd voor vrijmaken, voor ze verder slijt.

zondag, september 02, 2007

Gastropoda cum grano salis

Zonder toestemming gejatte metafoor voor een slak
Zit ik, aan de vooravond van het academisch seizoen, te bladeren in een nieuw, imponerend boek, dat ik even biets uit de nieuwe aanwinsten van de boekerij van collega Van der Poel, Learned Love; proceedings of the Emblem Project Utrecht Conference on Dutch Love Emblems and the Internet (November 2006), edited by Els Stronks and Peter Boot (The Hague, Dans Symposium Publications 2007), dat gekoppeld is aan een zo mogelijk nog imponerender project van collega Els Stronks, zie ik daar dat ik 'another Dutch textual scholar' ben. Dat deed me in eerste instantie denken aan een Spitting Image-typering van Andrew Lloyd Webber op basis van die eermalige Mozart - Wooooolfie!! - film: 'another fart who composes a lot'. Maar dit intertekstuele gedoe laat ik verder terzijde (voorzover dat, theoretisch gezien, kan). Het gaat om het volgende.

'According to Stolk there is no such thing as text-critical edition because, he argues, neither Marita Mathijsen nor G[illis] Dorleijn (another Dutch theorist) nor Hans Zeller mention this edition type in their writings.' (pagina 158-159 van de bijdrage van Edward Vanhoutte aan het genoemde boek, 'Traditional editorial standards and the digital edition'; zie ook hier voor de betreffende bijdrage van Edward Vanhoutte in pdf-formaat). Mijn (beargumenteerde) door Vanhoutte gecomprimeerde constatering levert me een vette oorvijg op: 'But others do.' (p. 159)

Gelijk heeft Vanhoutte. Mea culpa. Ik had er beter aan gedaan alles te lezen op editorisch gebied vooraleer met zo een (geclausuleerde) constatering op de proppen te komen. Alleen vergeet Vanhoutte erbij te vermelden dat ik deze boude vaststelling deed in de context van een recensie van een zich 'tekst-kritisch' noemende editie die werkelijk en aantoonbaar (en aangetoond) slecht was (ondermeer omdat ze qua tekstkritiek en -constitutie een allegaartje was), zó slecht, dat ze niet lang nadien uit de handel is genomen (zie hier de recensie in pdf, ontleend aan Nederlandse letterkunde 10 (2005), nr. 3: 259-262.) Het leek me toen raadzaam om meteen maar te struikelen over het eerste woord dat niet van Daisne afkomstig en niet goed gekozen was. Plus legde ik daarbij tevens uit dat er natuurlijk wel zoiets is als tekstkritiek, maar dat daar iedere (goede) editie op gebaseerd is; en dat de gewraakte editeur waarschijnlijk iets critical-text-theory-achtigs in de zin had (veel duidelijker was het niet, vond ik).

In een recensie van een andere, eerder verschenen, uiterst intrigerende, en goede, editie (die zich ook 'tekstkritisch' noemt) repte ik niet van die in mijn ogen vreemde en overbodige typologie (zie mijn: '[Rec. van:] Stijn Streuvels, De teleurgang van den Waterhoek. 14e dr. Tekstkritische editie door M. de Smedt en E. Vanhoutte. Antwerpen 1999.' In: Nederlandse letterkunde 6 (2001): 90-92, hier in pdf), al was het maar omdat in die editie van De teleurgang van den Waterhoek, naast alle andere grote kwaliteiten, valt te wijzen op de qua tekstconstitutie veel zuiverder koers die erin gevaren wordt dan in die Trein der traagheid-editie (met excuses voor deze formulering).

Vanhoutte, die veel beter dan ik thuis is in de (moderne) editietechniek, wijst er in zijn Learned Love-bijdrage op dat een theoreticus als Waltraud Hagen (Handbuch der Editionen, München 1979) een definitie geeft van 'the critical edition' (Vanhoutte 2007: 159). Maar dat begrip kende ik ook al wel. Waar het mij om ging was juist die typering 'tekstkritische editie', das ist andere Kuche. En vooral: ik vond en vind dat een bijdrage aan de terminologische overbodigheid (voor Leijnse al in 1988 reden om te spreken van 'Het Babylon van de editietechniek') die het veld geen goed doet. Vanhoutte verwijst naar Heinrich Meyer die in Edition und Ausgabentypologie (1992) 'more than forty names for different types of editions' verzamelde in 'the literature on textual scholarship in Germany in the twentieth century' (Vanhoutte 2007: 158). Bij een dergelijke persistentie van die warboel (Mathijsen sprak al in 1983 van 'De editiechaos in Nederland') vind ik het vreemd om de vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid die Mathijsen in haar handboek Naar de letter (1997) geeft, 'an opportunistic reduction' te noemen (idem); dat klinkt namelijk niet als lof. Ik houd, zeker in een handboek, wel van 'a deliberate simplification' (idem), zolang het helpt en niet schaadt.

zaterdag, september 01, 2007

Niet alleen de meteorologische zomer...

... is voorbij. 't Zit erop, het is voorbij, gedaan, afgelopen, finito, basta. Niks geen ontspanning, uitrusten, luieren, lezen, wandelen, recuperatie of wat dan ook van dien aard meer. Aan de slag weer. Handen uit de mouwen. Pen uit het etui. Accu in de laptop. Agenda paraat.

Afgelopen week nog even op werkbezoek geweest in Friesland. Te Balk een sympathiek maar vreselijk misgekleund beeldhouwwerk van de grote Gorter aanschouwd.

Gorter in Balk, 31 augustus 2007
Het begin van Mei hangt erachter, in het Nederlands en het Fries; dat is erg leuk. In nije maaie dy't nij lûd bringt! (overzetting: Klaas Bruinsma - ook leuk). Maar dat schriele kereltje, met dat fijngeknepen koppie, slaat echt nergens op.

En op de dag dat de Raad van State het - in al zijn wijsheid - toch maar goed vond dat er op de Waddenzee naar gas geboord wordt, een reisje naar en van Ameland gemaakt. Mooi, mooi, driewerf mooi.

Waddenzee tussen Ameland en vasteland, 29 augustus 2007 ongeveer 19.00 uur
Waarom kan de mens daar nou eens niet met z'n grijpgrage patters van afblijven. 20 Miljard kuub, een druppel vergeleken bij Slochteren. En de grond is er nu al dubbel zo veel gezakt als voorspeld in de jaren negentig...

woensdag, juli 25, 2007

Parade...

... bezocht, gisteren. Voor alles is een eerste keer. En dit was er zo een die beviel, ook al was er wel al het nodige uitverkocht, maar dat tussen haakjes. Een vrolijk gedoe in het Moreelse park. Prachtige biertent met fontein na een bezoek aan een voorstelling van/door twee acteurs die de hele, platte, burlesque, "bij vlagen hilarische" (zoals dat heet op wanhopige achterplat-teksten van net niet volkomen mislukte (debuut-)romans) detective-plot met gebruik van -tig wanstaltig synthetische pruiken en petten aan elkaar mimeden op basis van door andere acteurs volgekletste geluidsbanden. Geweldig! Adrianus Marinus Kyvon, maar dan veel beter en met samenhang.

En daarvoor de Strate(n)maker op zee show (onder veel andere een lied over spelling en een over grammatica). Entertainment van allure. In het Parade-programma-boekje staat dat het VARA-programma maar twee jaar op tv was...?!?! Extra leuk was dat eraan medegewerkt werd door Roos (wier achternaam me nu niet tebinnenschieten wil) m.a.w. die dame van Roosbeef (Youtube it yourself, of kijk en hoor hier en dan vooral bij Boerderij), die eveneens mededeed aan De Avond van het Liefdeslied van De revisor, 8 oktober 2006, toen met een tekst van Erik-Jan Harmens, iets met een titel als: Mijn fantasie doet het niet. Kom d'r maar 's op.

Geheel los van het voorgaande, het en zij dat het allemaal op dat verbijsterende web staat, of omdat het vakantie is, is deze schitterende, hoewel ook deels, althans voor niet welwillende oren, weerzinwekkende uitvoering van 'Autumn Leaves' door Rachelle Ferrell (eerst luisteren zonder beeld), die ik ooit (maar ver na 1989) per ongeluk langs het North Sea Jazz Festival zappend tegenkwam om daags daarna meteen een cd-tje aan te schaf- en grijs te draaien (een contamineus zeugma of een zeugmatische contaminatie; viva vakantie). Na ongeveer 6 minuut 30 zit er een lekkere versnelling in, maar vooral die waanzinnige uithalen trekken alle kippen door mijn vel heen. Terwijl ik normaal gesproken uitslag krijg van die Vollenbrechtse zenuwenmuziek.

Wat ook steeds gebeurt (en dan bedoel ik niet uitslag, maar: overdrachtelijk en letterlijk kippenvel krijgen) bij het luisteren naar één, en geen andere, uitvoering van het slotkoor van Beethovens negende symfonie in D mineur (ligt dat aan mij, dat ik een ode aan de vreugde in mineur vreemd vind?), die o.l.v. H. von - nil nisi bene - Karajan, ja die, in 1963; Gundula Janowitz sopraneeert, ja Farrelleert ver boven allen uit. Chicken Skin Music, zou ik haast zeggen, maar dat doet me weer aan een andere favoriet denken, met een gitaar. Terwijl ik meer van piano houd. Vandaar Ferrells herfstbladeren (zie eerdere link, 4 minuut 28 en verder). 't Is Eind juli.
Va, qu' ant' y!

dinsdag, juli 17, 2007

Nymphaea alba in plaats van Phalacrocorax carbo

Ik heb een aalscholver zien zwemmen in de sloot tussen het spoor (de oude giflijn) en het fietspad, dat hier heel deftig Kögllaan heet. Gekke plek.

Kögllaan, 17 juli 2007
Toen ik terugkwam om het dier te fotograferen, was het er niet meer. Een buurtgenoot, die ik niet ken, is mijn getuige.

Restte mij weinig anders dan deze schone blom te kieken:

Voor Frederik
Ik heb de witte waterlelie lief,
daar die zo blank is en zo stil haar kroon
uitplooit in 't licht.

Rijzend uit donker-koele vijvergrond,
heeft zij het licht gevonden en ontsloot
toen blij het gouden hart.

Nu rust zij peinzend op het watervlak
en wenst niet meer...

vrijdag, juli 13, 2007

Spelevaren

... is niet alleen de titel van de verzamelbundel met essays van Harry G.M. Prick, ook die van een gedicht van C. Honigh, opgenomen in diens eerste bundel, Mijne lente; liederen (Amsterdam, Jan D. Brouwer, 1873). Omdat het een zo oud boekje is, zal ik het gedicht hier even overschrijven:

Mijn bootje schommelde op de baren,
Zacht voortgestuwd door d'avondwind,
Die suisde door de zijden haren
Van 't naast mij neergezeten kind.
Het nauwlijks merkbaar golfgewiegel
Weerkaatste heel het sterrenheir;
Zóó in der oogen held'ren spiegel
Las ik haar liefde, rein en teer.

Door 't geurig koeltje ver gedragen
Zweefde over 't water lied en lach;
Maar geen, die 't geestig, guitig plagen,
Geen, die ons minnekozen zag.
Haar handjes rustten in de mijnen,
Mijn lippen dikwijls op haar mond,
Wiens kussen alles mij verdwijnen
En 't dag deed zijn in d' avonstond.

o Weelde! in de armen onzer lieven,
Bij sterrenglans of zonnegloed,
Zoo zorg'loos, zalig steeds te klieven
Des levens wonderbaren vloed.
Gezegend, die 't mij deed ervaren,
Gezegend, allerliefste gij -
Snel vlieden ook des levens baren,
Ik klaag niet, zoo gij reist met mij.

Allemaal onzin, natuurlijk. Niks avondwind; 4 PK, tweetakt in de middag. Weinig minnekozen; onze 16,75 jarige zoon zat nuchter aan 't roer aan de cola, wij aan een biertje. Maar welaan, Dieuwke, die slotregel, daar sluit ik me wel van harte bij aan.

So far for literature. Je raadt het al: we hebben vandaag weer eens flink wat Utrechtse baren gekliefd met onze Groniger platbodem (in mijn geest, maar nog niet de facto of realiter gedoopt: Trabeau). Het ging zo voortvarend, dat we de Vaartsche Rijn zijn afgezakt totaan het Merwedekanaal dat we vervolgens doorgleden om uiteindelijk na de Muntbrug rechtsaf door de Leidse Vaart (of hoe heet die sloot) te kruisen totaan...


Molenpark, Utrecht, 13 juli 2007, 15.47 u.

... maar ja, onaangekondigd; Geurt en Ellis waren zo te zien niet thuis. Welgemoed omgekeerd, bovenstaand kiekje gemaakt, en afgemeerd bij de Munt, want Berend wist daar bezienswaardige munten in het plaveisel. En hoppa, de hele reis weer terug. Mooi als dat stadje toch is vanaf het water. En wat een tandwaterende andere bootjes, nee: scheepjes er ook nog varen in de Stichtse wateren, of liggen... Een Nooitgedacht, een IJsvogel... Nu ja, gezellig een eenvoudig tankje mengsmering leeggestookt en na wat bijtanken tegenover het Stadsarchief verdergekacheld (iets beschaafder dan die Spykercoureur) onder de de Bilste Grift overhuivende platanen naar de thuishaven. Alles ganz Biedermeier.

zaterdag, juni 30, 2007

Vieze foto's...

... sorry, teleurstellend (tegenwoordig deelwoord). Het meervoud is louter om de aandacht te trekken.... De foto is niet vies, wel wat gefotografeerd is... Of beter: dat is de bron van de viezigheid... Althans: de bron van de gore meur die door ons huis zwierf... Dachten we. Die kwam evenwel van de condensator (??) van de koelkast (ijskast? taartje-gebakje-probleem; zie Spel van Stephan Enter). Maar ja, de facto was de afvoer van de vaatwasmachine, mechanische kurk van ons huisgezin in de ocaan der sociabiliteit, toch ook niet iets om zonder handschoenen aan te vatten. En, om te bezien of die derdehands Miele al dan niet goed aangelegd is, ook, nee: vooral na het terugschuiven van het apparaat onder het aanrechtblad, is zo'n telefotofoontje toch best wel een beetje een soort van handig, of zo.

Met Miele blijft het klooien

Maar wat ik wilde zeggen. Gebruik de zaterdag dan liever om een krant te lezen. In die van gister een voortreffelijk, prikkelend stuk van Ron Rijghard over wat hij (een beetje zwak) noemt: 'Instappoëzie', gedichten die in een behoefte voorzien, gedichten die verstaanbaar iets zeggen over hier en nu (NRC 29 juni 2007, Cultureel Supplement; zie ook dit hier). Lees dat stuk. Zoveelste kei van verstaanbaarheid en straatrumoeur in de vijver der poëzie, maar wel een enthousiaste kei (zie voor de vijver de nieuwste bundel van Van Deel, ook dit weekeinde in de courant besproken; meditatief vegetarisch steengrillen).

En daarnaast (naast nog veel anders, zoals een hoekje van Kester Freriks over Harry G.M. Pricks verzamelde, spelevarende essays; een stuk over een biografie van Garibaldi; Ger Groot over vertalingen van boeken van Foucault, Popper en Adorno, Fens over de uitgave van een selectie van de briefwisseling tussen Vestdijk en Van Eyk; en een proefschrift over de automobiliteit in Nederland (mooi als vervolg op dat boek van Van der Woud); het is niet bij te houden) (zwijg ik nog over die intrigerende column 'Vertalië' van Bindervoet en Henkes, over 'fuck' als Nederlands eufemisme; en passant introduceren ze als neologisme voor 'vuilbekken': 'zuurmuilen'; citeer ik uit het hoofd) een lovende recensie (gerechtigheid) door Bouman, Hans, van de vertaling van Nathan Englanders The Ministry of Special Cases, het boek dat collega Van der Poel zo goed was voor me mee te nemen uit Canada, op mijn verzoek, nadat ik er al eerder een eveneens juichende recensie van las, nou ja, van de originele versie dan. Dat boek popelt nu uitbundig op de leestafel (feitelijk: een leesplank aan de muur), maar ik ben nog bezig in Ryszard Kapuscinski (1932-2007) (vergeef me de haaltjes, tekens en accenten op 15% van de medekllinkers), Imperium; ondergang van een wereldrijk, fascinerende Singel Pocket, van onze buurvrouw gekregen, een boek waarvoor ik de lectuur van A.F.Th's Het schervengericht gaarne onderbrak, waardoor meteen ruimte ontstond om me te verdiepen in Midden op de weg zo hard mogelijk van Arthur Umbgrove, in het kader van de cursus Actuele romans.

Buiten dien wacht ik op mooi, nochtans mooier weer om onder een stralend zonnetje de doften te kunnen lakken en ze daarna al dobberend over Utrechts waterige dreven te kunnen laten drogen. De doften, ja. Niet de denningen, noch de dollen, laat staan de willen.

zondag, juni 24, 2007

Kom op...

... dacht ik, toen me gevraagd werd om voor de Utregse tillevizi iets over Gerrit Achterberg te vertellen. We dragen maar weer eens wat poëzie uit. De opname vond plaats terwijl collega Van der Poel buitenslands, het kroost nog net op school, en ik zelf koud uit m'n laatste facultaire medezeggenschapsbijeenkomst was, op het terrein van des bards jeugd, boerderij (nieuw) Klein Jagersteyn; de hooiberg waar de dichter als jongeling - nu ja: nog vóór hij dichter was - vanaf is gepletterd, blijkt inmiddels discreet (of gewoon: modern-bedrijfsmatig efficiënt) verwijderd.

Vriendelijke terras-uitbatende dame ter plekke (het is goed fietsen langs de Langbroeker Wetering, nog beter nu het er ook aangenaam uitspannen is), leuke RTVU-lui buitendien. Des niet tegenstaande begon het lelijk te regenen, toen ik een gedicht voorlas uit die zo prachtig uitgegeven en voorbeeldig ge-editeerde tweebander Alle gedichten.

Komaf in: Alle gedichten (Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 2005, 14 juni 2007, 15.00 uur

De uitzending is op donderdag 5 juli, 18.35 uur (met daarna herhaling ieder uur).

Soms denk ik dat het niet meer om u gaat.

zondag, juni 17, 2007

Melancholie

Piet Gerbrandy verwijst in (boven en naast) zijn gedichten naar tal van teksten en auteurs. Je kunt als lezer proberen die sporen te volgen om je een sleutel te verschaffen waarmee je de gedichten (verder) kunt ontsluiten. Gerbrandy's gedichten zijn namelijk wel stug, maar zeker niet volkomen hermetisch. Wie meer dan één gedicht leest, krijgt vast wel een draadje in dit tekstlabyrint te pakken.

Ik althans vond er een op de bodem van het gedicht op pagina 60 van Drievuldig feilloos vals (Amsterdam 2005): ‘having for his ordinary companions fear and sadness’. Een citaat van Robert Burton, zoals Gerbrandy erbij aantekent, en, voeg ik eraan toe (want dat laat hij - met opzet - na), afkomstig uit diens boek The Anatomy of Melancholy (The First Partition, Memb. III. Subsect. I. — Definition of Melancholy, Name, Difference).

Burton - The Anatomy of Melancholy www.Gutenberg.org.jpg
Vreemd genoeg verwarde ik het met een Tom Waits-citaat uit Leviatan van Thomas Hobbes (Chapter XIII ‘Of the Natural Condition of Mankind as Concerning their Felicity and Misery’), waarin Waits, met Hobbes, het menselijk leven in een fraaie drieslag aanduidt als: ‘Nasty, brutish and short’ (Waits, 'Come on up to the House, op Mule Variations uit 1999).

Hobbes - Leviathan www.library.usyd.edu.au
'Nasty’ betekent vals. ‘Brutish’ kan onder andere een aanduiding zijn van Gerbrandy’s stijl. En aan de kortheid van het leven lijkt de dichter zich in deze bundel te willen onttrekken. 'Gun hem nog even respijt.' (p.12)

Vanwege deze melancholieke associaties spreekt deze poëzie mij aan, denk ik. Op deze wijze lezend en mislezend, ontfutsel ik mijn subjectieve genot aan Gerbrandy’s gedichten.

Voor alle duidelijkheid: Hobbes noch Burton las ik (wat een armoede) maar ik bestudeerde ooit, lang geleden, de titelplaten voor een leeslijst Emblematiek en een leeslijst Boekwetenschap; heerlijke tijd.

maandag, juni 11, 2007

Collega Van der Poel...


... zojuist weggebracht wegens haar bezoek aan professor Hermina Joldersma (University of Calgary). Minny 'will receive the Order of the University of Calgary'. Dat is niet de reden voor het bezoek, maar een leuke bijkomstigheid is het wel.

Let overigens op de poëtische omgeving op het plaatje: 'Hier parkeren is boete riskeren'. Waar een klein land al niet bekrompen in kan zijn. Anderzijds zijn er kennelijk genoeg mensen die wel een kansje willen wagen.

donderdag, juni 07, 2007

Geen roos zonder doornen

Welaan, het geletterde geheugen van Edwin Lucas heeft de reikwijdte van mijn fragmenterende letterbrein ruimschoots doen eclipseren, daarenboven mijn faunatisch onbenul in een zomers, zij het overdrachtelijk schril, daglicht gezet: die duinroos waar ik het over had, was dus een duindoorn. De enige parallel zit in het bloeiende, zowel van de plant, struik, heester, boom (wat is het), als van de dichter, aan wie ik toch in eerste instantie had gedacht (was dat per ongeluk, of zitten dit soort canonieke gegevens werkelijk ergens diep in m'n vergrijzende grijze massa tussen twee in onbruik geraakte neuronen?):


De duindoorn bloeit. De duindoorn bloeide ook daar.
Dat is al lang geleden. Al vijf jaar.

Vijf jaar. En al hun streven ging teloor
Om tot dit niets te komen. En waarvoor?

De duindoorn bloeit. De strijd heeft afgedaan.
De wereld zal ook eens verloren gaan.


Uit de bundel De nederlaag (1937), hier geciteerd naar: J.C. Bloem, Verzamelde gedichten. 7e, ongew. dr. (ed. Sötemann en Van Vliet). Amsterdam 1980, p. 159.

geleend van www.kuleuven-kortrijk.be/[...]

vrijdag, juni 01, 2007

Klasse...

... zo heet een digipagina (digina?) waarop ik positieve leeservaringen versla (Doeriantegengif (deze week een recept voor een shake van doerians in de Kidsweek, p. 26)), maar daar komt de laatste tijd weinig bij, niet omdat er niets goeds zou zijn, meer omdat ik niets lees, althans geen boeken, alleen maar readers, readers over huiselijkheid, over liefde, over engagement, over autonomie; en als ik dan eens een boek lees, bijvoorbeeld van een favoriet, Thomas - prijswinnaar - Lieske, val ik in slaap, niet doordat Lieskes nieuwste poëzie niet goed zou zijn, meer doordat ik een enorme slaap en gaap heb opgebouwd door het doorlezen in readers over huiselijkheid, over liefde, over engagement, over autonomie; terwijl alleen de titel, Hoe je geliefde te herkennen, leesprikkelt, meer althans dan huiselijkheid, liefde, engagement of autonomie. Nu ja, vandaag ook het leesclubje moeten missen, waar Lieskes bundel op het programma stond (niet getreurd: 'Begeeft het dak dan heten wij dat jammer' (Gerbrandy) dwarrelt nog sprankelend onder het gehemelte).

Eerlijk gekopieerd van www.pallas.leidenuniv.nl
... lijkt mij de biografie door Olf Praamstra over Conrad Busken Huet. Nee, inderdaad, die heb ik nog niet gelezen; ik was nog even bezig in die readers over huiselijkheid, over liefde, over engagement en over autonomie. Maar boven Ewout Kiefts goede recensie (in dubbele betekenis) van de Bloem-bio door Bart Slijper, staat vandaag in de NRC dan wel het NRC-Handelsblad een recensie van die Huet-bio door (die recensie, bedoel ik) Heumakers, Arnold. En daar dan staat dit:

'Huet gooide keer op keer zijn eigen glazen in, en dat hij achteraf nooit begreep waarom het binnen nat werd tekent zijn onvermogen om te beseffen wat zijn woorden aanrichtten.'

Van goed gerevitaliseerde clichés ga ik onmiddellijk door m'n hoeven. Wat een prachtig beeld. Maar, van wie is het: van de traditie, van Praamstra of van Heumakers? Ik althans kende, tot nu dan, alleen het eerste deel, over dat ingooien van je eigen glazen. Het vervolg, dat je dan/daardoor nat wordt, was me nieuw. Stoet, F.A., Nederlandse spreekwoorden en gezegden verklaard en vergeleken met die in het Frans, Duits en Engels, 9e, geh. herz. en zeer verm. dr., bewerkt door C. Kruyskamp, Zutphen 1974, meldt onder nummer 506 (p. 104) dat dit gezegde 'Niet voor de 19de e. opgetekend' is. Met andere woorden: het is, wellicht, een negentiende-eeuwse uitdrukking. Ik denk dus dat Praamstra verantwoordelijk is. Maar ik weet het niet zeker. Mooie smoes om weer eens een boek te lezen.

Portrait by an unknown artist, schaamteloos gejat from www.britannica.com/ebc/art-22701

zondag, mei 27, 2007

De duinroos bloeit...

... dat was niet alleen daadwerkelijk het geval... ik dacht het al, voor ik er een zag, vandaag, wandelend met Dieuwke door de Kennemer Duinen. Het weder kantelde op gezette tijden van zwakke druil naar waterige zon en weer terug, maar vooral het laatste. We waren vroeg, relatief. Zoonlief was ver weg, op Scoutingkamp bij Mourik; dochterlief was verder weg, met vrienden en vriendinnen in Frankrijk. Wij, getwee, konden dus weer eens paden op, fors geschoeid, komkommer en appel in de knapzak, stevig stappend, zonder noemens waardige pauze, door dat prachig gebied, bijna tot op het allerlaatst gespannen turend naar de beloofde grote grazers, die ons uiteindelijk gewerden in de vorm van een vredig langs het pad herkauwend klein gezin van Schotse Hooglanders (weemoedig resultaat van de kruising van een lodder-ogende koe en een melancholische, donkerblonde Golden Retiever).

En al maar denken: 'de duinroos bloeit', waar komen die woorden vandaan? J.C. Bloem? Nee, want verder dan een stukje bos, ter grootte van een krant, een heuvel met wat villaatjes ertegen, kwam die stedeling niet, of nauwelijks. Iets van Verwey wellicht, die dichtende duinbewoner? Maar zo veel van Verwey heb ik niet paraat, slechts wat splinters uit Demeter, Het leven, een topzieke rups en wat Beursberichten. Zou het dan weer een van die van alle context losgerukte citaten zijn die mijn moeder al mijn leven lang slordig om zich heen strooit? Geen idee. Zou kunnen, want een feit is, dat er zich geen andere woorden aan vasthechtten, ook niet op de kadans van het wandelen.

De passage komt voor in een tekst van Rob Crispijn over Jacob Olle, ooit gezongen door Herman van Veen, van wiens fanclub ik nou niet echt het allertrouwste lid ben, om het zo maar eens te zeggen. De Googlende hermeneut komt verder Busken Huet tegen - wiens biografie nu door Olf Praamstra geschreven is (strakjes heb ik tijd die ook te lezen) - die Boissevain aanhaalt, maar ook die zal mijn bron niet zijn. En de kleine Johannes heeft er zijn sleuteltje onder verstopt. Maar dat boek, nou ja, dat boek is oud en ik las het lang geleden eenmaal (de grote Viator staat in de kast, leesmaagdelijk).

Dat wordt niks. Zoek ik verder, dan kom ik het groot hoefblad tegen, en dat doet me denken aan een avontuur van Suske en Wiske... Einde, of liever: beginloos is het spoor en gaat alle kanten op, zoals het hoort, en is zeer onduidelijk.

Kennemer Duinen, ter hoogte van het Olmenpad, 27 mei 2007

zondag, mei 20, 2007

What's in a name?

Voor je het weet staat je naam weer in de (internet-)krant:

Gordon Brown: 'We vertrekken uit Irak'
Nu is het gelukkig een foto bij een stuk waarin staat dat meneer Brown zegt dat GB Irak gaat verlaten. Deuntjes die de mensen pakken, zou frater Fenantius zeggen.

Nochtans is mijn relatie met het socialisme niet eenduidig (zoals die beweging zelf ook niet eenduidig is):

Berlin, 30 april 2007

zaterdag, mei 05, 2007

Alpha meets Beta in Aqua

(onverbogen klinkt het beter)
Even ontspannend op 't water, komen we een defecte sloep met een vijftal dierenartsen tegen ter hoogte van de Rembrandtbios in de Oudegracht. Op aanvraag netjes afgeleverd op de Vaartsche Rijn. Wat 4,5 PK en een beetje menskracht vermag. Navigare necesse est.

Veterinaire sloep op sleep, 5 mei 2007

vrijdag, mei 04, 2007

Tempus Fugit

als je het naar je zin hebt, maar dit hier ging wel erg ver. We stonden ervoor en keken ernaar, en het was echt waar (en ik ben andigibeet genoeg om zo'n filmpje niet te kunnen vervalsen). Het gaat hier om de klok van das rote Rathaus te Berlijn, op maandag 30 april 2007. 'Hij stond gewoon niet goed', zegt Martine dan. Het was al een paar 'uur' gaande toen ik begon te fotografilmen.

dinsdag, mei 01, 2007

Berlin

... dat 's een interessante stad. Dagje of wat naar toe geweest met gezin, en schitterend weer. Hmm, filmpje oploaden lukt even niet. Dan maar wat statische philologische plaatjes.

Overal geschiedenis

Eerbied voor grijze haren en cellen

Ook hier zijn we zelf verstandelijk geweest

Weg wijzer s naar de Humboldt; metaforische lezing wordt afgeraden

Toevalligerwijze had ik net de vrijdag voor vertrek gesproken, naast vele anderen, met, naast vele anderen, Jan Konst, in verband met De Tekst Op Tafel; hij is echter niet van die ene waar wij langs liepen, maar van de Freie Universität (ik weet nu wel welke fraai gehuisvest is). Gauw weer eens terug naar die stad. Je begrijpt, met twee bloedjes van kinderen en vrouw op pad, loopt men liever niet op sommige plaatsen tijdens de Walpurgisnacht.

maandag, april 23, 2007

Naain toe vaaif

Was het maar waar; er pasten vandaag weer eens tien uren in de werkdag. Vergaderstukken lezen. Mail verwerken. Artikelkopij grondig bewerken. Afspraken plannen. Vergadering voorbespreken. Collegestof lezen. Telefonisch toch nog maar een adviestaakje tussendoor geaccepteerd (sjips, honderden bladzijden en 4 mei moet het klaar). Website van het college aanvullen en aanpassen. Binnengekomen secundaire literatuur verwerken (viva digitalia). Andere afspraak prepareren (MA-Toelatingscommissie). Zaal reserveren voor weer een zoveelste vergadering. Dan die daadwerkelijk die ene vergadering. En aansluitend flux met de Gazelle naar huis...

Hands Free Bikin'and Shootin' Photo's

... en dan na, het warme etensmaal in de dito boezem van het gezin nog een toefje slagroom op die tekst over Gerbrandy aanbrengen, en en passant , of beter: daarna, constateren dat die stomme internetverbinding het nu wèl doet, zonder de zekerheid dat dit de nieuwe modus operandi is geworden; snel maar dit berichtje posten, voordat de vituele stekker er weer uit gaat... te te te typhus te laat; heleboel weer her op moeten starten.

vrijdag, april 20, 2007

Il pleut dans mon coeur

... want ik ben de laatste tijd toch werkelijk al meer bezig met wat komen gaat dan met wat nu bijna voorbij is. Dit is geen klacht, hooguit een zacht claeghen. Maar da's weemoedigheid, die in dit geval eenvoudig is te verklaren. Nog een weekeindje te gaan en dan ben ik weer onder de mensen. De collegeplank voor De geboorte van de gasfitter is ingericht, websitetje ook, handboek van de Smoelcursus grotendeels gelezen, onderweg in de bloemlezingen (leuke dingen voor dit college), enkelbandige biografie van Ter Braak in de ramsj gekocht, white board marker uit het vet gehaald, en hoppa, koppie onder in 't onderwijs van Academia. Oja, ook nog even weekeindje Berlijn doen met gezin; vlak na symposiummetje De tekst op tafel.

In overeenstemming met mijn voorstel uit januari, titel weblogje aangepast.
Einde lunchpauze; geen tijd meer voor plaatje.

Tegen het einde van diezelfde dag toch even telecommunicatief het omslag vastgelegd, waarop een foto van Emiel van Moerkerken in een vormgeving van Robin Uleman:

Menno ter Braak op zekere leeftijd

maandag, april 16, 2007

W.F. Hermans

...had het, door gevaarlijke gekken omgeven, slecht getroffen, en was duidelijk niet woonachtig in mijn straatje. Aan de ene kant een bron van mooie muziek, zo niet ten gehore gebracht aan huis, dan wel in kerk of zaal, aan de andere kant piano-onderricht en veel kindervreugd, en nog weer verder een vakbekwame schilder met spieren, dan een architect, een docente, en verder een organisatioloog, een digitomaan, elders een econoom, een fysiotherapeute, dan nog een virologische paranimf met een Valk (da's een zeilboot, geen virus; moet nog even opgeknapt, die boot, bedoel ik), twee eigenaressen van een volkstuin (met bbq) en een leasehond (binnenkort twee; van een onuitsprekelijk merk). Kortom: noem het maar op. Maar vandaag mocht mijn popelend hartje feller bonzen door de kundige hulp van Martin, die geprobeerd heeft mijn fibrilerende internetverbinding weer in het gareel te krijgen. M'n broers zouden urenlang zingen: En we hopen nu maar dattie (3x), dattie!, dattie!!, dattie!!!, dattie!!!!

vrijdag, april 13, 2007

Waar het om ging...

'genuine poetry can communicate before it is understood.' Helemaal grijs geciteerd door iedereen. En een bron is: Frank Kermode (ed.), Selected Prose of T.S. Eliot. Faber & Faber, London 1975, p. 206, in het stuk dat 'Dante' heet, en over diens Comedy handelt. Weten we dat ook weer.

Internettelijk ontleend aan: H.W. Mabie, William Shakespeare (1900)

woensdag, april 11, 2007

Hyperion



Maar ik bedoel eigenlijk nu niet die maan van Saturnus, maar die prachtige tekst ('a Fragment') van John Keats uit 1820 ('t zijn maar 357 + 391 + 136 regels). Bronzen begin, als een zware depressie:

Deep in the shady sadness of a vale
Far sunken from the healthy breath of morn,
Far from the fiery noon, and eve's one star,
Sat grey-hair'd Saturn, quiet as a stone,
Still as the silence round about his lair:
Forest on forest hung about his head
Like cloud on cloud. No stir of air was there,
Not so much life as on a summer's day
Robs not one light seed from the feather'd grass,
But where the dead leaf fell, there did it rest.

Gisteren helemaal herlezen (en me voorgenomen dit begin by heart te leren kennen) en meteen daarna ook maar de Nederlandse, metrische vertaling van W.W. van Lennep uit 1879. Diep in de sombre droefheid van een dal...

En vandaag me zeven slagen in de rondte gezocht naar de bron van een Eliot-citaat. Het internet is ervan vergeven, maar niemand, niemand noemt een bron. Maar ik heb 'm nu. Domweg gebladerd in de boekenkast thuis, want ook de Oxford Dictionary of Quotations (op zich een goede tip van Erik Kooper) had 'm niet.

Nu nog zien hoe dit te valoriseren...

maandag, april 09, 2007

Maf

... een beter woord is er niet voor. Maffe link. En vraag me niet hoe een serieuze uitwisseling van woorden, gedachten en wat daartussen zit, ertoe kan leiden dat ik deze link kreeg toegezonden. Mijn humeur is de komende zeven dagen weer volkomen bluts- en krasvrij.


Met dank aan Bertram - Jaarboek Gerrit Achterberg - Mourits

donderdag, april 05, 2007

De ogen van de tandartsassistente


Of gewoon een met straffe hand tot leipeer omgevormde Conference in onze achtertuin...

woensdag, april 04, 2007

De onvoltooide tempel

Rug van Marsmans Tempel en kruis, gebonden oplage; Amsterdam 1940
Het bloed kruipt, zij het traag, waar het niet gaan kan... vandaag, nadat ik maar twee pagina's gevorderd was met de correctie van de OCR van De onbevoegdheid (en gezwoegd heb op een bijdrage aan een boek over hedendaagse poëzielecturen, en met twee studenten een stukje Erfgoed-college ingehaald heb, en nog wat ander gedoe gedaan heb), kwam m'n bestelling van verleden week binnen.

Een gebonden, halflinnen versie van de eerste druk van Tempel en kruis, met goud-opdruk op de rug; een boek met niet-opdikkend papier, anders dus dan die andere, ingenaaide oplage (met flappen) van de eerste druk van de bundel.

Het is naar ik aanneem, op gezag van de aniquaar (Nieuw Gafpa), en omdat er geen contra-indicaties zijn, een eerste druk. Op een jaren-oude catalogus van een ander antquariaat kwam ik het boek tegen als: 'Halflinnen met (wat beschadigd) stofomslag'; dat stofomslag heb ik dus niet; jammer). Gek genoeg staan de gedichten meer op het midden van de pagina, meer in overeenstemming met de nummers erboven; ook de (afdelings)titels lijken op het eerste gezicht anders van spatiëring. Dat wordt weer passen en meten... als er tijd voor is.

Een snelle vergelijking leert dat het zetsel qua kleine feilen afwijkt van zowel dat van die andere oplage van de eerste druk, als ook van dat van de ingenaaide tweede druk, die juist wat zetwerkfeilen betreft overeenkomt met de ingenaaide eerste druk. Zijn we nog bij de les?

De inhoudsopgave is van ander zetsel dan die in de ingenaaide oplage, die (niet afgesneden) een andere afmeting qua bladzijden heeft: er staat minder tekst op een regel, soms geen stippen achter de titel, geen punten achter de gedichtnummers. Wat een gedoe.

En nu maar hopen dat collega Jos het druk genoeg heeft met andere zaken om net zo veel respijt te vergaren als ik... maar die edite komt er!

dinsdag, april 03, 2007

Tikkeltje tureluurs

... word ik wel van al die aanhalingstekens (die eerst ganzenvoetjes waren) en korte dan wel lange afbreek- dan wel koppelstreepjes, inspringingen die wel of niet hoeven en witregels die toegevoegd moeten en als c's gelezen e's en dergelijke meer (rn staat voor m). Kortom: lekker bezig die OCRversie te corrigeren en om te bouwen naar een presentabele tekst. Daar gaat weer een vrije dag van een onbekend merk. Maar, dan kom ik weer een passage als deze tegen:

'Julia, het oudvuil uit ons dichterlijk huishouden, den afval onzer letterkundige keuken, dien we hebben voorgeworpen tot voedsel aan de zwijnen onzer literatuur. Julia, de prostituée-amoureuse van zesde-rangs-romantici, die wij nog eens hebben opgeschikt en mooigemaakt naar den smaak onzer zesde-rangs-literatoren. Julia, de tooneeljapon, die we gevuld hebben met een ziel van watten; de pruik en de glazen oogen en het jurkje met een hart van mechaniek; de jongejuffrouw met dwepende oogen en gepomadeerde* haren, die wij zelve zoo netjes gekamd hebben, schoon wij vies werden van de besogne.
Als wij klaar zijn moet de rommel maar worden opgeveegd op een stofblik.'

Da's andere koek dan die

'vrouw, fier en geweldig, wier zengende adem niet van ons laat, die ons bindt aan haar blik, maar opdat wij vrij zouden zijn van de wereldzorg, die hart en hoofd in bedwelming stort, maar ook den drang en de kracht schenkt, zich weder op te richten tot reiner klaarheid dan te voren, die de hoogste vreugd in de diepste smart, doch tevens de diepste smart in den wellust van de pijn verkeert, en tot bloedens toe ons de doornen in het voorhoofd drukt, opdat er de eenige kroon der onsterfelijkheid uit ontbloeie.'

Niet om het een of het ander, maar op welke van de twee lijkt Mathilde nu het meest?

*(volgens Van Dale en het WNT heet dat spul overigens 'pommade', met twee m-en (of twee r-en en twee n-en in OCRschrift bij slechte inkting)

woensdag, maart 28, 2007

Onbevoegdheid

Wonderbaar. Dank zij José - OGC - de Kruif beschik nu via PDF en OCR over een digitabele versie (zeer ruwe vorm nog) van De onbevoegdheid van Kloos en Verwey. Ze hadden het in 1886 eens moeten weten, dat wat zij met een pennetje bijeengeschreven hebben in 2007 met wat muisklikken en even wachten in een computer omgetoverd is tot enen en nullen en die weer tot letters die geprint kunnen worden. Nu nog niet... Het collationeren kan weer beginnen!

zondag, maart 25, 2007

Afvaart

Aan 't roer dien middag zat mijn lief
En scheurde dwars door Utrecht heen.


Zaterdagmiddag 24 maart 2007, Vaartsche Rijn